| |
| |
| |
| |
Buitenlandsch Overzicht (16 Mei - 16 Juni) door Johan Perey.
Reeds drie maanden lang heeft de Engelsche regeering zich van dag op dag bezig gehouden met den opbouw van een z.g. vredesfront (beter: met het weer in evenwicht brengen van de balance of powers), maar ondanks alle moeite en offers, die zij zich daarbij reeds heeft willen getroosten, is het haar in al dien tijd nog maar niet gelukt, haar nieuwe politiek van den onontbeerlijken sluitsteen te voorzien. Het bondgenootschap met Polen was een succes, dat met Turkije zelfs een groot succes, maar niettemin, zoolang de U.S.S.R. weigerachtig blijven, tot de nieuwe Entente toe te treden, is deze voor de harde werkelijkheid toch niet veel meer waard dan een stoel op drie pooten. Nergens, waar men dit zwakke punt zoo danig heeft doorzien als te Moskou, waar het Commissariaat van Buitenlandsche Zaken de situatie compleet aan 't uitbuiten is gegaan om van het ‘hooghartige’ Engeland den allerduursten prijs te kunnen bedingen. En dit Engeland, dat er niets voor voelt, geheel naar de pijpen van den Russischen beer te moeten dansen, doch een mislukt vredesfront heelemaal niet zou kunnen verdragen, moet nu maar zien, echt wat zoo heet, to make the best of it. Vandaar, vooral gedurende de laatste weken, een politiek van drie stappen voorwaarts en twee terug, een van optimistische verwachtingen en tot pessimisme stemmende uitkomsten. Een politiek intusschen, waarin het niet zoo gemakkelijk valt, de groote lijn steeds goed in het oog te blijven houden, zoodat een kleine recapitulatie van Engeland's voornaamste tegenzetten, na de inlijving van Tsjechië bij het Duitsche Rijk, hier wel gerechtvaardigd mag heeten.
| |
| |
Zooals men zich zal herinneren, bestond het eerste Engelsche plan uit het opstellen van een gemeenschappelijke anti-agressie verklaring, te onderteekenen door Engeland, Frankrijk, Rusland en Polen, waarna deze mogendheden zich over het nemen van verder strekkende maatregelen nog wel nader beraden zouden. Doordat de Polen echter niets wenschten te teekenen, alvorens bij voorbaat een goede verzekering te hebben ontvangen, dat zij in geval van nood niet alleen zouden komen te staan, kon van dat plan toen heelemaal niets terecht komen, en zagen de Engelschen zich wel verplicht, zelf als eerste iets te moeten doen, door de Poolsche onafhankelijkheid tegen elke agressie te garandeeren. Ook aan Roemenië werd een soortgelijke, eenzijdige, garantie aangeboden en iets later, in antwoord op Italië's coup tegen Albanië, eveneens aan Griekenland. Nadat de Engelsch-Poolsche verhouding nu nog in zooverre een wijziging had ondergaan, dat de oorspronkelijke garantie-verklaring tot een wederzijdsche was uitgebouwd, moest toen toch het eerste werk wel worden, Sovjet-Rusland zoo gauw mogelijk als partner te gaan winnen, wilden al die afspraken en beloften tenminste ooit ook nog een practische beteekenis verkrijgen. Zelfs de voor Engeland zoo voordeelige overeenkomst met Turkije, bracht geen voldoende versterking, om van dien eisch ook maar iets te kunnen af doen, echter hoe deze kwestie nu opgelost? De Polen voelden er immers niets voor, met een eventueelen steun door de sovjet-troepen het risico te moeten loopen, daarmee tevens de sovjet-leer binnen het land te krijgen, wat voor de Roemenen nog slechts maar één van de vele bezwaren uitmaakt, om met de Russen tot een nauwe verbintenis te kunnen komen. Aldus moest Engeland er iets op zien te vinden, om deze moeilijkheden te ontloopen en zich toch van de zoo noodige Russische hulp te kunnen verzekeren, hetgeen de Engelsche regeering aan die van de U.S.S.R. een voorstel deed
doen, dat in feite op niets anders neerkwam, dan van de Russen een medewerking zonder zeggenschap te verlangen. Eerst nadat Polen en Roemenië hierom verzocht zouden hebben, en Frankrijk en Engeland tot actieve hulpverleening besloten hadden, eerst dan zouden de Sovjets er aan te pas mogen komen. Geen staat, die zichzelf respecteert, die onder zulke voorwaarden een bondgenootschap zou kunnen aanvaarden. Ook de U.S.S.R. niet, wat de wereld evenwel eerst mocht duidelijk worden, nadat Molotof de leiding
| |
| |
aan Buitenlandsche Zaken van Litwinof had overgenomen, en de nieuwe functionaris de tot dien toe zoo zorgvuldig geheim gehouden besprekingen via de pers openbaar deed maken, er daarbij den bijzonderen nadruk op leggende, dat zonder wederkeerigheid en gelijkheid van verplichtingen er zelfs over een samenwerking niet eens gedacht behoefde te worden. Wat de Sovjetunie eischt, zoo verluidde het, is een volledig drievoudig verbond met een garantie van al haar grenzen in Europa, benevens een gedetailleerd werkplan, waarin alles, wat op een effectieven bijstand betrekking heeft, tot in de puntjes moet geregeld zijn. Geen verlanglijst voor de Engelschen, om erg mee in hun schik te kunnen zijn, en speciaal de eisch: verzekering van al de Russische grenzen, wat neer moet komen op een Engelsch-Fransch-Russische garantieverklaring aan Finland, Letland en Estland, kon bij het Engelsche kabinet maar heel weinig genade vinden. Wat heeft Engeland ook in die verre Oostzee te zoeken? Daar liggen zijn belangen niet, wel in den Atlantischen Oceaan, in de Middellandsche Zee en in de Pacific voor een deel. Een veelheid van belangen, die het voor Groot-Brittannië onmogelijk maken op het vasteland van Europa een daar oppermachtige mogendheid te dulden, en daarom het streven naar een evenwicht in de continentale machten, wat dan op dit oogenblik in de eerste plaats inhoudt, de Duitschers een verdere expansie naar het Z.O. onmogelijk te maken. Van daar weer, naast garanties aan Roemenië en Griekenland, een bondgenootschap met Polen en Turkije; maar garanties of wat ook voor de Baltische staten hebben voor Engeland niet den minsten zin, het zou er zich eer mee verzwakken dan versterken. Mocht dit voor Chamberlain en het meerendeel van diens medestanders al reden genoeg zijn geweest, om zich maar niet zoo direct weer tot een verdere uitbreiding der Engelsche verplichtingen te verklaren, daarenboven scheen rond half Mei de mogelijkheid, het met Japan te kunnen
eens worden nog zoo groot, dat het hun hoogst onverstandig heeft moeten voorkomen, zich op dat moment reeds zoodanig op Rusland te gaan vastleggen, dat er met Tokio niet langer te praten zou zijn. Het vooruitzicht de Japansche regeering wellicht uit het vaarwater van de As te kunnen weg manoeuvreeren, was ook warempel niet zoo slecht, om er de onderhandelingen met de U.S.S.R. niet even voor te mogen opschorten. In Frankrijk en al evenzeer in de kringen der Engelsche
| |
| |
oppositie, waar men er bovendien niet bang meer van is te bekennen, hoe, met of zonder Rusland, Chamberlain's ideaal van een zuiver anti-agressie-front door den loop der omstandigheden toch op het nuchtere feit van een wasechte coalitie moet uitloopen, bleek men met een dergelijke pauze echter in het geheel niet te zijn ingenomen. Parlement en pers, zoowel als de vrienden uit Parijs, lieten niet na, de Engelsche regeering nadrukkelijk tot nieuwe daden aan te sporen, met het gevolg, dat er van Londen wederom voorstellen naar Moskou gezonden werden, zelfs met het verzoek er bij, naar de komende vergadering van den Volkenbondsraad een prominente figuur te willen afvaardigen, hetzij Molotof zelf of anders diens plaatsvervanger Potemkin, opdat er dan zoo mogelijk spijkers met koppen geslagen zouden kunnen worden. Molotof deed daarop weten, onmogelijk van zijn post weg te kunnen, en ook Potemkin bleek voor de eerstkomende dagen absoluut verhinderd te zijn. Geen nood, de Engelsche regeering wist het gedaan te krijgen, dat de vergadering van den Volkenbondsraad voor een week werd uitgesteld. Des te pijnlijker echter de verrassing, toen Potemkin ook nog ziek werd, waardoor ten slotte toch niemand anders dan Maiski, de Russische ambassadeur te Londen, de Sovjetunie te Genève kwam vertegenwoordigen. Tegelijk met het bericht van Potemkin's plotselinge ongesteldheid, was bij het Foreign Office ook nog de boodschap binnengekomen, dat de jongste Engelsche voorstellen voor de U.S.S.R. onaanvaardbaar waren geweest, waardoor er voor Engeland niets anders meer opzat, dan met de grootste voortvarendheid een aantal nieuwe, weer verder gaande voorstellen aan Molotof te doen toekomen, in de hoop, toch in elk geval Potemkin nog in Genève te zien verschijnen. Welke hoop alweer niet in vervulling mocht gaan, daar Moskou slechts in zooverre reageerde, dat het zich tegen elken omweg, ook via den Volkenbond, verklaarde en zich nogmaals uitsprak voor het blijven
gebruik maken van de normale diplomatieke kanalen.
Waren de met zooveel gerucht en optimisme aangekondigde Geneefsche besprekingen daarmee nu wel definitief in het water gevallen, ook zonder een Engelsch-Russisch overleg in grooten stijl, leverde deze 105e zitting van den Volkenbondsraad al merkwaardige momenten genoeg op. Dat het zooveelste verzoek van China om den steun, welke de Volkenbond op grond van zijn Handvest ver- | |
| |
plicht is, te verleenen, na de gebruikelijke schoone phrasen weer onder het loodje terecht moest komen, was op zichzelf nog niet zoo bijzonder. Maar wel de houding van Lord Halifax op dit punt, die het in allerminst vage bewoordingen den raadsleden duidelijk maakte, hoe Engeland niet geneigd was, aan welk Chineesch verzoek ook te willen voldoen, al bleef de Engelsche regeering er natuurlijk wel ten volle toe bereid, alles in het werk te stellen, om den vrede in het Verre Oosten zoo spoedig mogelijk een feit te doen worden. Niets meer dan een doekje voor het bloeden, dit welwillende aanbod tot bemiddeling, daar het na twee jaren toch wel genoegzaam bekend is, dat de Chineezen niet van zoo'n vrede gediend zijn, waarbij officieel het recht aan den sterkste zou moeten worden toegekend. Ook de Engelschen hadden zich met een dergelijk soort vrede niet kunnen vereenigen, wat echter veranderde, toen zij, Muenchen ten spijt, het evenwicht in Europa toch weer wankel zagen worden. Toen was het plotseling weer noodig geworden, Japan wat te ontzien, wat begrip te gaan toonen voor de Japansche behoeften aan ‘Lebensraum’, teneinde in het Oosten de rust op zoodanige wijze te doen wederkeeren, dat de Engelschen in het Westen hun handen wat meer vrij zouden krijgen. Reeds waren gedurende eenigen tijd met Tokio onderhandelingen aan den gang, welke er zoo veelbelovend uitzagen, dat zelfs de toenadering tot Rusland er onder te lijden kreeg en daarom China wel heelemaal niets meer te hopen kon hebben. Het botte ‘No!’ aan het adres der Chineezen was intusschen meer dan
een teleurstelling voor China alleen; het moet ook voor velen hier een teleurstelling hebben beteekend, maar in elk geval voor allen een les zijn geweest, uit het kamp der promotors voor een vredesfront te hebben moeten vernemen, hoe er agressie en agressie bestaat.
Deze demonstratie van een wel heel grove belangenpolitiek, deed Bonnet noch Halifax er twee dagen later voor terugschrikken om, buiten de agenda om, een verklaring over de nieuwe politiek af te leggen, waarvan de heele opzet eigenlijk was, met nadruk te kunnen vaststellen, dat alles wat inzake de anti-agressie gedaan werd en nog zal worden gedaan, geheel en al in overeenstemming is met het Handvest van den Volkenbond. Minister Bonnet ging zelfs nog een stapje verder, door als zijn overtuiging uit te spreken, dat ‘alle Volkenbondsstaten zich solidair moeten voelen met de pogingen,
| |
| |
welke ten doel hebben een politiek van geweld tegen te gaan’. Hoe deze opmerking den Chineeschen afgevaardigde in de ooren moet hebben geklonken, is niet bekend geworden; wel echter de ontstemming in neutrale kringen over het onderhavige Fransch-Engelsche optreden als geheel, welke door de Zweden niet onder stoelen of banken werd gestoken. En zeer terecht niet, want in de eerste plaats waren die verklaringen van Halifax en Bonnet, als een repliek op het van kracht worden van het Duitsch-Italiaansch verdrag, in den onpartijdigen Volkenbondsraad niet op hun plaats, en daarbij, zou het er werkelijk van komen, dat de nieuwe Entente, alias het vredesfront, met den Volkenbond vereenzelvigd wordt, dan is voor de werkelijk neutralen in dien bond ook geen plaats meer.
Eveneens een uitvloeisel van de huidige politiek, waardoor Rusland als een actief element in het Westen kon terugkeeren, was de weigering door de Sovjetunie, om de door Zweden en Finland gewenschte versterking van den Alands-archipel goed te keuren. Bij de, binnen het kader van den Volkenbond gemaakte, Conventie van 1921 was een militaire versterking van deze eilanden verboden gesteld, echter toen er door de Zweden en Finnen op werd aangedrongen, die conventie te niet te doen, had geen der onderteekenaren (w.o. Engeland, Frankrijk, Duitschland en Italië) hiertegen bezwaar gemaakt. Van formeele beteekenis was het daarna nog, de Zweedsch-Finsche plannen ook door den Volkenbondsraad goedgekeurd te krijgen; maar hier staken de Sovjets een spaak in het wiel, die zich niet van plan toonden, aan iets te willen meewerken, wat mogelijk hun positie in de Oostzee zou kunnen verzwakken. De gehoopte toestemming van den Volkenbond moest dus uitblijven, maar een afkeuring heeft men toch ook weten te vermijden, door eenvoudig de plannen niet in stemming te brengen. Practisch komt deze kwestie nu verder hier op neer, dat men er zich te Genève maar liever niet meer mee bemoeien wil, dus Finland en Zweden maar zelf moeten uit zien te vinden, hoe zij hun voornemens ten uitvoer kunnen brengen.
Middelerwijl waren de onderhandelingen met Rusland geen stap verder gekomen. Waar het ziek blijven van Potemkin trouwens ook wel op wees, bleef men te Moskou ook de laatste voorstellen van Engeland nog onbevredigend vinden, en het onvermijdelijke geschiedde toen maar weer, den 27sten Mei werd een nieuw
| |
| |
Fransch-Britsch voorstel aan Molotof toegezonden. Ditmaal behelsde het een aanbod tot een onmiddellijke en volledige samenwerking bij een aanval op een Europeesch land, welks onafhankelijkheid door de drie verbonden mogendheden gegarandeerd is, terwijl ingeval van agressie tegen andere landen een gemeenschappelijk optreden eerst zal volgen, nadat een nader overleg er nog aan is voorafgegaan. Daar verder het verdrag slechts een zuiver defensief karakter mag dragen, zou het principieel in overeenstemming moeten worden gehouden met het Handvest van den Volkenbond, en wat de practische details betreft, moesten deze direct worden uitgewerkt, zoodra het verdrag zelf eerst maar een feit zou zijn.
Over het lot van deze voorslagen behoefde de wereld niet lang in het onzekere te verkeeren. Op den 31sten Mei gaf Molotof voor den Oppersten Sovjet een uitvoerig overzicht van den politieken toestand, waaruit het voor de Engelschen alweer mis bleek te zijn. De wederkeerigheid is er nu weliswaar, aldus de Russische volkscommissaris, maar aan de gelijkheid ontbreekt nog alles. Wat heeft verder dat inschakelen van den Volkenbond te beteekenen en waarom moet de beste wijze van hulpverleening eerst achteraf worden bestudeerd? Achterdeuren, vond Molotof ervan. Merkwaardig was zijn uiterst felle aanval tegen Japan, vooral door de daaraan verbonden opmerking, dat Rusland slechts een voorstander is van anti-agressie in het algemeen. Niet minder merkwaardig klonk ook Molotof's voornemen, om de economische betrekkingen met Italië en Duitschland te willen verbeteren en uitbreiden, waarbij hij terloops nog gewag maakte van gunstige vooruitzichten op een Duitsch crediet van ten minste 200 millioen rijksmark. Geenszins prettige mededeelingen voor de ‘vrienden’ in Londen en Parijs, van wie op deze manier eigenlijk gevraagd werd meer te willen bieden, dan de As reeds had willen doen. Rusland staat sterk (gezien zijn uitspraak over antiagressie in het algemeen, zelfs moreel sterk), waarvan het tot het uiterste weet te profiteeren ook. Toegeven doet het in niets; het behoeft het niet en wil het nog veel minder, zoo weinig zelfs, dat men zich onwillekeurig gaat afvragen, of de Sovjetunie niet veeleer een spelletje aan het spelen is (om zich over allerlei vernederingen uit het verleden op Engeland te kunnen wreken, in het bijzonder over Muenchen, waarbij de Russische regeering zoo ostentatief ‘vergeten’ werd), dan dat het haar met een bondgenootschap werkelijk
| |
| |
ernst is. Hoe het ook moge zijn, na Molotof's redevoering, welke later door de officieele antwoordnota aan Londen volkomen bevestigd werd, bleven de eischen aan Engeland - en ook aan Frankrijk, maar dat is op voorhand al tot elken prijs bereid - nog deze: een garantie voor de Oostzee-staten Finland, Estland en Letland, benevens in het verdrag zelf een nauwkeurige afspraak over de methoden en afmetingen van den, ingeval van agressie, elkander te verleenen bijstand.
Hoezeer de Engelsche regeering over deze vergaande starheid ontstemd moest zijn, bleek wel het beste uit eenige redevoeringen van Chamberlain en Lord Halifax, waarin voor het eerst sedert maanden weer op een vrij welwillende wijze over de As werd gesproken. Halifax ging zelfs zoover, te verklaren, dat alle eischen van Duitschland voor een bespreking in aanmerking konden komen. Doch veel verder langs deze lijn kwamen zij niet, want werden hun woorden door de Duitschers en Italianen zeer sceptisch gewaardeerd, ook de oppositie in eigen land en, niet te vergeten, de Fransche bondgenoot toonden zich over die naar Muenchen riekende woorden maar heel matig te spreken. Toen nu ook nog de onderhandelingen met Japan in een weinig prettige sfeer bleken te zijn doodgeloopen, was er voor Chamberlain maar weer één mogelijkheid: toegeven. Gemakkelijker gezegd echter dan gedaan, want hoe aan de Baltische staten een garantie te verstrekken, welke zij op alle manieren, zelfs door een officieele stap te Londen, geweigerd hebben te aanvaarden? Een land, dat per se neutraal wil blijven, een garantie op te dringen en het daarmee toch tot partij te maken, staat feitelijk al gelijk met een daad van agressie, iets wat voorzeker niet in het voornemen der Engelsche staatslieden kan liggen. Maar de Franschen, geniaal in het bedenken van formules en compromissen, zouden zich zelf niet zijn geweest, indien zij er niet wat op gevonden hadden: door in het verdrag een clausule over een indirecten aanval op eigen grondgebied op te nemen, zou aan de Russische verlangens voldaan kunnen worden, zonder de betrokken landen er met name bij te noemen. Het ei van Columbus: de garantie zonder garantie! Wat de Engelschen ook van dit fijn stukje werk gedacht mogen hebben, zij namen het over in dezen geest, dat de drie verdragsluitende partijen elkander ook zouden bijstaan, indien één van hen zich in zijn ‘levensbelangen’ bedreigd
| |
| |
mocht gevoelen. Zouden de Russen hiermee nu eindelijk genoegen willen nemen? Om het ze zoo gemakkelijk mogelijk te maken, is er met de allernieuwste voorstellen ook nog een hoog ambtenaar van het Foreign Office, Sir William Strang, naar Moskou meegereisd, hetgeen mede er op duidt, dat het Engeland thans hooge ernst is, om de zaken ten spoedigste geregeld te zien.
Wat overigens meer voorkomt uit nood dan uit deugd, gelet nu weer op den loop der gebeurtenissen in China. Na het mislukken der Engelsch-Japansche besprekingen was de onderlinge stemming er niet beter op geworden, wat natuurlijk van dag tot dag erger werd, naarmate de Engelsche regeering zich bereidwilliger ging toonen, het dan per saldo toch maar met Moskou op een accoordje te gaan gooien. Op den 14en Juni, denzelfden dag van Strang's afreis naar de Russische hoofdstad, kwam het tot een gewichtig incident. Tientsin, een stad met verscheidene internationale concessies, werd door de Japansche strijdkrachten aan een blokkade onderworpen, welke speciaal tegen de Engelschen bleek gericht te zijn, doordat de Amerikanen, de Italianen en andere vreemdelingen behoorlijk werden ontzien, de Engelschen echter met de Chineezen geen stap naar of van de stad konden doen, zonder nauwkeurig gecontroleerd en gefouilleerd te worden. De weigering der Engelsche autoriteiten, een viertal door de Japanners als moordenaars gezochte Chineezen uit de concessie uit te leveren, heette voor al die strenge maatregelen de noodige aanleiding te hebben gegeven, maar het ligt voor de hand, hierin niet meer dan een toevallig op deze situatie passenden uitleg te mogen zien. In werkelijkheid is het er de Japanners om te doen, de nog altijd zoo floreerende Chineesche handel via de internationale nederzettingen lam te slaan, wat zeker de nog altijd goed genoteerde Chineesche munt zou doen kelderen en ook aan de Chineesche regeering de mogelijkheid zou ontnemen, nog verder aan internationaal gangbare deviezen te komen.
Toen er nog kansen voorhanden waren, dat Engeland de Japansche ‘rechten’ op het Chineesch territoir en de ‘nieuwe orde’ aldaar wel erkennen wilde, zou het natuurlijk zeer onverstandig zijn geweest, de zaken kras aan te pakken, doch die kansen waren ternauwernood nog maar verkeken, of de eerste de beste gelegenheid, welke er zich maar zoo'n beetje toe leenen kon, werd er voor aangegrepen, om de Chineezen van hun laatste, tevens voornaamste
| |
| |
hulpbron af te snijden. Dat zich hierbij meteen de mogelijkheid voordeed, de Engelschen een klap in het gezicht te geven, was op het moment zelf nog maar een welkom extratje. Een bijzaak echter, die in de toekomst best nog tot een hoofdzaak kan uitgroeien.
In Palestina, waar Engeland te kiezen had tusschen de consequenties van de Balfour declaratie en die van een steeds grooter wordende macht der Arabische wereld, heeft het, naar den schijn van het oogenblik althans, een voor de Joden zeer ongunstige beslissing genomen. Palestina zal, natuurlijk nauw verbonden met Engeland, een, noch Joodsche noch Arabische, onafhankelijke staat moeten worden, echter eerst na een overgangstijd van tien jaren. Evenwel na vijf jaren reeds zal de Joodsche immigratie geen verderen voortgang meer mogen hebben, terwijl niet meer dan 75.000 immigranten in die periode zullen worden toegelaten. Gelijk het er nu uitziet, een flagrante schending van de beloften uit 1917, waardoor de Joden wel heel zwaar gedupeerd zijn, maar over vijf, over tien jaren... Er kan nog zooveel gebeuren, al is het voor Engeland op dit oogenblik zaak het strategisch belangrijke Palestina niet uit handen te geven en de Arabieren maar wat te vriend te houden.
Alles zoo bijeen gezien, is het te Londen hard werken geweest, maar ook elders heeft men niet stil gezeten, in het bijzonder te Berlijn niet. Aldaar was het eerste feit van beteekenis de plechtige onderteekening van het Italiaansch-Duitsche verdrag. Wat van dit verdrag verwacht kon worden, heeft het opgeleverd ook: een zeer eng en onvoorwaardelijk bondgenootschap, waarbinnen een voortdurend contact zal worden onderhouden over alle kwesties op diplomatiek, militair en economisch terrein.
Tien dagen daarna werd in de Wilhelmstrasse een verdrag van non agressie met Denemarken onderteekend, wat direct weer gevolgd werd door een meerdaagsch bezoek van Prins Paul, den regent van Zuid-Slavië. Het afsluitend communiqué, waarin gewaagd werd van ‘een warme vriendschap, op basis waarvan de samenwerking in politiek, cultureel en economisch opzicht nog verder verdiept zullen worden’, week daarmee wel in zooverre van de gebruikelijke formuleering af, dat van dit prinselijk bezoek nog wel eenige resultaten mogen worden tegemoet gezien.
Een door de omstandigheden van groot belang geworden daad
| |
| |
was het tot stand komen van non agressie verdragen met Estland en Letland, waarbij, evenals dit met het Duitsch-Deensche verdrag het geval was geweest, in een afzonderlijk protocol nog bepaald werd, dat de voortzetting van het normale goederenvervoer en dat van het transitoverkeer niet zal worden beschouwd als de, in het verdrag zelf geformuleerde, ontoelaatbare steun aan een mogendheid, die tegen een der verdragsluitende partijen met geweld zou zijn opgetreden. Dit protocol wil dus de absolute neutraliteit nog eens extra beklemtoonen, wat, behalve een pikante bijzonderheid op te leveren, in verband met de Fransch-Engelsche vondst van garanties zonder garanties, ook nog de niet te miskennen verdienste heeft, van aan het min of meer vervaagde beeld der neutraliteit weer wat meer vorm te hebben gegeven.
De terugkeer der Italiaansche en Duitsche strijders uit Spanje heeft niet alleen aanleiding gegeven tot tal van daverende festiviteiten volgens het bekende patroon, maar eveneens tot uitvoerige gedachtenwisselingen tusschen de Duitschers en Italianen eenerzijds en de Spaansche eeregasten anderzijds. Met de Italiaansche legionaires was Suner, Spanje's minister van binnenlandsche zaken, meegekomen, die ongeveer een week te Rome heeft verblijf gehouden en daar verscheidene malen met Ciano en ook met Mussolini in contact is geweest. Binnenkort schijnt graaf Ciano aan Suner een tegenbezoek te willen brengen, dat in September weer gevolgd zal worden door een officiëel bezoek van Franco aan Rome. In Duitschland vertoeven nog eenige militaire missies uit Spanje, terwijl omgekeerd de Duitsche regeering den econoom Wohltat naar Burgos heeft gezonden, wat weer mag wijzen op een uitbreiding der handelsrelaties. Daar bovendien Franco zich ook al over de ‘omsingelingspolitiek’ beklaagd heeft en een Fransch-Engelsch-Belgisch crediet (met zwaar politieken achtergrond) radicaal van de hand heeft gewezen, kan voor de toekomst een verdere Spaansche toenadering tot de mogendheden van de As wel voor zeker worden gehouden. Naar men vermoeden mag, heel geleidelijk aan, langs den rustigen weg van allerlei cultureele en economische verdragen; daarentegen veel sneller natuurlijk, indien een effectief samengaan van Engeland, Frankrijk en Rusland op korten termijn toch nog een feit zou worden.
Bij al die bedrijvigheid in het oude Europa, heeft de nieuwe
| |
| |
wereld zich nog maar het beste bevonden bij zijn beproefde politiek van ‘wait and see’. Wel is minister Hull met een voorstel tot wijziging van de neutraliteitswet voor den dag gekomen, maar dit compromis tusschen de voor- en tegenstanders van een Amerikaansche isolatie had eigenlijk niet zoo veel om het lijf. De belangrijkste verschillen tusschen de oude en de voorgestelde regeling bestaan hierin, dat in tijden van oorlog voortaan ook wapens mogen worden geëxporteerd, echter zal geen enkel artikel meer door Amerikaansche schepen vervoerd mogen worden en zal elke uitvoer door een overdracht in eigendom aan den kooper moeten zijn voorafgegaan, m.a.w. zelf komen halen en boter bij de visch. Geen wereldschokkende wijzigingen dus, al zullen straks ongetwijfeld die mogendheden bevoordeeld blijken, die behalve flink over contanten, ook over de heerschappij ter zee beschikken. Daar deze mogendheden nu toevallig Engeland en Frankrijk heeten, kan, wanneer het voorstel wet mocht worden, gelukkig iedereen denken, zijn zin te hebben gekregen: Roosevelt, omdat hij toch kans gezien heeft de hem sympathieke mogendheden wat te ondersteunen; de isolationisten, omdat de Vereenigde Staten zich toch overal buiten zullen houden; tenslotte alle Amerikanen, omdat het zeker bij ‘business as usual’ zal blijven en de kansen op een ‘better than usual’ lang niet denkbeeldig zijn.
Dom Europa, dat maar voort ‘blokt’!
|
|