De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
BibliographieJan Mens. Mensen zonder geld. - Kosmos, Amsterdam.Om dit boek van den Amsterdamschen werkeloozen meubelmaker is veel te doen geweest. Nadat het met den Kosmos-eerstelingen-prijs 1938 was bekroond, gingen er stemmen op, die beweerden, dat dit boek geen eersteling was E.nkele jaren te voren had Jan Mens een bundel schetsen ‘Rafels’ geschreven. Het waren een kleine veertig opstandige hoofdstukken, die eigenlijk te beschouwen zijn als een voorstudie. Jan Mens noemde zich toen J. Rebel. Maar hoewel de werkeloosheid en de ellende sinds dat eerste boekje nog is toegenomen, de rebelsche geest is uit het werk van dezen jongen auteur verdwenen. Want op geen pagina van dezen aangrijpenden roman, die ons het leed der crisis waarachtig en sober afschildert, is een rechtstreeksch verwijt te lezen aan een bepaald persoon, een instelling, een partij... en misschien is dit juist de groote kracht van dit werk. Het spreekt voor zichzelf. Ik zou dit ontroerende boek in handen en onder de oogen wenschen van allen, die nog zijwaarts afstaande, meenen, dat de malaise nog zoo erg niet is en dat er ‘veel te gauw en veel te veel geklaagd wordt’. In dit boek gaat een Amsterdamsche eerlijke burgerfamilie te gronde. De vader, een goed vakman, een goedig meubelmakertje, komt ten slotte ertoe, de aschbakken na te snuffelen en laat zich bij het visschen het water inzakken, de moeder van het gezin versombert en takelt af, de dochter verhoert en de kleine Japie, die met zooveel succes de ambachtsschool heeft afgeloopen, ziet zijn droom niet in vervullling gaan, maar wordt loopjongen bij een apotheker. Het is alles even troosteloos. En het ergste - het is zóo. Langzaam maar zeker glijdt deze familie naar onderen; het winkeltje wordt hun ontnomen, ze komen in een vieze en lugubere volkswijk terecht, ze verpauperen en verschooieren, zonder dat iemand of iets dit verhindert. Schuldeischers, deurwaarders, kleine advocaatjes, zij kruipen als ratten binnen en halen het laatste restant geld en geluk weg - meedoogenloos. Ook vaders trouwring gaat naar Oome Jan... En tusschen de puinhoopen, tusschen vertwijfeling, bitterheid, wanhoop zelfs, leeft het kind, leeft en lacht en bloeit Japie, het pientere, levenslustige jong van dit werkeloos gezin. Het wordt niet verschrikt, al voelt het, dat er iets mis gaat, het arbeidt aan zijn eigen leventje, zijn droom... eenmaal meubelmaker te worden, geld te verdienen, voor moeder, voor vader... Ook Japie komt om. | |
[pagina 196]
| |
Dit boek is een van de beste Nederlandsche literaire werken der laatste jaren, die ik las. Het is goed geschreven en dat is het woord niet, het is een felle aanklacht, een dreigende waarschuwing. Het maakt ons het verzet en de oproerigheid van de stempelaars aannemelijk en begrijpelijk. Het ware te wenschen, dat dit boek vóór den Jordaan-opstand bekendheid had gehad. Noch de politieke partijen, noch de instanties, die verplicht waren, deze disorde te bestrijden, verstonden de geestelijke disorde, waaruit dit alles geboren werd. Het boek van Jan Mens is behalve een uitstekend geschreven literair werk ook een document. Het dient gelegd te worden naast de politierapporten en de map strafzaken als oorzaak naast gevolg. De schrijver Jan Mens heeft de Nederlandsche literatuur verrijkt met een psychologisch knap, met een artistiek zeer evenwichtig en kundig geschreven werk, maar hij heeft ons ook een bekentenis gedaan van de ellende van ons volk, die een slag op ons aller geweten is. Men leest dit prachtige boek met de verzuchting: ‘Ook dit zal weer worden bijgezet’ in de vaderlandsche bibliotheek, zonder meer. Ik zeg - zonder meer. Bev. | |
Stefan Zweig. Lotswendingen. - Wereldbibliotheek, Amsterdam.Een interessant boekje van dezen Duitschen essayist, want deze reeks verhalen zijn meer essay dan vertelling, meer journalistiek dan literatuur. Maar dan journalistiek van den eersten rang. Evenals ‘Noodlotsuren der menschheid’ handelt dit boek over de bijzondere momenten, waarin vaak over een gansch tijdperk beslist wordt. Hier koos Zweig achtereenvolgens ‘De verovering van Byzantium, de vlucht naar de Onsterfelijkheid’ (het leven van den Spaanschen ontdekker en kolonist Balboa) ‘Het Genie van éen nacht’ (het leven van den dichter der Marseillaise Rouget de l'Isle), ‘Het eerste woord over den oceaan’ (de geschiedenis van het leggen van den eersten transatlantischen kabel) en ‘De verzegelde Trein’ (Lenin's tocht naar Rusland). Het zijn alle goed vertelde en interessante beschrijvingen, die men geboeid volgt. De stijl is, voor zoover men dit kan beoordeelen uit de vertaling, die m.i. bij Reinier van Sterkenburg in zeer goede handen is geweest, vlot en levendig, terwijl deze keerpunten in de geschiedenis en deze wisselvalligheden van het lot ons nog eens goed doen beseffen, hoe éen kleine daad, een vergissing of een heldere gedachte groote gevolgen met zich mee sleepen. En toch is dit boek geenszins een pleidooi voor een soort fataliteitsgedachte. Want daarvoor legt Zweig te veel den nadruk op den persoonlijken moed, de energie, de nalatigheid of de geheimzinnige drift, die den mensch tot vergissing en of bepaalde daden voert; brengt hij derhalve dit alles op een psychologisch plan... Een interessant mooi boekje. Karel Hoekendijk, de bekende teekenaar, maakte een frisschen en pittigen omslag. Bev. | |
[pagina 197]
| |
Anne de Vries. Hilde. - G.F. Callenbach, Nijkerk.Na het knap geschreven werk ‘Bartje’ van dezen jongen Christelijken schrijver zagen wij met belangstelling uit naar zijn tweede werk. En ziethier dan ‘Hilde’. Het is dezelfde Anne de Vries, die hier aan het woord is, d.w.z. de vlotte en vooral uitstekende beeldende verteller. Want ook in Hilde komen weer zeer fraaie beschrijvingen voor, vooral natuurbeschrijvingen. Wij zijn met deze boeiende pagina's midden in het Drentsche boerenland en wij ervaren het alles weer; frissche vlakke winden, reuke van rijpend koren, wuivende boven de diepe kronkelende zandwegen, vol klaprozen en korenbloemen en dan plotseling de verre heuvelende erica, de armelijke schrale gronden, waar met hard werken nog weinig te verdienen valt, voor de kleine keuterboeren. Hilde is de dochter van één der hardwerkende zwoegers, één dergenen, die nooit een ‘gouden’ oogst binnenhalen, maar die precies leven, van wat zij de spaarzame aarde ontvechten. En Hilde vecht mee en blijft het frissche, sterke, zuivere hoerenkind, zij blijft dit in haar moeilijke zwangerschap en in haar huwelijk. Het is een groote verdienste van Anne de Vries, dat hij haar niet uit haar milieu, ik bedoel geestelijk milieu, wegtrok en dat hij deze heldin van het boek niets onwaarschijnlijks en onnatuurlijks toedichttte, iets, wat zoo licht had kunnen gebeuren bij dit gegeven. Hilde, de hoofdfiguur is van het begin tot het einde het gezonde en ongeschokte Drentsche boerenhart, dat zich door de omstandigheden niet laat misvormen. Het thema is zeer eenvoudig. Hilde is zwanger van een welgestelden boerenzoon, die zijn onbeheerschtheid niet wenscht te betalen met een trouwboekje, zooals daar vanzelfsprekend en eerbaar is. Daartegen verzet zich de geest van de bevolking, die partij trekt voor het hoerenkind en den ontrouwen Wubbe het zoo moeilijk maakt, dat hij, geforceerd, belooft, haar te zullen nemen. Maar dan weigert Hilde in haar fierheid, en zij trouwt met den, evenals zij zelve doodarmen Mans, een strooper. Ietwat detoneerend schijnt mij het slot toe, waarin Anne de Vries een conflict teekent tusschen hen beiden over het wegblijven van het eigenlijke kind. Als Mans terugkeert van een maand gevangenschap, die hij voor stroopen heeft moeten uitzitten, is Hilde zwanger. Dit lijkt mij een beetje opzettelijk, maar ik vermoed, dat de auteur dezen opzet koos, boven een, door hem vermeende psychologische fout. De Vries heeft dien Mans, wien het stroopen in het bloed zat, niet in eens tot een braven huisvader willen | |
[pagina 198]
| |
maken. Hij deed goed, dat hij hem ook weer in de oude fout deed vervallen, maar is die pleister niet te mirakuleus aan het einde? Doch dit is dan ook de eenige passage in het boek, die ik niet zoo gelukkig vind. Overigens is het, evenals zijn eerste werk, een hernieuwd bewijs van zijn zeer groote begaafdheid. De stugge en goedige vader Hilbert, een aandoenlijke figuur, is misschien voor hen, die dezen volksaard niet kennen, onbegrijpelijk. Nu en dan slaat hij de boel kort en klein, als hij niet tegen de vinnige Femmechien, zijn vrouw, op kan. Maar zoo zijn deze menschen. Merkwaardig is het, dat Ger Griever precies hetzelfde conflict schiep in zijn boek ‘Zorg om den jongen’. Ook dit boek speelt in het Noorden van ons land. Daar is het Tetje, die snibbig en zelfs onsympathiek-hardvochtig, tenslotte alles voor haar jongen over heeft, desnoods haar leven. De Vries heeft zijn figuren tot de voeten toe uitgebeeld en hij heeft dit gedaan met sterke en frissche kleuren. Hier en daar breekt een natuur-symboliek door, die niet gezocht is, maar zuiver en vanzelfsprekend. Bev. | |
Clara Asscher-Pinkhof. Graddus, met kunstfoto's van Piet Marée. - Bosch en Keuning, Baarn.Het is opmerkelijk, hoe vaak de laatste jaren het kind tot onderwerp in een roman is gekozen. Wij denken aan ‘Thijs de jongen’, aan ‘Merijntje Gijzen’, aan ‘Bartje’, aan ‘Japie’ in ‘Menschen zonder geld’. En het is tevens merkwaardig, dat steeds de jongen en niet het meisje tot motief werd genomen. Mevrouw Clara Asscher-Pinkhof nu heeft een voortreffelijke studie geschreven over een jongen uit een kermiswagen, Graddus en zij moet wel met bijzondere aandacht dit kind hebben bestudeerd, van zeer nabij hebben waargenomen, want anders was het haar niet gelukt, zulk een rake typeering te maken. Zooals ik reeds zeide, het is een voortreffelijke en knappe studie geworden, vol van geestige, aandoenlijke tafreelen over het alledaagsche beleven van dezen kleinen wereldreiziger en gevoeligen zwerver. Het boek is voorzien van een aantal zeer fraaie en duidelijke foto's van Graddus zelve en zijn omgeving. Het is kloek en fraai verzorgd door den uitgever. Bev. | |
Jan van Rheenen. Een man en een tjalk. - H.P. Leopold, Den Haag.Dit boeiend en in goeden stijl geschreven verhaal behandelt het leven der schippers op onze binnenwateren. We leeren niet alleen het land kennen, waar de tjalk langs schuift, doch bovenal de bemanning, die deze aan ons voorbij trekkende schepen bevolkt. Hun liefden, hun verdriet, hun strijd en de kleine dingen van allen dag, die soms voor deze eenvoudige lieden van zoo geweldig veel belang zijn,. Zoo bepaalt hier de keuze van een vrouw het gansche leven van den schipper. De familie kant zich n.l. tegen haar. Zij is een vrouw uit het land | |
[pagina 199]
| |
en niet van het water. Zij kan niet deugen voor den schipper, maar ook niet voor het schip. Jacob de Groof, de hoofdfiguur, wordt in dit boek met veel talent geteekend, doch ook weet de jonge schrijver de bijfiguren vol te houden. Hij bezit het vermogen, den lezer in de sfeer te brengen, zoodat wij in heel dit harde leven meevaren. Indien dit een debuut is, dan is het een uitstekend debuut. Met belangstelling zullen velen de ontwikkeling van dit talent tegemoet zien. De band- en omslagteekening van Dick Olffers, een schipperslamp, tusschen aarde en hemel schommelende, doet suggestief aan. Bev. | |
Verzeild Bestek. Uitgave ter gelegenheid van het tweede lustrum van den Christelijken auteurskring 1929-1939. - J.H. Kok, Kampen.In een kloeke en bijzonder fraaie verzorging heeft de uitgever Kok te Kampen, ter gelegenheid van het lustrum van den Christelijken auteurskring, het poëtisch en prozaîsch oeuvre van de voornaamste Prot. auteurs bijeengebracht. Verzeild bestek is de titel. En niemand zal dit begrijpen, indien hij niet eerst leest, wat mevrouw Kuyper-van Oordt daarvan, bij wijze van inleiding, zegt. ‘Verzeild bestek! Dat is - wij geven hier 't woord aan een bevoegde - niet anders dan de plaats, waar men zich op zee bevindt. Hetzij dat men van deze plaats kennis draagt door peilingen, vaste punten aan wal of door astronomische waarneming. Heeft men een verzeild bestek, dan stelt men koers en vérheid vast.’ En dan zegt de inleidster verder zeer bescheiden: ‘Na tweemaal vijf jaar zijn wij “ergens”; 't lijkt mij beter om niet zoo boud en heldhaftig te roepen “Hier!”. Want daar kon wel eens heel verschillend over geoordeeld worden. Laten we zeggen: we hebben ons best gedaan.’ Over de vloot zegt zij, dat die er ‘nogal heterogeen uitziet’ en dat ‘het eene zeil straffer staat dan het andere’. Dat is inderdaad zoo. Er zijn ook nog roerlooze schepen bij. Na deze alleraardigste inleiding komen we tot den eigenlijken inhoud en maken wij kennis met enkele eenvoudige verzen van Jo Kalmijn-Spierenburg, die ook verderop nog enkele bijdragen in dichtvorm levert, waarvan ik het vers ‘Het ongeboren kind’ het mooist en zuiverst acht. Ik mag het hier citeeren: ‘Het roert zich aarz'lend aan zijn moeders hart,
waarmee zijn hart klopt met dezelfde slagen
en weet niet, dat bij 't voortgaan van de dagen
zijn moeder hunkert naar haar eigen smart.
Het weet niet, of het duister is of licht
en dat zijn moeders dagen en haar nachten
vervloeien tot één luisteren en wachten
in een verlangen naar zijn klein gezicht.
| |
[pagina 200]
| |
Het sluimert in zijn moeders warme schoot
en weet niet, dat het thuiskomt van een verren
en wonderlijken tocht voorbij de sterren,
voorbij het leven en voorbij den dood.’
Het is natuurlijk ondoenlijk, om de vele schetsen en verzen afzonderlijk te bespreken. Het is een bonte verzameling van impressies, min of meer met Christelijken inslag en tendenz. Maar één ding is zeker, wat het proza betreft, kan geconstateerd worden, dat de Christ. Protestantsche letterkunde de laatste jaren sterk is vooruitgegaan. Namen als Anne de Vries, J.K. van Eerbeek, van Randwijk, J. Eekhout, Rijnsdorp e.a. zijn reeds bekend ver buiten dezen, al te lang besloten, kring. En waardoor? Het Christelijk proza heeft aan kracht, aan vorm, aan articiteit belangrijk gewonnen. Ik zeg niet aan Christelijkheid. De poëzie heeft echter met dezen snellen en sterken vooruitgang geen gelijken tred gehouden. Dit valt ook uit deze uitgave weer te constateeren. Het boek is verlucht met teekeningen van G.D. Hoogendoorn en Marius Richter, terwijl Roeland Koning een fraai omslag ontwierp. In het bijzonder vermeld ik een knappe en toegewijde studie over het teeken- en schilderwerk van den Christelijken kunstschilder Marius Richter. De heer G. Kamphuis heeft een helder inzicht gegeven in diens arbeid en streven en het artikel getuigt van een groote liefde en eerbied en niet het minst van een stellige bekendheid met het vak. Alles te samen genomen, is dit een zeer belangwekkende en leerrijke uitgave, een werkelijk waardige jubileum-uitgave. Moge deze vloot een gunstigen wind in de zeilen vangen en moge zij die haven en dat doel bereiken, waarheen haar boeg gewend is. Bev. | |
Dr. André Schillings. Verbeelders van Ideaal en Werkelijkheid. - Het Poirtersfonds, Eindhoven, 1938. Tweede druk.Levensbeschrijvingen van Dietsche schilders en teekenaars uit de late Middeleeuwen en de Renaissance, te beginnen met van Eyck. Vertellingen, tevens, in een fijnzinnigen, soms aan het aetherische grenzende, tòch positieven toon, die er een bekoorlijk waas van oude Chronieken aan verleent. De hoofd-knooppunten uit gene belangwekkende levens worden rustig verhaald, in een kalme vloeiing-van-volzinnen, welke op subtiele wijze suggereert èn het lang-verledene èn het, desniettemin, deel-uitmaken van éénzelfde cultuurstroom, waartoe ook wij nog behooren. Een stijl als van oud, broos, kostelijk porcelein. Door kunstzinnige keuze van de vermelde bijzonderheden, brengt de schrijver ons deze figuren nabij onder vol behoud van hun historischen afstand. Men voelt: dit werk is de vrucht van veel studie èn van diepe ‘invoeling’, die slechts het instinct van een ras-artiest klaar speelt. De taal-stijl mag doorloopend goed heeten. Voor mijn smaak, een ènkele maal misschien iets te precieus, ofschoon dit, binnen het cader van de | |
[pagina VII]
| |
MARIUS RICHTERS
KORENVELD 1937 | |
[pagina 201]
| |
voordracht, nooit hindert. Lange, gedragen volzinnen, zorgvuldig in den trant, passend bij het genre ‘vertelling’. Fraaie illustraties verluchten het boek. Een snoer van kleine, fijne, klare parels: zóó laat zich de totaal-indruk verbeelden, die de lezer van dit mooie boekje krijgt. Het is een meesterstukje in zijn soort. Een schoone hulde aan der eeuwen Schoonheid en haar scheppers. | |
Helicon. Revue Internationale des Problèmes Géneraux de la Littérature. Comité de Rédaction: Fernand Baldensperger (Harvard University U.S.A.), Arturo Farinelli (Torino), Julius Petersen (Berlin), Paul van Tieghem (Paris), Gustave Charlier (Bruxelles), Herbert Cysarz (Praha), Emil Armatinger (Zürich), Wladislaw Folkierski (Kraków), Raymond Lebèque (Rennes), Theodor Thienemann (Budapest), Oskar Walzel (Bonn). Directeur: Jean Hankin (Debrecen). - Editions Pantheon, Amsterdam ou Leipzig, 1938.Dit internationale tijdschrift - text in Duitsch, Engelsch, Spaansch, Fransch en Italiaansch - heeft niets meer of minder ten doel, dan de bevordering der wetenschappelijke literaire Aesthetica. Het voorziet dus in een groote leemte. Wel ontbreken het philologische en histtorische element niet, maar het systematische komt even goed tot zijn recht. Dit laatste lijkt ons het belangrijke punt. Het streven naar de ontdekking van de wetmatigheden der letterkundige voortbrenging, voortbrengselen en genieting ontbrak tot voor kort nagenoeg (buiten de kleine kringen van sommige literatoren zelven), terwijl toch enkel dit streven een literaire aesthetica als goed-gegrondveste ervarings-wetenschap tot stand vermag te brengen. Een aanhaling uit het ‘Avant Propos’ moge het gezegde onderstrepen: ‘Cette orientation de nos congrès correspond - et ce n'est pas une simple coïncidence - à l'augmentation très sensible, depuis deux ou trois décades, dans l'ensemble des publications qui touchent à l'histoire littéraire, du nombre d'ouvrages ou articles consacrés à la psychologie et à l'esthétique de la littérature, à la génèse, à la diffusion de l'oeuvre d'art, aux études de style et de forme, aux influences locales et provinciales sociales, religieuses, etc..... aux critères des jugements de valeur....; bref, à tout ce qu'on peut appeler la théorie de la littérature’Ga naar voetnoot1) Op het stuk van de literaire theorie treft men in het onderhavige nummer drie - van de zeven - Rubrieken aan, nl. ‘Méthodes’, ‘Pilosophie et Esthétique de la Littérature’ en ‘Les Genres Littéraires’. De eerste rubriek blijkt echter voor een deel aan de methoden de literatuur geschiedenis gewijd. Het daarin opgenomen artikel ‘Literaturwissenschaft als Methodenlehre’ door Julius Petersen (Berlin) geeft evenwel, ofschoon van lite- | |
[pagina 202]
| |
ratuurhistorische gezichtspunten uitgaand, wel degelijk een blik in de methoden überhaupt, d.w.z. ook op systematisch terrein. De tweede rubriek bevat vier artikelen, te weten: ‘Das Form-Inhalt Problem im Literarischen Kunstwerk’ door Roman Ingarden (Lwów); ‘The place of poetry in human life’ door George Rostrevar Hamilton (London); ‘Provocations’ door Thomas Sturge Moore (London); en ‘Entscheidungen’ door Theodor Thienemann (Budapest). Al deze artikelen handelen over de grondvragen der literaire theorie. De derde rubriek beslaat twee artikelen, nl.: ‘La vie des sousgenres. La comédie en un acte en France’ door Gustave Charlier (Bruxelles); en ‘La question des genres littéraires’ door Paul van Tieghem (Paris). De rest der onderwerpelijke aflevering bestaat uit verhandelingen over literatuurgeschiedenis, philologie en nevenvragen, alsmede uit congresmededeelingen, boekbesprekingen etc. Gezien uit het oogpunt van de belangenbehartiging der literaire kunst, komt aan de tweede rubriek natuurlijk verreweg het meeste gewicht toe. Daar vindt men de kloeke pogingen om de literaire Aesthetica tot systematische Ervarings-Wetenschap te verheffen. Vanzelfsprekend beperken zij zich voorloopig tot het bijdragen van steenen voor een fundament, maar één vast-liggend stuk van den grondslag van een werkelijk bouwsel heeft meer waarde dan het fraaiste luchtkasteel. Speciaal het artikel van Roman Ingarden vat de koe bij de horens aan. Mag toch de verhouding tusschen Vorm en Inhoud wel het grondprobleem aller aesthetica geacht worden. De auteur stelt de vele misverstanden in het licht, die op dit terrein bestaan en tot nu toe het meeste geredekavel over dit onderwerp tot onvruchtbaar langs-elkaêr-heen praten hebben gestempeld. Hij brengt dan orde in den chaos, waardoor een uitgangspositie tot stand komt voor een vruchtbaar aanpakken der vraag. In Ingarden's artikel proeft men den ernstigen wetenschappelijken geest, in tegenstelling met de veel meer ideologische gezindheid, die uit de methode van de meeste kunst-critici spreekt. Het voor vele decennia door van Deyssel gestelde desideratum eener literaire critiek als ‘exacte wetenschap’Ga naar voetnoot1) kan slechts verwerkelijkt worden door déze soort noesten arbeid van onder òp. Dr. van Deyssel zelf gaf en geeft op dit gebied het voorbeeld,Ga naar voetnoot2) evenals wijlen Dr. Kloos zulks deed. Deze revue ‘Helicon’ wijdt zich aan een schoon doel. Dit doel is vele offers waard. Want als het eenmaal bereikt is, zal men er den objectieven, d.i. onpartijdigen, maatstaf van literaire waardeering aan danken. Welk een strop voor oneerlijke recensenten! Maar welk een zegen ook voor aankomende Kunstenaars! Deze zullen, als het zoover is, niet langer in hun loopbaan gedwarsboomd kunnen worden door venijnige vijanden in de pers: want het beroep op den erkenden toetsteen-van- | |
[pagina 203]
| |
verdienste staat voor hen dan open, evenals reeds sedert jaar-en-dag voor architect, ingenieur, scheikundige etc. Intusschen: het zal vooreerst nog wel niet zoo ver komen. Het opbouwen eener positieve wetenschap vergt langen tijd. Doch het valt toe te juichen, dat er nu ernstig aan gewerkt wordt, al mag dit geslacht denkelijk wel geen vruchten plukken van den eerst sinds kort geplanten boom. Uit de lof over het artikel van Roman Ingarden leide men niet af, dat de andere ons minder de moeite waard lijken. Dit ééne echter raakt een onderwerp, dat ons. uiterst na aan het hart ligt. Vandaar onze bijzondere aandacht er voor. De onderwerpelijke publicatie staat op een zéér hoog niveau. Meerdere bijdragen verdienen het adjectief ‘meesterlijk’. Ieder, die ernstig belang stelt in de Literatuurwetenschap, behoort, dunkt ons, dit ‘Helicon’ te bestudeeren, en wij wenschen dezer jonge Revue van ganscher harte groot succès.
Dr. Alfred A. Haighton. Beekbergen (Gld.), 1 Maart 1939. |
|