| |
| |
| |
Edelsteenen door Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
Tot een der grootste en merkwaardigste wonderen der natuur behoort ongetwijfeld het kristallisatieproces, dat in het binnenste der aarde plaats vindt, en waardoor de gewoonste grondstoffen: koolstof (hetzelfde, waaruit onze steenkolen bestaan), klei en keisteen, worden omgetooverd in de schoonste en bekorendste edelsteenen.
Ook sneeuw en ijs zijn immers niets anders dan gekristalliseerd water, en ieder, die hiervan wel eens vergroote afbeeldingen heeft gezien, weet, hoe verrukkelijk mooi en symmetrisch de vormen dezer kristallen zijn.
Maar wàt is dan eigenlijk het proces der kristallisatie, die tusschen lichamen van dezelfde stof een zóó hemelsbreed onderscheid weet te weeg te brengen, die een zwarte, ondoorzichtbare kool in een waterklaren diamant verandert, en klei of kiezel in de schitterendste juweelen transformeert?
Linnaeus was de eerste, die de waarde der bestudeering van de kristalvorming voor de kennis der mineralen begreep. In 1772 werd door Romé de Lisle de eerste verhandeling over de cristallographie gepubliceerd. Het was de natuuronderzoeker Hany, die ontdekte, dat alle kristalvormen aan symmetrische wetten zijn onderworpen. Dit was in het jaar 1781; tegelijkertijd ongeveer werd ditzelfde door Bergmann te Berlijn óók ontdekt. Volgens het stelsel van Hany worden de kristallen in zes overzichtelijke groepen verdeeld.
De omstandigheden, waardoor een lichaam tot kristal worden kan, zijn: oplossing, smelting, vervluchtiging. Wanneer men een stof op deze wijze behandelt, en haar zich dan langzaam in haar
| |
| |
ouden vasten toestand laat herstellen, zal men zien, dat er kristalvorming plaats heeft. Als men een lichaam in een vloeistof oplost, dan, langzaam, de vloeistof laat verdampen, ziet men de prachtigste kristallen zicht vastzetten op bodem en wand. (Op deze wijze is het, dat men, om maar een paar voorbeelden te geven, aluin verkrijgt, kandijsuiker enz.)
Juweelen... edelsteenen... men krijgt al een bizondere gewaarwording, als men deze woorden uitspreekt, - en dit niet alleen om de materiëele waarde, maar om hun wonderbaarlijke schoonheid.
Edelsteenen zou men kunnen noemen de bloemen der mineralogie, de sterren van het inwendige der aarde. En, is het proces der kristallisatie al zeer curieus, een andere bizonderheid is niet minder interessant; namelijk deze: dat, uit dezelfde elementen samengestelde lichamen, onderling enorm kunnen verschillen, en dat alleen door de onderlinge schikking hunner atomen, dus vrijwel de kleinst denkbare deeltjes der stof.
De meeste mineralen, al lijken zij het niet op het eerste gezicht, en al denkt men niets dan groote massa's graniet te zien, zijn haast altijd een agglomeraat van kristallen van kwarts, veldspaath, mica enz.
Pythagoras en Plato hadden ongetwijfeld reeds begrip van kristalvormen, en vandaar hun axioma, dat de natuur geometrisch te werk gaat in alle onderdeden der aarde.
Volgens Plinius, de Romeinsche geleerde (hij leefde van 79-23 v. C.) werd in de Oudheid de diamant als het meest waardevolle van iemands bezittingen beschouwd.
Men vermoedt, dat de schatten van Salomo en die der Koningin van Scheba ook diamanten moeten hebben bevat. Toen moet deze steen niet de schoonheid hebben gehad, welke hij thans bezit; hij werd een weinig gevijld en in een bepaalden vorm gehouwen, maar zag er uit, zooals hij in de mijn gevonden werd, namelijk eigenaardig loodgrijs, met een metalen weerschijn.
Men zegt, dat de oude Egyptenaren (ongeveer 3000 v. C.) hun pyramiden formeerden naar de vormen, waarin zij ze droegen, van hun meest geliefde steenen, de diamanten.
Het woord diamant is afgeleid van het Grieksche woord adamas, dat onoverwinnelijk-hard beteekent. Men sprak dan ook vroeger van adamant.
| |
| |
Een diamant kan verbranden, omdat hij uit zuivere koolstof bestaat. (Maar wie zal de proef willen nemen??) Hij begint te smeulen met een rossen gloed, vlamt dan op tot een bleekblauwe vlam, en vermindert allengs in volume, totdat hij verdwenen is in een klein hoopje grijze, fluweelige asch.
Ik herinner in dit verband aan het boeiende verhaal van Jules Verne L'étoile du Sud, een groote diamant, gevonden in de Zuid-Afrikaansche diamantmijnen, - evenals de Cullinan, - die, na velerlei wederwaardigheden, door een bliksemstraal wordt getroffen, en plotseling in het niet is opgegaan, want in een oogenblik is verbrand.)
Als bewijs, dat diamanten al in de vroegste Oudheid werden gevonden, diene, dat in verlaten mijnen vijl werktuigen zijn gevonden van brons en steen.
In alle tijden en bij alle volken werden aan de edele steenen geheime krachten toegeschreven. Bij Orpheus, in zijn schoon en zinrijk gedicht, lezen wij al:
Bij de planten vindt men nuttige en schadelijke soorten, maar bij de mineralen zal men bezwaarlijk iets minder gunstigs aantreffen.
De oud-Grieksche en Latijnsche literatuur wemelt van toespelingen op edele steenen, en er is in den loop der tijden een reusachtig aantal boeken over dit altijd belangrijke onderwerp ontstaan.
De Oostersche volken, vooral de Indiërs en Perzen, kenden aan de, in hun bodem zoo veelvuldig en rijk voorkomende, bizondere gesteenten, occulte krachten toe, die, zoowel tot heil als tot verderf der menschheid het hunne konden bijdragen.
Zeer veel werden de steenen door de astrologen in betrekking gebracht met de sterren.
In den Bijbel vindt men herhaaldelijk zinspelingen op verschillende steenen.
In de Openbaring van Johannes lezen wij, dat de twaalf poorten van het nieuwe Jeruzalem gegrondvest waren op de navolgende steenen: jaspis, onyx, chalcedon, smaragd, sardonyx, sarder (een variëteit van carneool), chrysolith, beryl, topaas, chrysophraas, hyacinth en amethyst.
Men leze het prachtige slot van Elisabeth Barrett Browning's Aurora Leigh, waar hierop wordt gedoeld.)
In het borstschild van den Hoogepriester bevonden zich eveneens
| |
| |
twaalf edelsteenen, namelijk: carneool, topaas, smaragd, robijn, saphir, diamant, barnsteen, agaat, amethyst, turkoois, onyx en jaspis.
Later werden aan de twaalf Apostelen elk een steen toegewijd, namelijk o.a. aan Petrus den saphir, aan Paulus den jaspis, aan Jacobus den chalcedon, aan Filippus den onyx, aan Bartholomeus den sarder, aan Mattheus den chrysolith, aan Thomas den beryl, aan den jongeren Jacobus den topaas, aan Thaddeus den chrysopraas, aan Simon den liguursteen, aan Johannes den smaragd.
(In verband met barnsteen moet hier even worden opgemerkt, dat barnsteen in het geheel geen steen is. Het is de versteende hars uit boomen, die langs de kusten der Oostzee stonden. De oude naam is electron; de electrische eigenschappen van barnsteen zijn algemeen bekend. Ook is het hoogst brandbaar. In Rome, toen deze stof door zeevaarders aldaar werd overgebracht, betaalde men er zeer hooge prijzen voor, en men dacht, dat een bruid niet beter kan doen dan een barnsteenen collier dragen.
Bekend was in het vorige geslacht Der Bernsteinsucher, een roman van Rosenthal Bonin, waar een groot stuk barnsteen in een brood verborgen wordt, en op noodlottige wijze verbrandt. Dit verhaal verscheen in 1880. Veel opgang maakte ook eenigen tijd geleden het kleine bekoorlijke verhaal: Die Bernsteinhexe. Ook in de geneeskunde kent men de barnsteen-tinctuur, een zenuwbedarend middel en de barnsteen-olie, die wordt aangewend tegen asthma, kinkhoest, bronchitis, zoowel als tegen jicht en rheumatiek.)
Alle witte steenen werden aan de Maagd Maria toegewijd. De hemelsblauwe saphir is het symbool des hemels. En het gewelf des Tempels van den Heiligen Graal op den berg Montsalvat, was uit saphir gehouwen. En als symbool behoort de saphir den Apostel Petrus.
Duizenden en duizenden jaren heeft men aan verschillende steenen geneeskrachtige werkingen toegeschreven; zoo oordeelde men den groenen beryl gunstig voor het gezicht; men wil zelfs, dat het woord bril van beryl afkomstig is. Ook de smaragd heette een gunstigen invloed op de oogen hebben. De steen, waarvan Nero zich bediende, om door te kijken, daar hij kortzichtig was, moet volgens de geschiedschrijvers geen groene, doch een kleurlooze smaragd zijn geweest. De smaragd is het symbool van Johannes, die op een bed van smaragden heet te hebben geslapen.
| |
| |
Wanneer iemand stierf, en men wilde zijn lichaam niet gaarne aan ontbinding overgeven, dan legde men hem een robijn op de borst. De robijn, dacht men in de Middeleeuwen, behoedde tegen epidemieën, en als den eigenaar gevaar dreigde, verdonkerde zich zijn kleur.
Het woord amethyst is ontleend aan het Grieksche a-methustos, wat: tegen de dronkenschap beteekent. Hij werd dan ook als amulet gedragen, om den eigenaar tegen de intoxicatie van den drank te beschermen.
Men dacht vroeger, dat een goudtopaas licht gaf in de duisternis, èn dat, als men dien steen in de hand hield, men altijd frissche, oorspronkelijke gedachten kreeg! Bij hoofdpijn, tegen de slaap gelegd, bedaarde het kloppen en gloeien direct.
De rechters en priesters in Salomo's Tempel legden een verdachte een diamant voor. Werd de steen bij aanraking troebel, dan verklaarde men den misdadiger voor schuldig. (Mij dunkt, verdachten maakten hierbij een goede kans!)
De diamant is het symbool van Saturnus, omdat hij uit kool is gewonnen. En is de sohutsteen van Zaterdag (vroeger Saturdag) die aan Saturnus is gewijd.
De Grooten der Aarde versmaden het niet, geloof te hechten aan een talisman of een amulet. Napoleon I droeg in zijn zwaardgreep een prachtig geslepen brillant van het zuiverste water. Hij was er vast van overtuigd, dat dit zwaard onoverwinnelijk was, zoolang de steen daarin fonkelde, - en dat het hem beschutte voor een gewelddadigen dood. Hij is dan ook, de groote veldheer, op zijn bed gestorven.
Napoleon III droeg aan de hand een ring met kostbaren diamant; na zijn dood wenschte Keizerin Eugénie, dat de keizerlijke prins dien ring van zijn vaders vinger nemen zou, omdat de diamant behoedde tegen gevaar. De prins schrikte hiervoor terug, en... prins Loulou viel als slachtoffer in den strijd tegen de Zoeloe's.
Het bijgeloof, dat sommige steenen onheil aanbrengen, is over de geheele wereld onuitroeibaar verbreid. Ik herinner in dit verband aan den bekenden blauwen Hope-diamant, die aan al zijn dragers ongeluk aanbracht, totdat hij, met de ramp van de Titanic, in de golven van den Oceaan verzonk.
De veronderstelling, dat opalen ongeluk aanbrengen, is afkomstig
| |
| |
uit een roman van Walter Scott, Anne van Geierstein, die zeer rampzalig was èn opalen droeg. Men ziet dus, dat dit idee wel op zeer oppervlakkige gronden berust!
Natuurlijk legde de aloude astrologie verband tusschen de steenen en de hemellichamen. Zoo behoorde bij de maand Januari, die in het teeken van den Steenbok staat, de granaat, die den drager waarheidsdiefde en trouw verzekerde.
Bij Februari, dus bij het hemelbeeld de Visschen, behoort de amethyst, over welks goede eigenschappen ik reeds sprak.
Maart, de Waterman, heeft den agaat; als porte bonheur, in goud gevat, verzekert hij de overwinning op vijanden.
April, de Ram, heeft den diamant, en het oude geloof wil, dat men hem, al was het maar een splintert je, aan pasgeborenen op de borst moet leggen, omdat hij liefdesgeluk, levensvreugde en dichterlijke begaafdheid verzekert.
Mei staat in het beeld van den Stier; kracht, schoonheid, trots zijn zijn symbolen. Smaragden, of andere groene steenen brengen in deze maand geluk.
Juni, de Tweelingen. De gloeiende robijn hoort in de maand van den zomer, die redenaarsgaven, moed en lang leven schenkt.
Juli, de Kreeft, heeft den sardonyx, die den drager voor gif en dolk behoedt.
Bij Augustus behoort de chrysolith, de mooie goudsteen, die doorzettingsvermogen en harmonischen vrede geeft. Het hemelbeeld is de Leeuw.
September staat in de Maagd; dit teeken is het symbool van toewijding, zelfopoffering, liefde. De gelukssteen is de saphir, die het zinnebeeld is van rechtvaardigheid en edelen zin.
October, met de Weegschaal, brengt als de gelukssteen voor de in deze maand geborenen den opaal. Hierboven sprak ik reeds over dezen steen.
November, de Schorpioen, heeft als symbool den topaas, met de eigenschappen: goedheid, zachtheid, tevredenheid.
December, de Schutter, bezit den turkoois, de hemelsblauwe ondoorzichtige steen, het vergeetmijnietje onder de mineralen, het embleem van trouw en lieftalligheid. De naam stamt van het Spaansche woord: turquiesa, afgeleid van de landstreek Turuo.
Men ziet, er heeft altijd een groote verbondenheid tusschen de
| |
| |
menschheid en de kostbare mineralen, die men edelsteenen noemt, bestaan. En is het een wonder? Een mooi juweel is een vreugde, een verrukking, en daarom is het zoo'n verheugenis, dat er nu, ook in het Hollandsen, een boek is verschenen, bij den uitgever H.J. Paris te Amsterdam, handelende over een zóó interessant onderwerp, dat er wel niemand zal wezen, die er geen belang in stelt. Ik bedoel: De edel- en, siersteenen, hun Indeeling, Benamingen, Kenmerken, Vindplaatsen en Herkenning, door J. Bolman, en als wij weten, dat de auteur is: Directeur van het Nederlandsen Instituut voor wetenschappelijk onderzoek van Edelsteenen en Paarlen te Leiden, en Lid der Internationale Organisatie van Hoofden van Laboratoria voor wetenschappelijk edelsteen- en paarlen-onderzoek, dan weten wij tevens, dat aan niemand beter het schrijven van een zóó veelomvattend en zóó allround, even belangrijk als belangwekkend werk kon worden toevertrouwd.
Van bladzijde tot bladzijde heb ik dit boek, met uiterste aandacht gelezen, en overal werd ik enorm geboeid. De kennis van den schrijver is ongelooflijk, en hij vertelt zoo duidelijk en zoo aanschouwelijk, dat wij als vanzelf zijn woorden onthouden. In het buitenland bestaan vele dergelijke uitgaven, waarvan ik er menig bezit, maar ik ken géén boek, dat ons zoo volstrekt-volledig op de hoogte brengt, èn dat zoo modern is, en bijgewerkt tot op den huidigen dag. In den aanvang was de studie der edelsteenen tamelijk eenvoudig, maar hoe langer hoe meer werd de aarde geëxploreerd, en hoe langer hoe meer delfstoffen werden aan het licht gebracht, die ook zéér de moeite waard bleken, en uitstekend als siersteenen dienst konden doen.
Het is typisch, maar ook edele steenen zijn aan mode onderhevig! een poos geleden trad de alexandriet sterk op den voorgrond; een vreemde steen, die bij daglicht groen lijkt, maar bij kunstlicht opeens diep purper wordt. De tourmalijn, namelijk de nieuwe rose en groen gestreepte variëteit kwam toen aan de orde; daarna de gele saphir; vervolgens de witte saphir; (er bestaan ook rose, roode, heliotropekleurige, en rozeroode, als de bloesem van den lotos); toen de zircon, die in allerlei kleuren verkrijgbaar is: blauw, bruin, donkerrood, groenachtig geel, wit; en nu de allernieuwste ontdekking: de scapolith, lichtgeel of donkergoud, een zeer fraai, doorzichtig kristal.
| |
| |
Het bovengenoemde boek is een Fundgrube, waarin men alle thans bekende, bizondere steenen aantreffen kan, en waarin we tegelijkertijd worden gewezen op hun kenmerken en eigenschappen.
Daarom: heeft men het eenmaal gelezen, uit belangstelling, of uit nieuwsgierigheid, of om welke reden dan ook, dan is het een boek, om tòch altijd bij de hand te houden, want men zal het telkens blijken noodig te hebben. Het geeft antwoord op alle vragen, die maar met mogelijkheid kunnen worden gesteld, en ons genot der bezitting van verschillende steenen wordt er ontzaglijk door verhoogd. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat we sieraden hebben gekregen of geërfd, waarvan we niet weten, wat ze zijn; welnu, hier kunnen we alles opzoeken, met de zekerheid, ook te zullen vinden. Ik zou dit boek voor geen goud meer willen missen. En een groote hulp is dit werk ook, waar het geheele lijsten geeft van steenen, die valschelijk voor kostbare echte doorgaan.
(Apropos, is rozenkwarts misschien hetzelfde als de mooie, robijnroode steen, die rosaline wordt genoemd?)
De schrijver vermeldt, dat door verwarming de topaas roseachtig wordt gekleurd. Ik voeg hier aan toe, dat de prachtige, zoogenaamde to paze brulé ontstaat, wanneer men den steen met zwam omwikkelt, en dit langzaam laat verbranden.
De zoogenaamde pyriet, zegt de schrijver, wordt misleidend: marcassiet genoemd. Ik heb echter altijd gehoord, dat marcassiet een mengmetaal was, en dat het in vertaling heette: spiegeltin.
Camées, - de groote liefde onzer grootmoeders, zijn zeer kunstig uitgesneden stukken agaat, dat uit verschillende lagen bestaat. De donkere laag wordt als glanzenden achtergrond gepolijst, en een witte of gele laag gebruikt om er allerfijnst een vrouwenkop in uit te snijden. Een fijne en precieuse kunst! geen wonder, dat camées weer hoe langer hoe meer worden gedragen en uit familiebezit opgezocht!
Ten slotte vermeld ik hier een overlevering, die se non è vero è bene trovato. Namelijk, hoe ons land aan zijn nationale kleuren gekomen is, namelijk: rood, wit, blauw.
In aloude tijden werden de Usipeeten bedreigd door een vreeselijken reus; hij heette Zram, en hield er drie vervaarlijke beermonsters op na: Indran droeg om den hals een saphir, Padmar een robijn en Mukta een parel.
| |
| |
Na een verwoeden strijd werd Zram overwonnen en werden de beermonsters verslagen; de juweelen werden buit gemaakt, en als talisman bewaard. De kleuren: rood, wit en blauw heeten afkomstig te zijn van den talisman der Usipeeten.
Nu is het merkwaardige, dat robijn in Oostersche talen Padmaradschah heet (dus bij afkorting Padmar), maar ik moet hier bijvoegen, dat de Burmasche robijn Papmaradschah schijnt te worden genoemd; ik hoorde dit reeds eerder, en in het boek van den heer Bolman lees ik ook: papmaradschah. Dus, al vind ik ook padmaradschah veel mooier, ik zal dus wel aan die p moeten gelooven.
En in de Oostersche talen heet de saphir Indranila, dus bij afkorting: Indran.
Zou het waar zijn? Zouden de Nederlandsche vlag en de talisman der Usipeeten met elkander in verband staan? Zoo niet, dan is deze historie toch heel aardig gevonden!...
Noode neem ik afscheid van mijn onderwerp; ik weet nog zóó veel, dat ik er óók wel een boekdeel mee zou kunnen vullen... Doch waartoe zou het noodig zijn? het prachtige boek van den heer Bolman is er, dat immers aan de vèr-strekkendste eischen en behoeften voldoet.
|
|