De Nieuwe Gids. Jaargang 54(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] Liedjes door Hélène Swarth. Lentemorgen De streelende wind, als een moederhand, Doorwoelt de kastanjelokken. De kastanje bevloert het bleeke zand Met de sneeuw van haar bloesemvlokken. Uit die bloeiende sneeuw, een tapijt voor een bruid, Verrijzen de blanke seringen, In de loovers verholen, zit, zuiver en luid, Een lijster zijn lied te zingen. En opéenen doorvlijmt mij een schreiend woord: - ‘God, laat ééns nog de lente mij schouwen!’ En heeft God nu mijn wintersche bede verhoord, Om mijn smeekend deemoedig vertrouwen? Nu weerkaatst je portretglas, zoo kleurig en trouw Als een blinkende kleine spiegel, Een drijvende wolk in het hemeleblauw En een tak met zijn bladergewiegel. En ik voel, dat de lente geen liefde vergoedt, Door dien roover, de dood, mij ontnomen - En in Zomerland hoop ik, dat éens ik je ontmoet, Maar nu zie ik je alleen maar in droomen. [pagina 218] [p. 218] Wilde Lentewind Waarom ruisch je zoo wild, of je breken wilt De buigende lenteboomen? Waarom geeselt je kracht nu hun bladerenpracht, O wind, uit den hemel gekomen? Waarom sla je zoo woest, jij, die streelen moest, Waarom grijp je in hun schat als een roover? Zie, beschermend, hoe kruin tot den einder schuin Nu helt naar den ander over. Steel je al blad ook na blad van de looverenschat Van hun zijïg smaragden tuilen, Door je woede overmand, fier toch houden zij stand, Die boomen als bronzenen zuilen. Zij doorstonden je macht - Wil nu suizelen zacht En niet langer hun schoonheid kwellen, Maar vertroost hun verdriet met een lentelied - Wil onze aard van den hemel vertellen. [pagina 219] [p. 219] Waarom? Waarom willen mijn droomen nu dwalen Naar mijn hoekje bij 't hoog balkon, Waar ik opschreef de mooie verhalen, Die ik blij in mijn tuinje verzon? Neen, verzon niet, 'k ontving ze, gegeven Door de wolken, de bloemen, de zon - En ik wou, dat nog ééns in mijn leven Die vreugde ik weer voelen kon. Zij zeggen: verlang naar 't verleden Is een waan en een smartebron, En 'k herschep tot verloren Eden Den tuin, waar mijn peinzen begon. Maar nu duister de nevelen wellen Uit den schemer, dien geen overwon, Wou 'k mijzelf weer verhaaltjes vertellen, In mijn tuintje, vol bloemen en zon. Vorige Volgende