Dwazer uitgave is er nooit verschenen. De Mérode was niet bij éénige groep in te deelen, hij was geheel zichzelve en hij was wars van literair gekrakeel en vormstrijd en vrij van eerzucht.
Toen het Getij verdween en Marsman de leiding nam in de critiek, werd Mérode's poëtiek als ‘verouderd epigonisme’ etc. gedoodverfd. Slechts in Prot. Christ. organen werd zijn werk en zijn persoon (hoewel ook niet altijd) gewaardeerd.
De bestrijding van zijn dichtkunst was zoo onheusch en zoo weergaloos unfair, dat hij mij eens in een brief schreef ‘ik ben er ziek van en heb gevraagd, of ze me astublieft met rust willen laten; ik schrijf toch niet, om uitgejouwd te worden’.
In deze jaren van omstreeks 1918 tot 1928 heeft hij overigens het meeste en m.i. felste werk geschreven.
Immers in die dagen verscheen zijn ‘Kostbaar Bloed’, ‘de Rozenhof’, ‘de donkere Bloei’.
Indien ik bij deze herdenking ook eenige critiek heb op de wel eens al te gemakkelijke manier, waarop hij een gedicht schreef en op het feit, dat hij zich wel eens te veel herhaalde, dan is deze critiek in het niet zinkend bij de groote waardeering en oprechte bewondering, die ik voor hem heb.
Zeker - hij heeft verzen geschreven over den 13, 14, 15, 16 en 17 jarige, op een aantal parfums; hij heeft zich uitgeput in het bezingen en uitbeelden en verbeelden van tallooze boomen en heersters, als eschdoorn, cactus, witte, roode en gele rozen toe, maar hij was altijd origineel in zijn beeldingen, altijd muzikaal, altijd waren er regels in zulk een gedicht, die fantastisch goed, die opmerkelijk karakteristiek en raak waren. Hoe knap zijn ook zijn ‘Psalmen’, hoe diep zijn ‘Kruissonnetten’.
Wanneer men een vers van de Mérode las, dan moest men het steeds weer eens overlezen, om die gave en kalme en zuivere melodie nog eens te beluisteren. Er bleven dan regels nazingen in ons en wij vergaten die nooit meer. Van hoevele moderne dichters kan men dat zeggen?
In vele zijner gestalten heeft Willem de Merode zich zelve, zijn eigen bitteren strijd, zijn eigen dichterschap bezongen, nu in de bitse distel - van top tot teen één wapen - dan weer in den smachtenden wingerd, nu in de, zich naar het licht reikende, lischdodde, ginds in den donkeren beuk, den peinzenden plataan, de kleine getrouwe madelief.