ontvangen: eindelijk een mogelijkheid, ook hier de zaak grootscheeps aan te pakken. Er werd direct geld gevonden, er werden ateliers geïnstalleerd, en de grootmeesters beloofden in interviews, onze nationale talenten als assistenten te nemen en hun de noodige ervaring bij te brengen, die hen in staat zou stellen, weldra zelfstandig op te treden.
Hiervan is tot heden niets terecht gekomen. Wat er van de jongere Nederlandsche cineasten een contract kreeg, werd aangesteld als zooveelste assistent, zonder eenige kans, wat voor invloed dan ook op den gang van zaken uit te oefenen. De leidende functies bleven in handen der buitenlanders en zijn het practisch nog (als bijzonderheid zij hier vermeld, dat in de eerste 28 films van de 149 leidende functies - regie, camera, productie, dirigent en geluidsingenieur - er 106 = 71% in handen van buitenlanders waren. Deze toestand bestaat vrijwel ongewijzigd tot op den huidigen dag). Wel werden er door eenige zelfstandige groepen eenige films gemaakt, maar het wantrouwen van het kapitaal, veroorzaakt door de manipulaties der bovengenoemde producenten, maakte hier spoedig een einde aan. Toch is het merkwaardig, dat de beste Nederlandsche films - ‘Dood water’, ‘De reis van de K 18’, ‘De ballade van den hoogen Hoed’ - juist door dergelijke onafhankelijke groepen gemaakt zijn! Later werd aan deze mogelijkheid, tot iets goeds te komen, zelfs radicaal een eind gemaakt, doordat de Ned. Bioscoop Bond, die hier te lande ook in productiezaken het laatste woord heeft, het gewenscht acht, geen verdere producenten op de markt toe te laten. Het gevolg is dan ook, dat thans de geheele productie in handen is van buitenlanders, die nu niet bepaald over enorme begaafdheden beschikken, en noch cultureel, noch artistiek op een zeer hoog peil staan.
Dit is op de eerste plaats natuurlijk te bejammeren vanaf een kunstzinnig standpunt. Maar wij zijn in de tegenwoordige tijden de raarste capriolen gewend van hen, die zich onder de bescherming der Muzen geplaatst hebben. Op zoo goed als ieder gebied toonen de volgelingen dezer bevallige godinnen zich hare bescherming volkomen onwaardig. Het betaamt dus zeker beoefenaren van de jongste kunstuiting, een bescheiden stil-