Maar waaròm dan ook? Waarom dat vallen, midden tusschen de muziek, als van een dak, van veel hooger, van eindeloos hoog, altijd dóórvallend en toch verder dansend, dansend en vallend in het opzweepende rhythme van de band? Hìj was het toch? Hìj is toch gevallen.... en bleek geworden, doodsbleek, dat hij terugdeinsde van voor een spiegel, daarna, duizelend nog? Wèggevallen is hij; zijn hersens schijnen geschud, er is geen einde meer, geen begin. Wat loopt hij nu in avondcostuum over straat te dwalen? Is hij een kellner - de menschen zullen toch wel zien dat hij geen kellner is - maar waarom dròòmt hij dan ook altijd zoo vreemd? Nee, néé, - nu niet - nog niet - nóóit!
Maar wat helpt het? Het helpt tòch niet - de zon is schel, de wolken en de wind bedriegen hem, ze schijnen te huichelen altijd. De stad is grauw, zijn werk sleur, altijd door; vooruitzichten zijn òòk sleur - en cocktails - en meisjes - en dansen. Hij moet naar de bioscoop gaan, maar het is nacht; hij wil wit licht zien, witte beelden, in luidende beweging, lichtreflexen, droomen of alleen slapen? De wanhoop groeit; redenloos en afmattend.
Iemand rijdt voorbij op een fiets, zwart met hier en daar een glinstering. Een agent. Vragen? Wàt vragen? Néé.... nee.... doe niet zoo dwaas. De man remt, stapt af, omdat hij stil is blijven staan. Zegt hij wat? Hij loopt door, bruusk en zonder omzien. De agent komt hem na. Verduiveld - hij wordt achtervolgd - hou òp - praat niet tegen me.... Hij wil niet, hij wil naar niets luisteren, hij wil toch alleen zijn, heelemaal alleen en dan niet dènken? Wat loopt hij hard; hij heeft ook goed getraind, de laatste weken. Warm is zijn smoking nu; zijn lichaam is klam, maar zijn ademhaling drijft zijn voeten, in half-groote, snelle sprintpassen. Naast hem, links, is niemand meer; fietsen is oneerlijk op den duur. De man schreeuwt. Sta! Schieten? gek - is die man gèk? Schieten - dood zijn - schlusz - néé.... Zijn voet stoot hard tegen een steen. Als hij voorover valt, verschiet een ster in zijn gezichtsveld; een ster boven de donkere boomenmassa langs het kanaal. Hij slaat om naar rechts; zijn hoofd smakt rauw, in stekende pijn. Een hand grijpt zijn kraag, een stem vloekt.
Fel laait zijn verzet. Hier is tenminste verzet mògelijk. Zijn