| |
| |
| |
| |
Bibliographie
Alie van Wijhe-Smeding. Een Menschenhart. - Nijgh en v. Ditmar.
Wat houd ik veel van dit boek. Het is de romantische idylle van vroeger dagen zuiver getransponeerd op het realistische heden. De figuur van Aaike is zóó fijn en teeder en volmaakt virginaal aangevoeld, dat we onze bewondering daarvoor niet genoeg kunnen uitspreken. Ook de persoonlijkheid van Gabe is met een zeldzaam-intuïtieve juistheid uitgebeeld.
En de overige gestalten, en de omgevingen! met welk een onfeilbare zekerheid weet de schrijfster deze te typeeren. Soms heeft zij maar enkele woorden noodig, en de personen en milieu's staat zóó duidelijk vóór ons, als in een gekleurde film.
Ik heb al dikwijls mijn groote en diepe waardeering voor het werk van Alie van Wijhe-Smeding neergeschreven, maar Een Menschenhart lijkt me wel tot haar beste romans te behooren. En al stemt het weten, dat dit haar laatste oeuvre is, ons weemoedig, - laten we dankbaar zijn voor het vele schoone, knappe, en blijvende, dat zij ons schonk. Wij zullen haar nooit vergeten.
| |
Henriëete Mooy. Bij de bloemen. - Bigot en Van Rossum. N.V. Amsterdam.
Weet ge, hoe de lectuur van dit fijne, precieuse boekje mij aandeed, lezers en lezeressen? Het was mij, alsof ik bladerde in een klein album vol Japansche prenten. Kent gij ze, die sublieme teekeningen, waar elk bloempje, elk blaadje, elke arabesk, de geheele vlakverdeeling èn evenzeer de opengelaten witte plekken artistiek verantwoord zijn? Zoo ja, dan hebt ge, zooals ik, óók genoten, want kunnen genieten van de zeer oorspronkelijke en sensitieve schoonheid dezer zielsexpressies, welke Bij de bloemen heeten, die wèl in miniatuur zijn gehouden, maar toch geheel volledig zijn.
Dit boekje is iets zeer aparts in onze moderne literatuur. En daarom, wilt ge iemand een fijn compliment maken over zijn of haar vermogen, om een gevoelden indruk te krijgen, van wat boven het alledaagsche en gewoon menschelijke uitgaat, - dan geef ik u den wenk, dat Bij de bloemen daarvoor het cadeauboekje bij uitnemendheid is.
| |
Ellen Forest. Senussi. - Brusse. Rotterdam.
Een boek als een film! Een eenvoudige Hollandsche dame, die in de speelzalen van Monte Carlo verliefd wordt op een pur sang Arabier, met dezen trouwt (het is maar een schijnhuwelijk, doch dat weet zij niet) en met hem de woestijn intrekt, om ten slotte in zijn harem te worden ondergebracht,
| |
| |
waaruit zij ten slotte (want het bevalt haar daar geenszins) gelukkig wordt bevrijd, om onder gelukssnikken te worden vereenigd met een Hollander, die beter bij haar past.
De woestijnreis is bewonderenswaardig-knap beschreven van étappe tot étappe, en wij leeren hieruit zeer veel van de gewoonten, de opvattingen, de karakters en temperamenten der Oosterlingen, waardoor, voor de zooveelste maal, de waarheid van Rudyard Kipling's uitspraak luidt, dat: East is East and West is West, and never the twain will meet.
Zeer juist lijkt ons der schrijfster opmerking, dat de woestijnbewoners en de nomaden eigenlijk nog altijd leven in het verleden van eeuwen her, en dat hun ziel, hun eigenlijkst wezen nooit, in den loop der tijden is geëvolueerd.
Dit boek met zijn bizonderen inhoud is zeer interessant. Het trekt in levendige tafereelen aan u voorbij, als een, ik zei het reeds, als een film, - maar een film, die men niet zoo spoedig meer vergeet, gelijk meestal het geval is met de gebeuringen op het witte doek.
(De tallooze drukfouten mogen bij een eventueelen herdruk wel eens herzien worden. Hier mogen er enkele volgen: than is dreamt of, moet zijn are; sommeiller, sommelier; dispicable, despicable; Epithalinium, Epithalamium; nargihle, narghileh; Galliwalk, Colliwog; triomf o, trionfo; Sarathustra, Zarathustra; lounge (stoombootje), launch; reliqui, reliquie; Erich Wigman (Wichman); pidgon Engelsch: pidgin, eigenlijk pigeon; idee fix, fixe, enzoovoort.)
| |
Eugeen de Bock, Dr. Bob van Roosbroeck. Hendrik Conscience. - Wereldbibliotheek. Amsterdam.
Hendrik Conscience is een oude liefde van mij. Mijn Vader bezat de complete uitgave zijner werken, in groote, rood gebonden deelen, en met platen (regelmatig en fraai, doch alleen in ommelijnen). En ik, onverbeterlijke boekenworm, las deel na deel, en genoot intens van: De baanwachter, Illodwig en Clotildis, De loteling, Het geluk van rijk te zijn, - en wat niet al! Ja, mijn eerste kinderlijk pseudoniem putte ik uit Conscience: Fioralisa (Italiaansch voor korenbloem). En toen er eens een wedstrijd in België werd uitgeschreven, om een der werken van Conscience te dramatiseeren, deed ik daaraan mee, bewerkte: Het geluk van rijk te zijn voor het tooneel en... verwierf een eereprijs! (De toondichter Stordiau heeft er muziek bijgeschreven.)
Zoo'n overzichtelijk boekje, met twee interessante lezingen over den gemoedelijken, knappen, romantisch-realistischen Conscience viel dus precies in mijn geest, en ik raad alle letterlievenden ten sterkste aan, zich deze gelegenheid, om, in kort bestek, heel wat kennis over dezen beminnelijken auteur op te strijken, niet te laten ontgaan. Vooral het eerste opstel is alleszins de moeite waard.
Conscience te huldigen op pleinen en in schouwburgen is goed; hem te lezen is beter, zegt Eug. de Bock terecht.
| |
| |
| |
Max Kijzer. Sigarenfabriek José Alvarez. - A.W. Brand en Zoon. Utrecht.
Dit lijkt mij van Max Kijzer wel zijn best-geslaagde creatie. Goed gecomponeerd, goed van karakteristiek en milieubeschrijving zal deze roman uit de zakenwereld, vooral in den tegenwoordigen tijd, stellig de aandacht trekken. Naar ik verneem, is de techniek van de beschrijvingen op fabriek en veilingslokaal volkomen in orde, en vakkundig-juist beschreven. De inhoud van den roman behandelt voor het eerst het genoemde gegeven, en maakt dit werk daarom dubbel interessant. Ieder, die iets voelt voor onze vaderlandsche industrie, zal dit boek ongetwijfeld met waardeering en belangstelling lezen.
| |
Verhalen, gekozen en ingeleid door Dra. M. Stuiveling van Vierssen Trip (Bongerdboekjes). - J.B. Wolters. Groningen.
De keuze dezer verhalen zal zeker wel niet zeer gemakkelijk zijn geweest, en menig recensent zal denken: Waarom dit verhaal niet gekozen, en waarom dat niet genomen. Ja, maar... ten slotte, na veel wikken en wegen moet men zich toch wel bij enkele bepalen. Het gaat er natuurlijk om: voor welken leeftijd zijn deze verhalen bestemd? Zoowel De Vader, als De oude Trofime, Doodsklokje zijn, dunkt me, slechts geschikt voor jongelieden boven de twintig, en De Clown en zijn ander ik, een verkapte echtbreukgeschiedenis, kan moeilijk gepast worden genoemd voor de jeugd. Of zijn deze handige Bongerdboekjes bestemd als een gemakkelijke, geleidelijke Inleiding tot de literatuur?...
| |
Mia Kloek-Pirée. Het woord geneest. - N.V. De Tijdstroom. Lochem.
Mia Kloek-Pirée, directrice van het Instituut Coué, is een persoonlijkheid, die ieder, zonder uitzondering, sympathiek zal noemen.
Waarom? Omdat zij haar leven gewijd heeft aan het vooruithelpen der lijdende menschheid, - en wie is er, die niet een steuntje gebruiken kan in den chaos van het leven, waar zooveel ons benauwt en verontrust en teleurstelt en angst aanjaagt. Ons kalmer en harmonischer, geresigneerder en krachtiger te maken, dàt is het doel van haar streven, en zij verklaart ons, hoe wij dezen zegen deelachtig kunnen worden door suggestie en autosuggestie. Zij leert ons, hoe wij zelfbeheersching en zelfvertrouwen kunnen, neen, moeten verkrijgen, en hoe wij ons zèlf kunnen bevrijden van levenswantrouwen en levensvrees. Ik zou dit boek, dat zoo eenvoudig, bevattelijk, en toch zoo... suggestief is geschreven, in honderden en honderden handen wenschen.
Want niemand kan de lectuur beëindigen, zonder er iets uit te hebben opgestreken. Rijker en rustiger zullen we ons voelen, ook al zei de Methode Coué ons tot dusverre niets. Mijn exemplaar van dit boek is geheel vol met streepjes, waar o, zulke behartigenswaardige woorden staan. Mevr. Kloek helpt ons, vertrouwen in het leven te krijgen en vertrouwen in onszelf, en daarvoor kunnen we haar niet dankbaar genoeg wezen. Neen! niet dankbaar genoeg! Levensrust, levensaanvaarding wordt ons deel met de, door Coué
| |
| |
het eerst geleeraarde, en door zijn trouwe en begrijpende discipel zoo ernstig, indringend en overtuigend gepredikte: autosuggestion consciente. Ga dit boek: Het woord geneest niet achteloos voorbij. Er wordt hierin op de weldadigste wijze gewerkt op uw onderbewustheid, die men, volgens de leer van Coué, persoonlijk beïnvloeden kan, en waaruit de genezende krachten, zoowel onzen lijdenden geest als ons lijdend lichaam kunnen opwekken tot een beteren, gezonderen, tevredener, gelukkiger levensstaat.
| |
Jeugdlectuur. De zomeruitgaven van de firma Gebr. Kluitman te Alkmaar.
Gaarne wil ik hier even de woorden van het telegram herhalen, dat ik aan de heeren Kluitman zond ter gelegenheid van hun 75-jarig jubileum:
Die driekwart eeuw met zooveel toewijding en zooveel smaak de belangen van het jonge volkje behartigde, verdient de hulde en den dank van alle Nederlandsche ouders en kinderen.
Inderdaad! zoo is het! Telkens en telkens weer worden wij verrast door het fijn begrip en de schier onfeilbare flair, waarmee de firma Kluitman haar keuze doet, en waarmee zij steeds weer nieuwe, onderhoudende en, wat er het meest op aankomt, ook geschikte jeugdlectuur op de boekenmarkt lanceert. De collectie, die zij ons ditmaal zond voor de zomervacantie, is weder een doorslaand bewijs van haar vaardig inzicht en haar verstandig beleid.
Daar hebben wij vooreerst het genre: meisjesromans. Het is, wat men noemt: glad ijs, dat wij hier betreden. Het jonge meisje van heden is niet meer de prude, onwetende bakvisch van een halve eeuw geleden, te groot voor een servet, te klein voor een tafellaken, - of zooals Longfellow het aardig zegt:
... standing with reluctant feet,
Where the brook and river meet.
Van die reluctant feet is heden ten dage weinig sprake meer. Het jonge meisje stormt onweerhouden het leven in, en wil alles tegelijk weten en alles tegelijk ondervinden... en de ouderen zijn meestal niet in staat, haar te remmen en te temperen. Maar... moeten wij het rookende en jazzende en cocktails drinkende, wilde en driftige kind nu ook maar haar gang laten gaan, en haar verloren geven in den chaos, die leven heet? Of moeten wij probeeren, haar een richtsnoer aan te reiken, waaraan zij tenminste een béétje leiding heeft? Mij dunkt, het laatste. En het is door haar lectuur, dat wij haar wat vastheid, wat bestendigheid, wat eenvoud kunnen bijbrengen, en dáárvoor dient de meisjesroman.
Daar hebben we in de eerste plaats (en nog wel het werk van een nieuwelinge, meen ik) Toen het October werd... door Mona Bos. Tegenwoordig, nu de meisjes gewoonlijk iets doen, worden wij, gelukkig, verlost
| |
| |
van de eeuwige gelijkvormigheid der meisjesboeken, die bijna altijd hier op neerkwamen (ik heb daar vroeger meermalen op gewezen), dat de familie verarmde, en kinderen in huis moest nemen, of iets dergelijks. Mona Bos schrijft een natuurlijken, gezelligen dialoog (geen geringe gave voorwaar!) en haar boek laat zich genoegelijk lezen, terwijl men nu eindelijk eens niet al op de eerste bladzijde weet, wie wien krijgen zal. Mona Bos heeft van haar eenvoudig gegeven alles weten te maken, wat de meisjesjeugd vermag te boeien.
Margot Warnsinck schetst in haar Anne Marie haalt bakzeil een moeilijk karakter, dat door de omstandigheden en den omgang met anderen wordt vervormd tot een aangenamer en minder eigengerechtigen en egoïsten levenskameraad. Heel goed geschreven en de werkelijkheid nergens geweld aangedaan. (Twee zinnetjes had ik uit dit verhaal graag gemist: de passage, waarin wordt vermeld, dat een jongmensch met een karwats is afgeranseld, omdat hij het aanlegde met een getrouwd vrouwtje, en de zinsnede, waarin beweerd wordt, dat annonces, waarin een hulp in de huishouding wordt gevraagd, meestal verkapte huwelijksadvertenties zijn. Dit genre: meisjesromans, is zóó uiterst précair, dat men heusch niet te kieskeurig en te voorzichtig kan zijn.)
Nu krijgen we: De grootste factor van A.M. Nachenius-Roegholt. De grootste factor (dat is: de liefde) lijkt me een der beste boeken van mevrouw Nachenius. Het lijkt, of zij met dit werk pas heelemaal goed op dreef is gekomen; zij heeft den juisten toon te pakken, en is geheel los, ongedwongen en natuurlijk van stijl. Een prettig boek, een heel prettig boek.
Alles om Renée, door Minnie de Winter, speelt in Indië, en verrast ons met goede natuurbeschrijvingen. Het boek is levendig, en hoewel met humor, ook gevoelig geschreven, en het gelukkige slot is logisch en niet geforceerd aangebracht. (Het coquetteeren met Epictetus, Nietzsche, Einstein, Klabund en tutti quanti, doet lichtelijk comisch aan; vooral, als we tot tweemaal toe aantreffen: Forsythe Saga in plaats van Forsyte.)
Ems van Soest: Wij, die jong zijn, is een bizonder aardig en aangenaam boek. We worden gebracht in de omgeving van een reisbureau, wat op zichzelf al iets aparts geeft aan een meisjesroman, en maken een interessante reis mede.
Veel lof dus, maar... het voorstel van Leo Santdorf aan een meisje, dat op hem verliefd is, om eens een tijdje ergens met hem naar toe te gaan, en dan weer te scheiden als goede vrienden, schijnt me een beetje over de schreef te gaan voor een meisjesboek, evenals de flirtation van den getrouwden heer Hesselink met Bertie. Kan men wel voorzichtig genoeg zijn met jongemeisjeslectuur?...
Ada van Oordt's De groote verandering behandelt een niet nieuw onderwerp (het hertrouwen van den vader, en den tegenstand der dochter), maar zij doet het met veel natuurlijkheid, en de vondst der stiefzuster, die, onder een anderen naam het hart van het recalcitrante stiefdochtertje komt winnen, is goed gevonden. (Het is niet aan te nemen, dat Ada van Oordt het boek van Elisabeth zou kennen, met het verhaal, Laura, waarin ongeveer dezelfde
| |
| |
intrige voorkomt, - dat ik als schoolprijs kreeg indertijd. Dus loven we haar gerust voor haar origineele trouvaille.)
Het dunkt me heel moeilijk, om den leeftijd te bepalen, voor welke een boek geschikt is. De groote verandering heet bestemd voor 10-14 jaar; mijns inziens is 10 jaar veel te jong en zou het wel 13-15 kunnen zijn.
Hetzelfde is het geval met de verzameling Padvindersverhalen, die onder den titel: Rond shelter en kampvuur door Guus Betlem zijn uitgegeven. Deze verhalen zijn mooi, heel mooi, boeiend, zeer goed geschreven (en een recensent zal het niet als plicht voelen, ze te moeten lezen, maar voor zijn eigen pleizier aan de lectuur blijven!), maar alweer: de leeftijd van 10 jaar lijkt me voor deze verhalen te jong, daarvoor komen er veel te veel schokkende gebeurtenissen in voor, die, natuurlijk, voor oudere jongens juist het zijn. Ik heb van dezen bundel genoten, en hij brengt ons prachtig op de hoogte van het geheele padvindersleven, met alle avonturen en ondervindingen daaraan annex, en menigeen zal er een groote sympathie door krijgen voor deze uitstekende beweging, die een heilzame hulp is bij de opvoeding door het aankweeken van kameraadschap, kennis, kracht en karakter.
Annie Bergsma's Wiekje en haar vrienden is een deel van Kluitman's paedagogische bibliotheek, geïllustreerd door Jekke van Dijke en foto's d'après nature. De kinderen zullen in dit boek volop hun genoegen vinden, want het is vroolijk, ongekunsteld en kinderlijk geschreven. Een boek, dat men 7-10-jarigen met volle gerustheid kan in handen geven.
Hetzelfde is het geval met de charmante kinderboeken: J.H. Uit den Bogaard: Bennie op de boerderij en Oudejaar bij Oma door C.P. van Asperen v.d. Velde; beiden met bekoorlijke, levendige, bewegelijke en toch eenvoudige illustraties van M. Bosch van Drakestein. Mooie, duidelijke letter, aangenaam formaat, een afwisselende, prettige inhoud maken deze deeltjes uit de serie Prettig lezen bij uitstek geschikt om als present-boekjes dienst te doen.
En nu nog: De zoon van Joost Perlemoer, door S. Franke, met zeer verdienstelijke teekeningen van Nancy Schotel. Sprookjes schrijven (en sprookjes van eenigszins langen adem) is niet ieders werk. Men heeft de gave, of men heeft die niet, - S. Franke blijkt haar te bezitten; deze auteur schept een fantastische sfeer, waarin niet alles alleen maar gekheid is, - neen! er is hier een diepere bedoeling in verwerkt, die een fijn, intuïtief kinderzieltje wel raden zal, namelijk, dat men het geluk niet ver moet gaan zoeken, omdat het feitelijk alleen binnen in ons ligt. Een mooie levensles, verborgen in een verbeeldingsspel, dat, door zijn avontuurlijke, kleurige verscheidenheid ongetwijfeld het daarvoor vatbare (niet nuchter-zakelijke!) kind, zal vermogen te boeien.
De firma Kluitman is dezen zomer wel zeer gelukkig geweest met haar boekenkeuze, die vol afwisseling is, en in den waren zin des woords elck wat wils weet te geven. De uitvoering is weder onberispelijk, en de illustraties van Hans Borrebach zetten aan de meisjesromans een bizondere charme bij. De teekeningen uit het padvindersleven zijn van Jan Lutz, en voortreffelijk geslaagd.
| |
| |
| |
J.M. Bendien. Naar Prairieland. - A.J.G. Strengholt, Amsterdam.
Met pleizier maak ik melding van bovenstaand boek, dat ik met het meeste genoegen gelezen heb. Zooals het vaak het geval is bij jongensboeken, behandelt het een onderwerp, dat tot nog toe niet bekend was, en de jongensjeugd reusachtig zal interesseeren. En... ook de ouderen zullen er met belangstelling kennis van nemen. Naar Prairieland (Canada) is zoo alleraangenaamst geschreven, en de avonturen van den dertienjarigen Jan zijn nergens geforceerd. Toon, beschrijving, omstandigheden, ondervindngen, alles is volkomen natuurlijk gehouden. Ouders, koopt gauw dit aantrekkelijke boek voor uw zoons, opdat, als het regent in de vacantie, zij dezen drawback niet alleen zullen vergeten, maar er zelfs blij om zullen zijn.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
| |
War Shakespeare katholisch? Wladyslaw Tarnawski: Shakespeare a Roman Catholic. 1938. 97 S.
Der polnische Anglist Prof. W. Tarnawski unternimmt in einer scharfsinnigen Auseinandersetzung mit der einschlägigen Fachliteratur den Versuch, das seit langem umstrittene Problem zu lösen, das seit dem 18. Jahrhundert nicht mehr zur Ruhe gekommen ist.
Die Anhänger der Behauptung, Shakespeare sei Katholik gewesen, arbeiten mit dreierlei Beweisgründen: mit urkundlichen Zeugnissen, die den Dichter als heimlichen Anhänger der verfolgten römischen Kirche ausdrücklich dartun, so etwa mit dem von Chambers als echt, von Sidney Lee als falsch angesehen Testamentum animae John Shakespeares, des Vaters des grossen Dramatikers; mit Stellen aus den Werken Williams, in denen katholische Gedankengänge verfochten werden oder in denen Zuneigung zur alten Kirche beschlossen ist; mit Zeugnissen, die als unbewusste, ungewollte Quellen die Zugehörigkeit des Poeten znm Bekenntnis seiner Vorfahren sichern.
Simpson, Rio, der Finne Signaeus, Edward R. Russell, St. S. Hales, P. Bowden, der französische Theologieprofessor Looten haben Shakespeare für den Katholizismus beansprucht, der zuletzt Genannte mit der wichtigen Einschraenkung, dass der alternde Dichter sich dem Glauben seiner Väter und seiner eigenen Jugend allmählich entfremdet habe.
Professor Tarnawski nähert sich in seiner Meinung am ehesten Looten. Er schildert Umwelt und Herkunft Shakespeares als rein katholisch. Treue Bekenner, ja Märtyrer des römischen Katholizismus haben den Knaben Bill, den jungen Ehemann und den schon berühmt werdenden Poeten umgeben.
Er hat für die ‘jungfräuliche’ Königin Elisabeth, die Verfolgerin seiner mütterlichen Verwandten, der Arden, weing Gutes empfunden und wenn er ihr pflichtschuldige Huldigung darbrachte, so geschah dies
| |
| |
später im Hinblick auf den Thronerben, der aber zugleich der Sohn der hingerichteten Maria Stuart war, für Jakob I.
Dagegen wimmelt es in Shakespeares Dramen aus der ersten Zeit seines Schaffens von Gestalten, von Worten und Einfällen, die allesamt sowohl die genaue Kenntnis katholischer Dinge, als auch freudliche, Gesinnung gegenüber der verfolgten Kirche zeigen, ja -, etwa in ‘Mass für Mass’ - das grausame Wüten Elisabeths und ihrer Schergen verurteilen. Diese Haltung, so meint Tarnawski, sei keineswegs unvereinbar mit der heftigen Feindseligkeit, die Shakespeare gegenüber dem Episkopat bekundet. In Falstaff wird ein Puritaner lächerlich gemacht, während als dessen Antipode, ganz Zartheit, himmlische Reinheit und Heiligkeit, Phönix und Turteltaube aus der Allegorie desselben Titels erscheinen: der Benediktinermönch Markus Bosworth und seine Seelenbraut Anna Higham, Märtyrer des katholischen Glaubens.
Wie indes mit den bisher erwähnten Zeugnissen aus der Zeit vor 1605 die bösen Anwürfe gegen den Papismus vereinbaren, die sich im ‘König Johann’ und später vorfinden? Derlei Steine des Anstosses sind viele in den Schöpfungen aus dem letzten Jahrzehnt Shakespeares. Tarnawski nimmt, gleich Looten, eine schwere innere Krise, wahrscheinlich auf erotischer Grundlage an, die Shakespeare zum Zweifel und zur Verzweiflung verleitet habe. In seinem hamletischen Weltschmerz habe der Poet dann auch die Religion, seine, die katholische Religion einbezogen. Anderseits möge auch der üble Eindruck der Pulververschwörung den Dichter gegen deren katholische Anstifter empört haben.
Hat ein Ende im Frieden mit der Kirche das ruhelose Leben Shakespeares gekrünt? Die Überlieferung, er sei ‘als Papist’ gestorben wird, nach Tarnawski durch den Vierzeiler gestützt, den der Poet zich zur Grabschrift wählte, dann durch eine Anmerkung Davies, der kaum 90 Jahre nach dem Schwan von Avon aus dem Leben schied.
Tarnawski hat mit grossem Fleisse und mit ruhiger Sachlichkeit alle Gründe gesammelt, die für seine These sprechen. Er gibt sich allerdings Rechenschaft davon, dass es sich da weiterhin nur um eine Hypothese handelt. Die schwache Seite der Beweisführung liegt im Methodischen. Gleich andern Literarforschern vermengt der gelehrte Verfasser Zweierlei: katholische Gesinnung, sagen wir sogar: Willenskatholizismus, und juridische Zugehörigkeit zur Kirche.
Wie sah die Sachlage zur Zeit Shakespeare aus? In rechtlicher Hinsicht beanspruchte die Römische Kirche vielfach dieselben Personen für sich, die von der offiziellen anglikanischen Kirche als deren Angehörige bezeichnet wurden. Für Rom war jedermann Katholik, der nicht namentlich oder mittelbar der Exkommunikation verfallen war. Für die englischen Behörden war nur Der Katholik, der entweder durch Weigerung, ‘recuse’, oder durch positives Bekenntnis sein starres Verharren bei Rom dartat. Derlei miteinander konkurrierende Ansichten erklären es uns, dass wir den widersprechendsten Statistiken begegnen: die Einen
| |
| |
halten England noch beim Tod der Elisabeth für zu Vier Füntel katholisch, die Andern glauben schon für jene Tage an einen Prozentsatz von einem Zwanzigstel ‘Römlinge’. Und Beide haben recht, das heisst, es gab 5% überzeugte Katholiken, etwas mehr, doch nicht gar viel Bekenner des Anglikanismus und der Rest, die schwankende Masse, gehorchte, glaubte und bekannte, je nachdem Das die herrschende Gewalt wünschte. In dieser kompakten Mehrheit sind die Menschen zu suchen, die sorgsam jede ausdrüchliche Bindung vermieden. Shakespeare, der keine Lust zum Martyrium verspürte und dessen Hang zum irdischen Dasein sich keiner gefährlichen Prüfung aussetzen wollte, hat uns nicht Dokumente seines laut hinausgeschrieenen; Glaubens hinterlassen.
Dass er aus katholischen Ursprüngen erwuchs, ist sicher. Damit sind bereits seine Kenntnisse von katholischen Dingen erklärt, ebenso wie seine gefühlsmässige Vorliebe für mancherlei Institutionen der alten Kirche. Ob er kirchenrechtlich als Katholik zu betrachten wäre, der im Frieden mit Rom lebte und nur aus Schwachheit dies verbarg, ob er ein ‘libellaticus’ war oder gar ein der Exkommunikation latae sententiae Verfallener, ob er am Ende durch irgendeine, uns verlorene Erklärung, abgefallen ist: wir wissen es nicht und wir werden es, dessen bin ich gewiss, niemals aus Akten erfahren. Der Streit um das Formalrechtliche also ist müssig und er ist unentscheidbar.
Bleibt die Frage nach dem Katholizismus im Werke des Dichters. Sie nun ist von der nach der Katholizität des Dichters sebst sorgsam zu trennen. Protestanten wie Schiller, in der ‘Maria Stuart’, wie Fr. W. Foerster oder, wagen wir den Sprung vom Erhabenen in die Tiefe, ein Karl May, haben im katholischen Geist geschaffen, überzeugte Katholiken, etwa Barbey d'Aurevilly oder gar Kirchenfürsten wie Kardinal Bembo, haben Sachen geschrieben, ‘qui ne sont pas très catholiques’. Von Shakespeare können wir nur soviel behaupten, ohne dem Text Gewalt anzutun, dass der grösste Poet englischer Zunge von christlicher Weltantschauung erfüllt war, unbeschadet der auftauchenden Zweifel, dann dass er gegen andre Christen von jener Duldsamkeit dar, die er nur gegenüber Unduldsamen, gegen Puritaner und Schwärmer, aufgab. Darüber hinaus Shakespeare für den Katholizismus im dogmatischen Sinn, oder besser: gegen den Anglikanismus in Beschlag zu nehmen, ist unmöglich. Auch da entbehren wir der Unterlagen; wir wissen nicht, was von den heranzuziehenden Stellen aufrichtig und was konventionell gemeint ist, was durch Rücksichten und was durch Ansichten geboten wurde. Und so heisst es sich bescheiden, die Frage nach der Katholizität Shakespeares einem berufeneren Richter als den Literaturhistorikern überlassen.
Prof. Dr. O. Forst de Battaglia.
|
|