De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rijksbouw contra -afbraak door Dr. Alfred A. Haighton.Naar aanleiding van: Nederlander-Middenstander. Empirebuilding. - Tweede druk, derde tot 10e duizend. - Drukkerij De Toekomst. Soerabaja, 1938.Ondanks den Engelschen titel is dit werk Nederlandsch, van taal en bedoeling, en zulks in den besten zin des woords. Het, buitengewoon lezenswaardige, boek beoogt, gelijk de titel aangeeft, niets minder dan de schets van een Beleid, hetwelk, naar des schrijvers oordeel, gevolgd moet worden om het Nederlandsche Rijk - Moederland, Oost en West - op te bouwen tot een werkelijk ‘Imperium’, dat innerlijke stevigheid aan kracht-tegen-de-buitenwereld paart en zoodoende groote duurzaamheid zal kunnen erlangen. Het wendt zich scherp tegen het huidige coloniale beleid, hetwelk aan alle ontbindende tendenzen vrij baan laat, ja, deze zelfs opzettelijk in de hand schijnt te werken. Het beperkt zich echter niet tot critiek. Tegenover den Rijksafbraak, dien het gispt, stelt het richtsnoeren voor een Rijksbouw, die daarvoor in de plaats moet komen. Het is dus, in ruimeren zin, een politiek geschrift. Doch het heeft niets van een partijpublicatie of propagandistisch ‘tractaatje’. Integendeel. De achter den schuilnaam ‘Nederlander-Middenstander’ stekenden, schrijver, blijkt een Nederlander, die een diepe kennis van de toestanden in ons Insulinde heeft, over een helderen kijk op de nooden des Rijks beschikt en door warme Vaderlandsliefde bewogen wordt. Haast elke bladzijde getuigt van de groote algemeene ontwikkeling des auteurs èn van een nauwkeurige wetenschap omtrent Indische - bijzonderlijk Javasche - gesteldheden èn van het, zoo zeldzaam, vermogen om de dingen, verhoudingen en omstandigheden te zien in breed perspectief, tegen den achtergrond der vergane eeuwen, en te vatten met het geestesoog gericht op de toekomst, welker mogelijkheden zich ontrollen als een panorama vol beloften en bedreigingen. Zoodoende levert het boek een staatkundig betoog in de ware beteekenis. Een betoog van hóóg gehalte. Een inderdaad constructieve verhandeling, die het wezenlijk welzijn van Volk, Kroon en Rijk op het oog heeft, en, wat meer zegt, duidelijke vingerwijzingen geeft aangaande de doelmatige manier om dit welzijn te dienen. Terecht luidt de opdracht: ‘Aan Coen, van Imhoff en Fransen van de Putte’. Hieruit spreekt geen ijdele pretentie. De, in het werk ontvouwde, gedachtengang is geest van hun geest. Het betoog wordt a.h.w. doordrenkt van de baanbrekende opvattingen dier groote Nederlanders uit het verleden, welker luisterrijk voorbeeld helaas niet, of veel te weinig, navolging vindt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij de latere geslachten, die het huidig beleid binnen het Aziatische Rijksdeel bepalen. In dit boek wordt een lans gebroken voor het denkbeeld om terug te keeren tot de inzichten van Jan Pieterszoon Coen en zijn twee voornoemde geestverwanten in later tijden; zulks met de uitdrukkelijke bedoeling, dit richtsnoer, eenmaal hervat, dan voortaan stevig vast te houden. De schrijver geeft een rake critiek op het huidig coloniaal beheer in den Oost. Aldus de fouten aangewezen hebbende, boetseert hij een beeld van Aziatisch Nederland, zooals dit, binnen het cader des Rijks, z.i. moet wòrden. Al is men het misschien niet in alle onderdeelen met hem eens, toch lijdt het, voor wie Indië kent en met onbevangen blik uit een Vaderlandsch gemoed bekijkt, geen twijfel, dat des schrijvers inzicht, in groote lijnen - de lijnen van Coen, van Imhoff en Fransen van de Putte! -, ongetwijfeld juist moet heeten.
* * *
Dit is een boek van grootsche allure. De schrijver vat zijn taak breed op. Hij geeft het tegendeel van een saai verslag of ‘rapport’, dat den draad der argumentatie verloren laat gaan in een krioelende menigte kleinigheden en, gewoonlijk, de betreffende vraagstukken wèl aanroert, maar niet probeert, ze radicaal op te lossen. Toch daalt onze auteur herhaaldelijk in bijzonderheden af. Waar noodig, schrikt hij niet terug voor verregaande détail-critiek. Daarbij legt hij een overvloed van feitelijke gegevens aan den dag, die den lezer doen bevroeden, hoe uit een rijk-gevuld arsenaal van kennis en ervaring geput wordt. Oppervlakkigheid ligt den schrijver verre. Echter: hij houdt de groote lijn in het oog en stijgt telkens weêr uit den afgrond der bijzonderheden omhoog tot de leidende gezichtspunten. Hij teekent de Staatkunde vanaf hare principiëele grondslagen tot hare concrete aanwendingen-op-het-gegeven-geval toe. Zijn werk is synthetisch, in den besten zin des woords. Den lezer, die het met gezette aandacht gelezen heeft, staat het stelsel, dat de schrijver voorstaat, glashelder in den geest. Vruchtbare synthese berust op voorafgaande analyse der beschouwde werkelijkheid. Puncto Staatkunde heeft die werkelijkheid een geestelijken en een stoffelijken kant. Deze beide zijden treden met elkaêr in wisselwerking en geven aan elk, eenigszins omvangrijk, staatkundig probleem een groot stel facetten, welker veelzijdigheid der oplossing veel hinderpalen in den weg legt. Onze auteur stelt zijn betoog samen uit een aantal hoofdstukken en paragraphen, die elk een bepaald facet van het geval aanpakken en dit eerst analytisch, vervolgens synthetisch behandelen. Deze ‘deel-synthesen’ worden dan samengevoegd tot de ‘totaal-synthese’, als zoovele steenen tot een gebouw. Dat hij inderdaad in het tot-stand-brengen der nagestreefde uiteindelijke synthese geslaagd is, beteekent een opmerkelijke verdienste van den auteur, gezien de schare voetangels en klemmen, waarmede het veld, waarop hij zich bewoog, bezaaid ligt. Ik zal den schrijver niet den ondienst bewijzen, zijn betoog in uittreksel weêr te geven. Deze handelwijze toch is de manier om een boek van lezers àf te helpen. Menigeen denkt dan: ‘Ik ken den inhoud al uit de bespreking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom mij het boek aangeschaft?’ En dit boek verdient lezers. Vele en aandachtige. Ook en juist, ja vooràl in Patria. Het gaat immers over één der allereerste levensbelangen van Nederland, waarvoor, helaas, nog veel te weinig Volksgenooten een open oog hebben! Doch ik meen er wèl goed aan te doen, de inhoudsopgave te vermelden. Dit bij wijze van aanbeveling, teneinde den Lezer voor oogen te stellen, welk een rijke stof in deze 175, vlot-geschreven en boeiende, bladzijden de revue passeert. Ziethier:
Daarbij komen dan nog verscheidene motto's, citaten, ‘spreuken’, een ‘aanteekening’ en de, reeds voornoemde, opdracht. Het boek is geillustreerd met, zeer geestige, zinnebeeldige teekeningen door Ger. P. Adolfs. Op het, al bij de inhoudsopgave blijkende, overdadig gebruik van Engelsch en andere vreemde talen, komen wij straks terug.
* * *
De Lezer gelieve er wèl goede nota van te nemen, dat ik het niet heelemaal eens ben met den schrijver. Desondanks beveel ik het boek, van ganscher harte, ter lezing aan. Dit op de volgende gronden, drie in getal. Het bevat een eerlijke, origineele en bevattelijke poging om den weg naar verbetering van hemel-tergende misstanden te wijzen. Het Beleid, door den schrijver ontworpen, zoude, ook naar mijne meening, verreweg verkieslijk zijn boven de huidige ‘ethische’ politiek, die ons Indië, op korten termijn, zal doen verliezen, indien er niet gauw een stokje voor wordt gestoken. Evenbedoeld Beleid ware, met enkele kleine wijzigingen, in te passen binnen het Stelsel-van-coloniaal-Beleid, dat strookt met de conceptie van een Nationaal Nederland en den voorstanders daarvan, uit verschillende kampen, in groote trekken voor den geest zweeft. Met hetgeen de auteur zegt omtrent de rol, die de middenstand behoort te spelen, alsmede met zijn meening over opheffing van de hindernissen tegen grondverwerving-door-Europeanen, kunnen wij ons geheel vereenigen. Op een ruimer plan onderschrijft men ook gaarne zijn oordeel over het I.E.V., het ‘rapport-Spit’ mitsgaders deszelfs verderfelijke strekking, de noodzaak van Nederlandsche Volksplanting etc. Op het stuk der Beginselen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die aan zijn betoog ten grondslag liggen, lijdt het m.i. geen twijfel, dat ieder Nationaal Nederlander daarmede van harte instemt en hun klare ontvouwing, door onzen auteur, met geestdrift zal toejuichen. Over al deze punten mag ik hier dus zwijgen. Maar... Nu komt het ‘maar’! Nu moet ik toch, in gemoede, enkele bezwaren opnoemen, die, onder het lezen, bij mij gerezen zijn. En om dit te kunnen doen, is het, helaas, onvermijdelijk één der stellingen van den schrijver hier te vermelden. Eéne slechts, want slechts tegen ééne zijner stellingen kwamen tegenwerpingen in mijn geest op. Deze ééne stelling omschrijft hij reeds bij den aanhef, n.l. op pag. 3 en 4, kort en bondig als volgt: ‘Wij moeten den Nederlander niet tot Inlander laten verworden, wat het gevolg zou zijn van het rapport-Spit,’... Een rapport over de veelomvattende quaestie van grondrechten voor Indo-Europeanen. ...‘doch omgekeerd de beschaafde en gegoede Inlanders zooveel mogelijk opheffen en maken tot Nederlanders, hen staatsrechtelijk althans zooveel mogelijk op Nederlandsch peil trekken, hen politiek denatureeren en tot Nederlanders opvoeden, tot deelhebbers aan en medevoelers met het Nederlandsche imperium. Zij willen dit zelf ook graag. Nationalisten’... D.w.z., in casu: Inlandsche, tegen Nederland en Oranje gekante, geestdrijvers, à la Soekarno, Soetomo (zaliger), Thamrin, etc. ...‘zullen er dan niet meer zijn.’ Dit is, inderdaad, de schets van een Beleid, lijnrecht ingaande tegen het ‘ethische’ wanbeleid, dat Indië, sedert welhaast veertig jaren, vergiftigt en het Rijk ondermijnt. Dit program laat zich in één woord samenvatten: assimilatie. Hij wil de élite der Inlanders - ‘de beschaafde en gegoede’, met zijn woorden - zooveel mogelijk doen opgaan in het Nederlandsche Volk. Wel te verstaan: enkel die élite. Maar hij vat het begrip ‘élite’ breed op en wil er o.m. - en zelfs vooral - bekeerlingen-tot-het-Christendom toe rekenen, vrijwel ongeacht hun verdere eigenschappen. Op het voetspoor onzer voorouders uit den tijd van Coen, wil hij überhaupt bekeering-tot-het-Christendom bezigen als middel-tot-assimilatie. Naar verderop in het boek herhaaldelijk blijkt, wil de auteur zoodoende steeds meer ‘élite’ kweeken en deze onophoudelijke assimileeren met ons Nederlanders. Gelijk evenzeer blijkt, wil hij hetzelfde procédé toepassen op de Chineezen en andere Gelen in Indië. Op die manier, meent hij, zullen de beste elementen dier Bruin en Geel gekleurde Rassen opgenomen worden in den schoot des Nederlandschen Volks en, anderzijds, de Aziatische Religies, zeden en instellingen, die hij tamelijk laag aanslaat, onder die bevolkingen geleidelijk afdalen tot kenteekenen van de minder-ontwikkelde klassen der maatschappij.
* * * * * * * * *
Onmiskenbaar mag dit plan op grootschheid bogen. Onmiskenbaar wordt het geloof aan de levensvatbaarheid ervan ondersteund door de ervaringen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Christen-Inlanders (als Ambonneezen, Menadoneezen e.d.), die reeds sinds eeuwen tot de aanhankelijkste en trouwste deelen der bevolking behooren. Onmiskenbaar lijkt voorts assimilatie met ‘moderne’ Chineesche en Inlandsche élite-lieden mogelijk - zelfs zonder hun bekeering-tot-het-Christendom -, in aanmerking genomen de opvallende slapte van den Islam binnen de Bruine élite en de bekende religieuze verdraagzaamheid van het Gele Ras in welhaast al zijn geledingen. Was Dr. Soetomo, de leider der anti-Nederlandsche ‘Parindra’ (het verbond van dusdanige Inlandsche vereenigingen), niet zèlf gehuwd met een volbloed-Nederlandsche vrouw? Hij had haar uit Nederland meêgenomen. En hij was geen Christen. En dit liet beiden koud. En het moet een goed huwelijk zijn geweest. Een groot deel der Bruine élite neemt het met den Islam niet zoo nauw. De modernisatie, de impact van onze Avondlandsche cultuur op die zielen, heeft hun Geloof verstoord. Men heeft hier te doen met den indirecten terugslag, mutatis mutandis, van de atheïstische uitwerking der rationalistische geestesrichting in het Avondland, die binnen eigen Cultuur dezelfde afval-van-de-Traditie heeft gesticht en nog steeds voort gaat te stichten. Ik ken een Regentszoon, die lustig wijn drinkt, aan één tafeltje met ongeloovigen. Toch verbiedt de Koran zulks uitdrukkelijk. Misschien laat hij het na ten overstaan van Islamiten. Doch ook dit lijkt aan gegronden twijfel onderhevig, want deze zelfde Raden is in Europa met een blanke Arische gehuwd, en zij schijnt niet tot den Islam bekeerd. Hij is een telg van een echt, oud Adelgeslacht; een dier Javanen, die voor donkere Indo's of blanke Philippinos zouden kunnen doorgaan, vanwege het Arische bloed hunner Hindoesche voorouders, dat in hun aderen vloeit. Juist in zulke aristocratische kringen verzwakt veelal het besef der eigen Cultuurwaarden: net als in het West-Europa der aan 1789 voorafgaande periode het geval was. Trouwens: de feministe, Koranbestrijdster en nieuwelichtster Raden Adjeng Kartini stamde uit een dergelijk geslacht. Toen ik, anno 1936, de reis van Soerabaja naar Kobe (Japan) maakte op een Japansche boot, trof ik als tafelgenooten, behalve den purser, toevallig - nu - wijlen Dr. Soetomo en diens zuster. Zoodoende kwam ik ook in kennis met Soetomo's verdere reisgenooten, Raden Soekardjo, volksraadslid (God betere het!) en diens vrouw en zoontje. Er waren nog meer Nederlanders aan boord, en wij hadden talrijke gesprekken met gene vijanden van Koningin en Vaderland. Bij één daarvan vroeg ik aan Soekardjo, waarom hun gezelschap toch juist zooveel belang in Japan stelde. Hij antwoordde letterlijk: ‘Japan is ons Mekka.’ Nu zoû men zeggen: voor Mohammedanen moet het ‘Mekka’ toch zijn: Mekka. Maar dezen lieden lag het ‘Mekka’-in-figuurlijken-zin, Japan, blijkbaar nader aan het hart dan het heusche Mekka, dat het doelwit behoorde te wezen hunner gebeden, die zij echter verzuimen. Of dit politieke ‘Mekka’ iets van zijn glans verloren heeft in hun oogen, sedert Japan's veroveringstocht tegen China hun heeft kunnen leeren, hoe het Land der Rijzende Zon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bevrijding der Aziatische Volkeren van het Blanke ‘juk’, waarvan die Parindra-lieden zooveel verwachtten, eigenlijk opvat en bedoelt? Over het algemeen voert ‘modernisatie’, d.w.z. ver-Avondlandsching, tot verzwakking van de, toch reeds slappe, Mohammedaansche cultuur van Java's bevolking. In aanmerking genomen de overeenkomstige slapte van Nederland's Christelijkheid-in-de-practijk - ik spreek daar geen oordeel over uit, doch constateer een feit -, lijkt het assimilatie-plan van onzen auteur uitvoerbaar zelfs zonder de doopvont er bij te halen. Java's Bruine ‘élite’ is reeds, voor een groot deel althans, vrijdenkerig genoeg daartoe.
* * *
Edoch, dit geldt enkel voor die élite en vermoedelijk niet eens voor haar geheel. Het volk, koeliGa naar voetnoot1) en taniGa naar voetnoot2), schuwt varkensvleesch, drinkt geen alcohol, eerbiedigt den Koran - al kan het dezen niet zelf lezen - en houdt, over het algemeen, den Islam in eere. In andere streken dan Java, bijv. op verschillende plaatsen van Sumatra, wordt de Islam strenger opgevat en mijdt men, zooveel doenlijk, het contact met ‘kafirs’, d.w.z. ongeloovigen en/of onbesnedenen, en hun zeden, zonder daarbij veel onderscheid te maken tusschen ons en bijv. de Chineezen. Op Java zèlf spreken Hadji'sGa naar voetnoot3) en vele verdere belijdende Mohammedanen een andere taal dan de vorenbedoelde élite. Ik ken een Hadji, die Westersch opgevoed is, in Nederland gewoond heeft, ongeveer tien talen - waaronder vier Europeesche - spreekt; hij vertelde mij - in keurig Nederlandsch -, hoe hij, gedurende zijn jeugd, onder de bekoring der Avondlandsche cultuur kwam en van het Geloof zijner vaderen begon af te vallen, maar later ging beseffen, op een doolpad te wandelen, en dus tot den Islam terugkeerde, een bedevaart naar Mekka deed en zich nu weêr in veilige haven wist. Deze man behoort, wat geestelijke ontwikkeling aanbelangt, zeker tot de, door onzen auteur bedoelde, élite; maar hij moet van assimilatie niets hebben - tenzij, wel te verstaan, wij Nederlanders Mohammedanen zouden worden - en is, om zoo te zeggen, iemand, die alweêr zijn bekomst heeft van de verwestersching. In andere streken van den archipel heerscht het Boeddhisme, weêr elders een primitief heidendom. De toestanden loopen te zeer uiteen om een recept te kunnen geven, dat als panacée tegen alle kwalen deugt. Evenwel: Java is het hoofdeiland - meer dan 2/3 der totale bevolking! - en het lijkt geoorloofd, daarop ons geestesoog te vestigen, met nu en dan een blik terzijde naar andere gewesten. Grosso modo mag men zeggen: de Bruine en Gele élite - in des schrijvers zin - verkeert voor een groot, resp. overwegend deel in den toestand, dien de auteur vooropstelt als uitgangspunt voor zijn assimilatie-Beleid. Ditzelfde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geldt echter niet ten aanzien van de dito massa's. En het geldt ook bepaaldelijk niet ten opzichte van een minderheid binnen de vorenbedoelde élites. Een geliefkoosd denkbeeld van onzen auteur - hetwelk ook reeds in het voorgaande citaat tot uitdrukking komt - is het ‘opheffen’ etc. van Bruin en Geel - en dan nog wel enkel, of, tenminste, allereerst dier ‘elites’ - tot Nederlandsch peil. Hij neemt als vanzelfsprekend aan, dat dit laatste peil, in ieder opzicht - cultureel, religieus en zedelijk evenzeer als oeconomisch en/of intellectueel -, hooger ligt dan het ‘eigen’ peil van Bruin en Geel. Hij wil Inlander en Vreemde Oosterling a.h.w. ‘bevorderen’ tot Nederlander. Hij maakt er de ‘ethische’ richting een verwijt van - o.a. op pag. 5 -, dat deze ‘het inheemsche veel mooier en beter’ vindt dan het Nederlandsche. Op het voetspoor der oude Nederlanders uit Coen's tijd, wil hij ‘onze cultuur verbreiden d.i. Christianiseeren en vernederlandschen zooals de vroegere zendelingen deden, totdat de “ethiek” zich hiertegen verzette.’ Hij voegt er aan toe - altijd nog op pag. 5 -: ‘De zendelingen kweekten gezagsgetrouwe lieden, verbreidden eerst onze cultuur en verhieven daarna de Inheemschen economisch en sociaal’. Op de keper beschouwd, verschilt de, door onzen auteur, aangeprezen tactiek niet zoo bijster van de huidige practijk der bombardeering tot ‘Staatsbladeuropeaan’.Ga naar voetnoot4) Trekt men van de eerste het religieuze element af, dan heeft men de laatste. Deze laatste, immers, beoogt niet anders dan de verklaring, dat een Bruine of Gele, in, om zoo te zeggen, algemeen-cultureelen zin, geacht wordt, met den Blanke geassimileerd te wezen. M.i. voeren beide methodes tot hetgeen Oswald Spengler noemt: pseudomorphose. D.w.z. het overnemen, door een bevolking, van de uiterlijkheden eener vreemde Beschaving, welker ‘ziel’ haar, vanzelfsprekend, een gesloten boek blijft. Een Americaansche neger is géén Angelsaks en ook géén bezitter van innerlijke Angel-Saksische Cultuur. Een gegeven Cultuur bezitten kan slechts het Ras, dat haar voortbracht. Na-apen blijft waardeloos. Met civilisatie, het kort inbegrip der uiterlijkheden eener Beschaving, staat het natuurlijk anders; en dit voert menigeen op een dwaalspoor.
* * *
Of werkelijk onze Avondlandsche Beschaving, in ieder opzicht, meerwaardig mag heeten bij vergelijk met de onderscheidene, in onzen Oost voorkomende, Aziatische dito's, is een vraag, welker beantwoording aan zooveel quaesties raakt, dat er natuurlijk geen sprake van kan wezen, haar met één boek - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezwegen over een artikel! - te willen oplossen. Onze auteur beproeft dit dan ook niet. Hij stelt het bevestigend antwoord als axioma. In casu behoeft men deze vraag trouwens niet te beantwoorden. Onze opgave is immers niet, uit te visschen, welke cultuur het hoogste staat. Het gaat er enkel om of - de élites van - Bruin en Geel bereid zijn, de superioriteit-over-de-heele-linie van onze Beschaving - met inbegrip des Christendoms - te erkennen. Voor onzen schrijver spreekt ook het beamend antwoord op deze laatste vraag vanzelf. Getuige, o.m., de voorlaatste volzin in het reeds, van zijn pag. 3 en 4, aangehaalde citaat. Getuige, voorts, deze zijn uitlating op pag. 82: ‘De Inlander, die het eenigszins kan doen gaat Europeesch gekleed. Een Inlander vindt niets fijner dan een Europeesch pakeanGa naar voetnoot5) en moet van die oude adatrommel niets hebben en terecht, hij wil mee met zijn tijd.Ga naar voetnoot6) Kinderen die een donkere huid hebben vindt een Inlander leelijk, hoe blanker de huid, hoe mooier een Inlander zijn kind vindt. Een Inlandsche vrouw die eenmaal met een Nederlander getrouwd is geweest, wil haar geheele verdere leven “blanda”Ga naar voetnoot7) blijven, wil niet meer “Inlandsche” genoemd worden. De ethici vergissenGa naar voetnoot6) zich als zij meenen dat de Inlander het Inheemsche boven het Europeesche stelt.’ Zonder ‘ethisch’ te zijn, verschil ik hierin met hem van meening. Daargelaten nog, of hij die voorliefde-voor-blanke-huidskleur juist interpreteert en of dit streven van - een deel der - Inlanders naar pseudomorphose niet zoowel ongezond (afval van eigen cultuur!) als - voor ons en hen - verkeerd is, rijst de vraag, of het ooit zoû kunnen voeren tot de, door hem bedoelde, assimilatie-op-groote-schaal. Bewondert de massa der Bruinen werkelijk onze zeden c.s. en is zij heusch bereid, die over te nemen? Ongetwijfeld is, gelijk wij zagen, een groot deel der ‘élite’ reeds min of meer met Avondlandsche opvattingen doortrokken. De denkbeelden van een jongedame als Raden Adjeng Kartini kwamen al aardig overeen met de tijdgenootelijke ideeën der ‘vrije vrouwen’ en dergelijke geëmancipeerde tantes, waar Nederland toen last van had en welker funeste nawerking wij nog steeds ondergaan. Maar... er komen twee leelijke ‘maren’ op de proppen. Ten eerste geldt dit alles heelemaal niet voor de massa en hoogstens voor een - zij het tamelijk groot - deel der élite. Kartini kantte zich tegen de veelwijverij. Deze werd evenwel uitdrukkelijk voorgeschreven door den Propheet. De Islam staat een man meerdere vrouwen toe. Met een beetje menschenkennis bevroedt men, hoe de Godsdienst de veelwijverij ondersteunt en, omgekeerd, deze sexueele liberaliteit van dien Godsdienst wederom het geloof in Allah en zijn Propheet aanlokkelijker maakt. Ten tweede lijkt het twijfelachtig, of de afval-van-eigen-Cultuur wel veel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en goede Christenen kweekt. Wie zijn oude Geloof verzaakt, komt gewoonlijk niet licht tot innige trouw aan een nieuw! Tot nu toe fokte de pseudornorphose meer rooden dan Christenen onder Bruin. Met den Hadji, vorenbedoeld, hadden drie Nederlanders, waarbij ik, eens een gesprek over deze aangelegenheid. Het denkbeeld, als zoude der Moslim veelwijverij minderwaardig wezen bij vergelijk met onze éénwijverij, verwierp onze interlocuteur ten stelligste. Hij vond het tegendeel het geval. Zijn argumentatie was merkwaardig. In Europa, zoo betoogde hij ongeveer, bestaat de veelwijverij net even goed; nog afgescheiden van de eigenlijke prostitutie, houden vele gehuwde mannen er maîtressen, maintenées of hoe men de bij wijven betitelen wil, op na. Onze Hadji kende Europa verbluffend goed: ter toelichting èn van de verbreidheid èn van de tolereering der bij wij ven ten onzent, citeerde hij een Berlijnsch liedje: ‘Eine kleine Freundin hat ein jeder Mann / eine kleine Freundin braucht man wann und dann / eine blonde, braune / je nach Lust und Laune’... De Musulman, voer hij, in substantie, voort, doet net hetzelfde, enkel met dit verschil: de bij wij ven tellen als achtbare vrouwen, want de Islam heeft een minder huichelachtige moraal gewrocht dan het Christendom. Ik koos geen partij, noch kies ik nu. Het is echter duidelijk, hoe zùlke leden der élite hoogstens voor oppervlakkige verwestersching voelen! En hun invloed op de massa is énorm. De massa voelt als zij. Zùlke bruine intellectueelen en niet de vrijdenkers vormen den ‘kop’ der Inlandsche gemeenschap. Getuige: het zeldzaam poovere resultaat van Missie en Zending in de streken van den Islam.
* * * ** * * * *
Het ‘christianiseeren en vernederlandschen, zooals de vroegere zendelingen deden’ heeft succès geboekt op Ambon, bij de Minahassers, in de Molukken. M.a.w. dáár, waar tevoren géén Islam of Boeddhisme, doch een primitief heidendom, bestond. Anderzijds heeft de Islamitische prediking, die óók bekeeringswerk verricht, gedurende de vorige eeuw o.m. op Sumatra resultaten behaald onder primitieve heidenen. De verwestersching der, van hun Islam afgevallen, vrijdenkers-onder-de-Inlanders voert, daarentegen, zelden tot Christianiseering en ver-Nederlandsching, maar bijna immer tot communisme, ‘nationalisme’ en dergelijke gezindheden, tegen Kroon en Vaderland gericht. Geen Kartini, Soekarno, Thamrin, Soetomo, Soekardjo etc. liet zich doopen of kwam er toe, zich Nederlander te gevoelen. Zij werden vrijdenkers, vaak marxisten en meestal vijanden van Nederland. Onze auteur ziet dit ook ter dege in. Hij schrijft het toe aan de omstandigheid, dat deze lieden niet in de Nederlandsche Volksgemeenschap werden opgenomen, doch ‘Nederlandsche onderdanen’ bleven. Daarom wil hij ze ‘politiek denatureeren’, in de verwachting, ze dan te zien worden tot ‘deelhebbers aan en medevoelers met het Nederlandsche imperium.’ Evenwel: kan men die lieden ‘politiek denatureeren’? Gesteld eens, de poging werd op grootscheepsche schaal gedaan: zoû zij dan bij hen in goede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aarde vallen? Sluit niet juist de aard van die élite - of het meerendeel daarvan - welslagen buiten? Men bedenke toch wel het volgende. De zoogeheeten ‘Inlandsche Beweging’ - rood, ‘nationalistisch’ of onder welk mom ook optredend - beteekent een dubbelen opstand. Tegen òns, dien zij noemen ‘vreemde overheerschers’, èn tegen hun eigen Traditie, d.w.z. Geloof, Zeden, Maatschappelijke Instellingen etc. Mutatis mutandis tracht die Inlandsche Beweging hetzelfde te doen, wat het achttiende-eeuwsche rationalisme probeerde binnen het Avondland en tot zegepraal bracht in en door de Fransche revolutie van 1789. Daarbij zitten hun twee groote hinderpalen in den weg: het eigen Geloof plus de eigen AdatGa naar voetnoot8) èn de Nederlandsche heerschappij. Van Vaderlandsch standpunt bekeken, is het dus duidelijk, waar onze potentiëele bondgenooten binnen het bruine kamp zitten: bij de conservatieve, geloovige, traditionalistische elementen. Bestrijding van den Islam blijkt, staatkundig gesproken, dus een tweesnijdend zwaard. Krijgt men èchte Christenen, dan kàn het nut afwerpen. Echter bereikt men eerder wrevel onder de oprechte Mohammedanen en daarmede een potentiëelen vijand - Godsdienstig verzet tegen ons ‘Christenhonden’! - er bij, terwijl anderszijds de van-den-Islam-afvalligen, óók al werd hun afval door Christelijke prediking veroorzaakt, gemakkelijker aspirant-communist worden dan geloovig Christen. Gelijk overal ter wereld, voert eveneens op Java verzaking van het Geloof-der-Vaderen zelden tot iets goeds en wel in de laatste plaats tot innige belijding van een nieuw Geloof. De beperkende bepalingen, die zelfs de meest Christelijke regeeringen handhaven, tegen Missie en Zending zijn - altijd: staatkundig beschouwd - lang niet gek.
* * *
Ware de ‘moderne’ Inlander-met-anti-Nederlandsche-gezindheid niet evenzeer in opstand tegen zijn eigen Adat c.a. als tegen Kroon en Vaderland, dan ware deze laatste opstand volkomen onmogelijk. Immers de Adat-plustoebehooren, mits goed begrepen, bindt den Inlander - den Adel op de eerste plaats - aan Nederland. Voor Nederlandsche Lezers vereischt dit eenige toelichting, die des te gereedelijker mag ingevoegd worden, daar ook onze auteur de waarde van de Adat c.a. voor het Rijk lijkt te onderschatten. Iedereen heeft wel eens gehoord over ‘Buschido’, de Japansche codex van Riddereer. (Gelijk zooveel in Japan, is het woord oorspronkelijk Chineesch; het beteekent ongeveer: manieren van den echten Krijgsman.) Minder bekend is het feit, dat ook Java er iets dergelijks op nahoudt: de ‘Ksatrya’. In deze samenlevingen, die den Riddertijd kort achter zich hebben - Japan begon er eerst anno 1868 afscheid van te nemen - of er nog eenigszins in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkeeren - Java is, gelukkig voor zijn bevolking, nog steeds wat men zoú mogen noemen: post- of para-feodaal - leeft de strenge en hooge opvattung van Eer, die het Leenstelsel kenmerkt, heel wat sterker voort dan onder ons, wier ‘Adat’ grootendeels ondermijnd werd door eeuwen rationalisme plus de fatale beginselen der revolutie van 1789. Het grappige van de situatie is nu, dat onze heerschappij over Indië geheel en al gegrondvest staat op de rechtsbegrippen van het Leenstelsel. Langs tallooze lijnen-van-gelijdelijkheid, immers, is het Huis van Oranje de wettige erfgenaam geworden van de Souvereine Rechten der voormalige Oostersche Heerschers over dat gebied. Een eerlijk, hoogstaand, aan eigen Traditie, zeden en rechtsopvattingen getrouw Inlandsch Edelman kan, mitsdien, niet anders dan loyaal zijn De Ksatrya gebiedt het hem: afval van Oranje ware felonie. Ten opzichte van de massa geldt hetzelfde indirect, daar zij, op dezelfde gronden, aanhankelijkheid schuldig is aan vorenbedoelde Adelijke Geslachten. Op deze - hier natuurlijk in een notedop geschetste - basis is, van oudsher, het gebouw van ons Coloniaal Bewind opgetrokken. Vandaar, o.m., de nevens-elkaêr-stelling van Regent en Assistent-Resident, als ‘jongeren’ en ‘ouderen’ broeder, conform de Adat: de eerste qua Inlandsch Bestuurder over het district, de laatste qua Nederlandsch dito zijdens ons Gouvernement, dus, in laatste instantie, den Oranje-Vorst, den Leenheer. Men heeft allerlei, en niet altijd gelukkige, varianten aangebracht op dit thema: van het zelfbesturend ‘landschap’ tot het direct-bestuurd gebied, waar de Regenten worden aangesteld als ambtenaar; doch de historische en/of rechts-grondslag is gelijk hier, in minimaal bestek, geschetst. Van dezen alouden grondslag onzer heerschappij-over-Indië is de ‘ethische’ politiek gaan afwijken. Het begint al omtrent de jongste eeuwswisseling en gaat dan, tot ongeveer 1933, van kwaad tot erger. Onder sterken ‘ethischen’, d.w.z. rooden en daarmede verwanten, druk, werd, bij de Grondwetswijziging van anno 1922, tot richtsnoer voor de coloniale politiek aangenomen: het ‘opvoeden’ van Indië tot zelfstandigheid op ‘democratischen’ grondslag. Het kan moeilijk dwazer. Want primo is de zoogeheeten ‘democratie’ lang niet de beste regeeringsvorm en zéker niet voor een Oostersche bevolking, en secundo zit in dat idee van ‘opvoeden’ een ongegronde en hatelijke pretentie tegenover alleszins eerbiedwaardige Culturen in Azië. Het kwaad begon al vroeg. Een der eerste uitingen ervan waren de beruchte anti-HormatGa naar voetnoot9) circulaires van den Gouverneur-Generaal van Heutz. Hij was een groot Veldheer, doch een slecht staatsman. De afschaffing resp. verzwakking van den Hormat ondergraaft het respect der massa voor hare Hoofden en daarmede ons eigen Gezag. Er zijn teveel lieden uit den kampong tot intellectueelen gevormd, tot schade van de basis der, para-feodale, Inlandsche maatschappij. Er is te veel ‘gedemocratiseerd’. En men meene niet, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Priaji'sGa naar voetnoot10) meerendeels accoord gaan. Het tegendeel is waar. De eerste Inlander, met wien ik - in Patria nota bene - over Indische politiek praatte, was een Edelman van hooge geboorte. Hij klaagde bitter over de revolutionneerende uitwerking der ‘opvoeding’ van wege het Gouvernement. Sedert 1933 bespeurt men een kentering ten goede. Doch een slappe, halfslachtige, schipperende. Het ‘ethische’ gif woekert toch stiekum voort. Meenen wij het eerlijk met onze Aziatische Rijksgenooten, dan zullen wij, in de eerste plaats, hen de ellenden uithoofde van de beginselen der Fransche revolutie anno 1789, welker beet wij aan den lijve gevoelen, moeten besparen.
* * *
Ik zal niet zoo ver gaan als mijner oude kennissen, een ex-ambtenaar B.B., en, in a.h.w. hyper-‘ethischen’ zin, de Inlandsche beschaving boven de onze stellen. Doch zoolang Nederland nog amechtig neêrligt in den greep van de beginselen der Fransche revolutie-anno-1789 en heel hun nasleep van ‘democratie’, capitalisme, marxisme, ongeloof, corruptie, zedenverwildering, werkloosheid, ondermijning van het Gezin, Traditieloosheid etc. ondervindt, kan men, in trouwe, toch moeilijk beweren, dat onze huidige instellingen te verkiezen zijn boven die volgens de Inlandsche - bijzonderlijk: Javaansche - Adat. De vloek is juist, dat wij, d.w.z. onze voorouders, anno 1795 onze eigen Adat verzaakt hebben ter wille van voornoemde beginselen, die toen geïmporteerd werden op de punten der bajonetten van Pichegru's armée. Het groote bezwaar tegen de ‘ethische’ politiek is vooral gelegen in hare onhebbelijkheid om diezelfde verderfelijke beginselen te willen in de plaats stellen van - of, tenminste, enten op - de Inlandsche Adat. (Mutatis mutandis, ook op de Chineesche). Zeker: vele Inlanders (en eveneens Chineezen etc.) begaan dezelfde zonde. Japan zelf heeft haar, zij het met mate, begaan. Doch Japan heeft er nu spijt van als haren op zijn hoofd; en binnen het Japansche Volk is, sedert jaren reeds, een beweging gaande, welker motto ongeveer luidt: ‘terug naar Azië’, d.w.z. naar de Adat van vóór de ‘modernisatie’. Een Adat, waaraan het, overigens, nooit geheel ontrouw is geworden. Vergelijk wat onze auteur daarover zegt op pag. 80 en 81 van zijn boek. Indien Nederland het waarachtig belang van den Inlander - en andere Aziaten - wil behartigen, moet het Indië behoeden tegen den impact dier vloekwaardige beginselen. Zèlfs al laat menig Aziaat zich door den schoonen schijn der ‘modernisatie’ verleiden. Wij weten, uit bittere ervaring, tot welk een hel de drogredenen dier beginselen voeren. Wenschen wij waarlijk als ‘goeden vader’ of ‘ouderen broeder’ van onzen Oost op te treden, dan luidt de eerste eisch: handhaaft de eigenlandsche Traditie - de Adat - der daar gezeten Volkeren en bestrijdt de besmetting met zoogenaamd ‘moderne’ ideeën als de pest. Daargelaten nog, dat die ideeën heelemaal niet langer modern zijn - meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan de helft van Europa heeft ze al laten schieten en elders wankelt hun heerschappij -, en terzijde gelaten Japan's terugkeer naar zijn Adat, is het immers duidelijk, hoe een Adat-loos Europa aan Azië slechts één ding heeft te bieden: de machinetechniek plus hetgeen daarmeê samenhangt. Dit is het ook, wat Japan ten slotte van ons zal hebben aangenomen. Doch op zedelijk, maatschappelijk en staatkundig gebied heeft Azië niets goeds te leer en van een Avondland, waarin de beginselen der Fransche revolutie hoogtij vieren. Onze auteur moge er anders over denken, in werkelijkheid staat de parafeodale staat- en maatschappij der Javanen heel wat hooger dan de ‘democratie’, welke in optima forma vertoond wordt door Franrijk onder Blum en door de Vereenigde Staten onder Rooseveld (om over Rusland onder Stalin maar te zwijgen), doch, in meerdere of mindere mate, overal, waar zij het heft in handen heeft, dezelfde grondkenmerken vertoont. De Nederlandsche ‘ethici’ en evenzeer de ‘moderne’ Inlanders willen echter juist in Indië hetzelfde kwaad oproepen, waaronder het ‘democratische’ Westen gebukt gaat. En zij zijn daarin al in betreurenswaardige mate geslaagd. Met de bekende plezierige gevolgen, die evenzeer schaden aan het waarachtig heil der Aziatische bevolkingsgroepen als aan de eenheid des Rijks. De ‘etische’ politiek gaat, op het voetspoor van ‘1789’, Marx, Lenin, etc., uit van de verkeerde grondstelling, dat er ééne wereldcultuur bestaat, die voor alle Rassen evenzeer deugt. Onder het mom van goed te doen, verstoort zij, diensvolgens, de organische structuur der, aan hare ‘zorgen’ toevertrouwde, Aziatische Volksgemeenschappen. Geheel uit het oog verliezend, hetgeen zij toch van Oswald Spengler had kunnen leeren, de omstandigheid, dat vreemde beschavingen èn anders-aardig èn in een ander stadium-van-ontwikkeling - op een anderen ‘leeftijd’ - zijn, tracht zij te bewerken hetgeen Spengler noemde ‘pseudomorphose’: het kladderen van een niet-passend cultuur-vernis op een Beschaving met heel andere hoedanigheden, die aan zulk een vernis geen behoefte heeft en er hoogstens door verstikt kan worden.
* * * ** * * * *
Op het pad der ‘verwestersching’ wil onze auteur echter nog veel verder schrijden dan de ‘ethici’. Wel verwerpt hij de ‘ethiek’ van ganscher harte, maar hij doet dit, dewijl zij hem te véél eerbied voor de Adat lijkt te koesteren (zie, o.m., pag. 78) en niet omdat het haar aan voldoende respect daarvoor mangelt. In plaats der ‘ethiek’ preconiseert hij de ‘denatureering’ van den Inlander - en den Chinees etc. -, zij het dan ook voorloopig enkel ten opzichte van de ‘élite’ en ter zake van de politiek. Wat beteekent eigenlijk (pag. 4) ‘politiek denatureeren’? Maar deze, onbeantwoorde, vraag daargelaten, het lijdt wel geen twijfel, dat hij een soort kunstmatige vernederlandsching - middels Christianisatie etc. - beoogt, welke van de Adat, mitsgaders zijne instellingen geen stuk heel zoû laten. Hij legt nog veel minder eerbied voor den Adat es. aan den dag dan de ‘ethici’ doen, en hoont o.m. (op pag. 83) de Inlandsche Cultuur, mitsgaders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hare zeden, gebruiken en instellingen, op eene wijze, welke deze waarlijk niet verdient. Hadden wij Nederlanders onze eigen ‘Adat’ c.s., waarvan wij anno 1789 afvielen, hervonden; waren wij opnieuw werkelijk - in verjongden vorm - een Christen-Volk, met een duidelijke, van vreemde smetten vrijë, Zedelijke Orde in Staat en Maatschappij; mochten wij weer bogen op een Organisch Bestel - in heusch moderne, dw.z. bij dezen tijd passende, gedaante - en derhalve iets positiefs bieden kunnen ter vervanging van de - resten der - Organische Orde volgens de Inlandsche Adat: dàn, ja dan zoude het denkbeeld om te ‘Christianiseeren en vernederlandschen zooals de vroegere zendelingen deden’, gelijk onze auteur voorslaat (pag .5), kunnen gelden als èn gerechtigd èn heilzaam èn uitvoerbaar. Doch niets van dit alles is immers het geval! Op politico-sociaal gebied is, hier te lande, het Christendom een aanfluiting, de jarenlange reeks clericale cabinetten ten spijt. Merken de werkloozen, de arme boeren, de crisis-slachtoffers van welken aard ook, iets van de Naastenliefde, die toch het eerste gebod van het Christendom is? Beheerschen Christelijke Beginselen het zakenleven, den omgang tusschen werkman en patroon, de verhoudingen binnen en rondom het gezin? Zoû men in ernst durven beweren, dat Jezus, indien Hij thans in Nederland verscheen, tevreden zoude wezen over het beleid der machthebbers, die zich steeds beroepen op Zijn Naam? Mij dunkt: die vragen stellen staat gelijk met ze beantwoorden. En het antwoord luidt: neen. De Natie staat er nog beroerder voor dan in het tijdvak, toen Dr. Abraham Kuyper de misstanden, die zijn oog troffen, geeselde met de zweepslagen van zijn woord. De practijk van ons dagelijksch leven wordt beheerscht door de beginselen der Fransche-revolutie-van-1789 plus hun funeste uitvloeisels (baatzucht, ‘democratie’, capitalisme, marxisme, zedenverwildering etc.) en niet door de Beginselen van het Christendom. Nòch de Bijbel nòch de leerstellingen der Roomsch-Katholieke Kerk liggen ten grondslag aan Neêrland's huidige levens-practijk. Wie er aan twijfelt, leze er bijv. maar eens ‘Ons Program’ van Dr. Abraham Kuyper of de Pauselijke Encyclieken ‘Qudragesimo Anno’ en ‘Rerum Novarum’ op na. Ons mangelt het juist aan practische toepassing der Christelijke Beginselen. Of, erger nog, aan die van welke Religie ook. Indien de Nederlanders eerlijke Mohammedanen waren, zouden onze politico-sociale zeden er beter aan toe zijn dan nu. Dit heeft niets uitstaande met de onderlinge waarheidsen/of waarde-verhouding tusschen Christendom en Islam. De vloek van het heerschend stelsel ligt in het gebrek aan practische Religie. Naast veel lippenhulde aan beleden, maar niet nageleefde, geboden van godsdienstigen aard, staat een feitelijke aanbidding van den Mammon, waar een goed Musulman van zoû gruwen. Wat baat het bezit van zelfs de hoogste Waarheid, indien men zich er niet aan stoort? Zoolang wij practisch toch voornamelijk maar de beginselen der Fransche revolutie kunnen uitdragen, lijkt het beter, de Inlandsche Adat-maatschappij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongemoeid te laten. Tot welzijn van Bruin en Blank beiden. Laat ons in Indië civilisatorisch werk verrichten - techniek, geneeskunde, natuurwetenschap e.d. -, doch de Aziatische samenlevingen in hare waarde houden. Op cultuur in tegenstelling met civilisatie - gebied heeft de Aziaat - behoudens Dajaks, Papoea's en dergelijke wilden - momenteel weinig of niets van ons te leeren en zéker geen goeds. Mocht dit veranderen, dan kan men nog altijd verder zien. Al blijven ook dàn alle bezwaren tegen pseudomorphose - in Spengler's zin - van kracht.
* * *
Naar mijn stellige overtuiging zoude een voor den Inlander - en Vreemden Oosterling - heilzame politiek in Indië dus moeten zijn wat men in het linker kamp smalend noemt ‘reactionnair’. Niet eens ‘conservatief’, doch werkelijk ‘reactionnair’. Behalve, naar gezegd, op civilisatorisch gebied. Handhaving van de huidige overblijfselen der para-feodale Orde ware, dunkt mij, slechts half werk. Herstel van de teloorgegane bestanddeelen dier Orde doet nood. Bijv. wederinvoering van den Hormat over de geheele linie, afschaffing van de reeds ingevoerde (schijn-) ‘democratische’ instellingen, krachtdadige versterking van aanzien en autoriteit der Priaji's etc. Voorts een herziening van de, even onrechtmatige als domme, politiek ten opzichte der Zelfbesturen. In plaats van die - zooals nu pas weêr bij een troonswisseling in de Vorstenlanden geschiedde - steeds meer te beknibbelen, behoorde het Gouvernement, qua vertegenwoordiger van de Hooge Leenvrouwe, te bedenken, hoe ook de Suzerein plichten heeft tegenover zijn Vasallen en dus aan eigen eer afbreuk doet, door gemaakte afspraken te ontduiken of toegekende rechten uit te hollen. Kortom: juist en ook in Indië, waar het nog zoo vlot kàn, een terugkeer naar de Goede Oude Zeden. Daarnevens dient import van verkeerde - i.e. aan de beginselen der Fransche revolutie ontleende - denkbeelden c.a. onverbiddelijk te worden afgesneden. De Lezer ziet: zoo ‘reactionnair’ als maar mogelijk! Doch enkel op déze manier kan de Aziatische samenleving weêr zich zelve worden; in afwachting, dat wij haar misschien eens iets werkelijk goeds en constructiefs op cultureel gebied zullen kunnen geven. In afwachting daarvan moeten wij tevreden wezen met de innerlijke voldoening over de onmetelijke diensten, die wij den Bruinen Broeder - - evenals den Gelen - hebben bewezen en nog steeds voortgaan te bewijzen op het gebied der Civilisatie. Spoorwegen, waterwerken, ziekenhuizen, landbouwmethodes, hygiënische maatregelen etc. uit onze hand hebben, onder ons Bestuur, Java's bevolking doen vertienvoudigen of meer. Deze praestatie alleen reeds rechtvaardigt ons Bewind voldoende en ontslaat er Nederland van om, tot elken prijs, bovendien nog geestelijk te willen cultiveeren. Wij kunnen dit - momenteel - niet en wij behoeven het ook niet te. doen. Er bestaat geen enkele zedelijke verplichting toe. Voorloopig oogsten wij hoofdzakelijk de innerlijke voldoening. Want dankbaarheid voor al onzen civilisatorischen arbeid is van Inlandsche - en, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer algemeen, Aziatische - zijde schaarsch. Juist de meer ‘gemoderniseerden’ onder de Gekleurde Broeders vinden gewoonlijk, dat dit ons werk eigenlijk van zelf spreekt en ruimschoots betaald is door de winsten, die Nederland uit Indië getrokken heeft. Zij vergeten, hoe deze winsten in het niet vallen tegenover de winst-in-getal, die ons Beheer hen heeft doen geworden. Zij vergeten, dat Java slechts dank zij ons van een drie à vier tot over de veertig millioen zielen kon klimmen. Zij vergeten onze historische rol van opkweekers der Inlandsche Volkeren. Ondank is veelal 's werelds loon. Doch treuren wij daarover niet. In de Oudheid waren de Grieken ontevreden over de Romeinsche heerschappij; maar eeuwen later bleken diezelfde Grieken, door Rome's hand tot éénheid opgevoed, het duurzaamste deel der bevolking van het Imperium Romanum en noemden zij zich met trots ‘Romeinen’. Die Grieksche ‘Romeinen’ heroverden Italië, Rome incluis, op de Germanen... Het Byzantium van Justinianus rechtvaardigde de verovering van Hellas door het oude Rome. Indien het Rijk der Nederlanden ooit wederom een Wereldmacht wordt, dan zal het zwaartepunt daarvan op Java liggen. Dat de inlandsche ‘nationalisten’ kunnen droomen over een ‘Indonesia’, danken zij aan de Pax Neerlandica, die dat gebied aanéén smeedde. En wie weet, met hoeveel trots een nazaat van Soekarno zich nog eens ‘Nederlander’ noemen zal...
* * *
Het eerste vereischte voor zulk een drukken der voetsporen van het oude Rome is echter eene relatief groote sterkte van het Nederlandsche element in Indië. Rome plantte groote contingenten Italianen in Hellas' steden. Wij echter zetelen met amper een kwart millioen Blanken in een brok Azië met bijkans zeventig millioen bewoners! Assimilatie - van de Aziatische élite met ons - of niet: er moeten Nederlanders zitten in den Oost! Niet een handjevol ad minder dan een half procent der bevolking, zooals nu; doch zeker vijf, liefst tien procent. Het percentage Nederlanders dient dus met tien, liefst met twintig, vermenigvuldigd te worden. En wijlen de Oost-Indische Comapgnie èn het Gouvernement hebben - op de drie figuren, aan wien het boek is opgedragen, na - altijd een averechtsche bevolkingspolitiek gevoerd. Zij hebben het aantal Nederlanders, op alle manieren, klein gehouden. Zij hebben alles in het werk gesteld om de vestiging van Nederlanders in den Oost te beknotten. De redenen van deze foute bevolkingspolitiek zet onze schrijver met meesterhand uiteen. Voor menig Moederlander zal een licht opgaan, wanneer hij die verklaringen gelezen heeft. Hij zal dan ook begrijpen, waarom bijv. heden ten dage de volksplanting van Nederlanders op Nieuw-Guinea wordt gesaboteerd van hoogerhand. Ik sta bloot aan de sterke verleiding om nu passages te gaan citeeren, doch ik weêrsta haar. Ik zal zelfs geen opgave van bladzijden doen. De Lezer werke het boek van A tot Z door. Dan raakt hij vanzelf ook met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de eigenaardigheden der bevolkingspolitiek op de hoogte. Zijn gezonde ergernis drage een steentje bij tot verbetering. In plaats van te citeeren en/of naar bepaalde passages te verwijzen, zal ik hier liever iets vertellen, dat in het boek niet staat, maar het daarin te berde gebrachte puncto bevolkingspolitiek alleraardigst aanvult. Gij Nederlandsche Lezer in Patria, weet Gij wel, dat de Nederlander, die Indië binnen komt, daar wordt ontvangen en behandeld als ‘immigrant’? Dat men in zijn eigen colonie tien jaar moet vertoeven, eer men er als ‘ingezetene’ wordt beschouwd? Dat men een heele reeks vragen moet beantwoorden aan den immigratie-beamte, alsof men een gunst afsmeekte? En het betreft geen maatregelen tegen communisten e.d. Die worden niet of nauwelijks geweerd. Neen, het zit hem hierin: wij zijn heusch niet welkom bij het Gouvernement van ons eigen tropisch grondgebied. In te gaan op het ‘waarom’ van dit alles zoude veel te ver voeren. Maar één ding staat vast: Rome deed in zijn wingewesten niet zoo dom. Daar was de Civis Romanus altijd Heer. Zelfs de nederigste. En niemand vroeg hem, of hij middelen-van-bestaan had. Miste hij ze, dan verscháfte men ze hem wel in het wingewest. Daar was hij Romeinsch Burger voor. En daarvoor o.m. hield Rome er wingewesten op na.
* * * * * * * * *
Echter zijn wij met het onderwerp ‘assimilatie’ - tusschen ons en de Aziatische ‘élites’ - nog niet klaar. Daar zitten nog heel andere kantjes aan vast. Tot nu toe bekeken wij het vraagstuk dier assimilatie uit den gezichtshoek van de belangen des Rijks en der Inlandsche - en andere Aziatische - samenlevingen. Nu gaan wij het bezien onder het oogpunt van de belangen des Nederlandschen Volks. Merkwaardigerwijze laat onze auteur zich nergens duidelijk uit over hetgeen hij onder ‘assimilatie’ verstaan wil hebben. (De term ‘assimilatie’ trouwens koos ik, als korte samenvatting van hetgeen hij op pag. 3 en 4 omschrijft in de door mij geciteerde passage.) Herhaaldelijk (bijv. op pag 10, bij het verhaal over den Amboneeschen Staatsblad-Europeaan) krijgt men den indruk, als denkt hij enkel aan a.h.w. ‘cultureele’ assimilatie. Maar het staat buiten kijf, dat ‘assimilatie’ óók, en zelfs voornamelijk, beteekent: raskruising. Ofschoon de auteur het nergens uitdrukkelijk zègt, ziet hij dit m.i. ook wel degelijk in. Verschillende passages stellen het buiten twijfel. Zoo bijv. op pag. 59: ‘De beste Inlandsche en Chineesche elementen moeten geanimeerd worden het Christendom aan te nemen en zich te laten naturaliseeren tot Nederlander.’ Dit beleid ware een slag in de lucht, indien die nieuwbakken Nederlanders dan vervolgens ‘geanimeerd’ zouden worden om tòch enkel te trouwen met vrouwen van hun eigen Ras. Daardoor toch zoude men iets dergelijks krijgen als reeds bestaat ter zake van de Joden in Patria, n.l. louter juridische, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blootelijk formeele of, m.a.w. schijn-assimilatie. Aangezien zulk een beperking tot connubium binnen eigen Ras ook strijdt met de leerstellingen van het Christendom, kàn de schrijver het niet aldus bedoelen. Op pag. 53 staat te lezen: ‘Wij moeten in Indië op den duur toestanden hebben als in Zuid-AmerikaGa naar voetnoot11), vooral geen colour-line als in de U.S.A.Ga naar voetnoot12) Hoe hooger in de maatschappij in Zuid-Amerika hoe blanker, hoe lager hoe zwarter, d.w.z. in de hoogere standen zit percentsgewijze veel meer Europeesch b1oed en komen gemiddeld veel meer blanke typen voor dan in de lagere standen.Ga naar voetnoot13) Maar nergens vindt men daar een colour-line, er zijn overal overgangen, overal is geleidelijkheid, nergens een breuk, een klove.’ Hier toont hij zich onmiskenbaar een voorstander der raskruising. Uit den heelen aard van zijn betoog, en met name zijn waardeerende houding tegenover I.E.V.Ga naar voetnoot14) en den Indo-Europeaan in het algemeen - waarmede ik mij geheel vereenig - blijkt hetzelfde. Aan een zoo intelligent waarnemer als onze auteur kan het trouwens niet ontgaan zijn, hoe raskruising den eenigen waarachtigen vorm van assimilatie oplevert. Immers: louter geestelijke of cultureele ‘assimilatie’ voert hoogstens tot een soort ‘pseudomorphose’, in Spengler's zin. De - zeg - Chinees, die in - stel - Frankrijk wordt opgevoed (desnoods er geboren en getogen is) en zelfs geen andere taal kent dan Fransch, blijft, met dit al, een Chinees. Zijn ‘erfmassa’, zoo totaal verschillend van die der Franschen, stuwt al zijn grondslagleggende eigenschappen, al zijn instinctieve en intuïtieve reacties, al zijn gevoelens en gedachten, kortom, in een richting, hemelsbreed verschillend van die der Franschen. Zijn karakter moge sterk afwijken van dat eens Chineezen-uit-China; zijn aard is net even Chineesch. Men kan onder ‘karakter’ en ‘aard’ iets anders verstaan; maar het feit, waarom het in casu gaat, blijft hetzelfde: terwijl de verworven, oppervlakkige geesteseigenschappen van onzen Chinees misschien heelemaal Fransch zijn, is zijn aangeboren aanleg die eens Hemelings. Meer nog dan op lichamelijk gebied, vermag op dat van ziel, geest en gemoed het phaenotypeGa naar voetnoot15) sterk af te wijken van het genotypeGa naar voetnoot16). De pseudomorphose ‘overbrugt’ a.h.w. de kloof tusschen de Rassen. Zoo een brug is broos. Er laat zich geen éénheid op bouwen: getuige de anti-Avondlandsche houding van - het meerendeel der - verwesterschde Oostersche intellectueelen. Daarentegen voert raskruising tot een ‘dempen’ van de klove. Hier heeft men de lichamelijke assimilatie; de èchte, de ‘versmelting’, die een samen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groeing voltrekt op het niveau van den aangeboren aanleg. In dit geval vinden de Rassen, plus hun bijbehoorende culturen, elkander in de diepten van den aard: in de sphaer, waaruit instincten, intuïties, reflectorische reacties etc. stammen. Hiermede is nog niet gezegd, dat deze eenige waarachtige assimilatie, de raskruising, altijd aanbevelenswaardig zoude zijn. Het tegendeel evenmin, trouwens. De al-dan-niet aanbevelenswaardigheid hangt van oogpunt, omstandigheden en hoedanigheid der betreffende rassen af en kan dus nooit in het algemeen worden beaamd of ontkend. Alle raszuiverheidsmaniakken ten spijt, zijn, immers, wij, volbloed-Ariërs, zèlf kruisingsproducten van een aantal oer-rassen (zéven volgens Prof. Dr. Günther, nog meer volgens Prof. Dr. Montandon!), welker eigen puurheid óók niet boven allen twijfel verheven staat. De bouwers van de Hunnenschans waren, blijkens gevonden schedels, een soort Mongolen, en de MongoolscheGa naar voetnoot17) afkomst der Hongaren, Finnen en nog andere Europeanen is bekend. Een Mongoolsch bestanddeel in ons eigen ‘bloed’ werd dan ook herhaaldelijk aangetoond. Met het voorgaande is evenmin gezegd, dat de, door raskruising teweeg gebrachte, ‘demping’ van de kloof tusschen de Rassen meteen volledig zoude wezen. Integendeel. Om bij het beeld te blijven: het is alsof de eerste kruisingen nog maar een dunne laag plempmateriaal op den bodem van de kloof werpen. Pas een eeuwenlange voortteling van een kruisrassige bevolking doet een nieuw ‘ras’ ontstaan. Dit vloeit voort uit de Wetten van Mendel, selectie, voorouder-implex etc; altemaal zaken, waarop hier natuurlijk niet kan worden ingegaan, zelfs niet in meest beknopt bestek.
* * *
Jaren geleden heeft zekere Bas Veth een hoop kwaad verteld over onze mengbloedige Volksgenooten, de ‘Indische menschen’, ‘Indo's’ of hoe men ze betitelen wil. Het boekje verscheen kort na den aanvang dezer eeuw en heeft zooveel verontwaardiging in Indische kringen gewekt, dat ik er nog anno 1930 schande over hoorde spreken door een Indo. In Patria is het al lang vergeten. Bas Veth was een grappenmaker. Hij gaf duchtig af op de ‘nonna's’, wreef ze alle kwaad, dat te verzinnen valt, aan en liet er, bij wijze van spreken, geen stuk heel van. Daarop kwam zijn realiteitsbesef van Nederlander boven. Dit noopte hem te erkennen: er zijn toch ook wel goede Indische meisjes of ‘nonna's’. Echter: wie zich daaraan stoort is een kniesoor! Dies declareerde hij: die goede Indischen zijn eigenlijk geen Indischen, maar ‘getinte Nederlandschen’. En klaar was Bas. Zóó kras als Bas Veth de logica met voeten trad, gebeurt het zelden. Doch zijn denk-manier spookt nog rond. Dit is één der oorzaken van de verderfe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke neiging, in Indische regeeringskringen, om de Indo's, o.m. op het stuk van grondrechten, staatsrechtelijk af te scheiden van ons. De auteur geeft een snijdende critiek op dit Volks-vijandig streven en levert, wat nog meer beduidt, bovendien richtlijnen voor een heilzaam Beleid te dezer zake. Men moet niet een deel der Indo's - een ‘élite’ - als ‘getinte Nederlanders’ willen erkennen en de rest - de massa der ‘verworpenen’ - als een soort ‘gebleekte Oosterlingen’ gaan behandelen. De Indo, de - in den zin van ons familierecht - wettige afstammeling van Nederlanders, behoort gehéél en zonder voorbehoud bij ons: hij is volwaardig Nederlander, niet meer, noch minder dan wij volbloeds. De wet behoort geen onderscheid tusschen hen en ons te maken, noch de practijk. Volgens de Grieksche mythologie kregen de schimmen der afgestorvenen nieuw schijn-leven, wanneer men hen versch, warm bloed toediende. Evenzoo krijgt de schim van Bas Veth's wanideeën tegenwoordig nieuwe tierigheid ten gevolge van den impact der Nazistische rassen-inzichten op ons Vaderland. Verscheidene Nationaal-Socialistische dwerg-organisaties hier te lande verkondigen de ‘Blubo’-leer, met toepassing op ons eigen Volk, reeds sedert 1934; en den laatsten tijd schijnt deze óók school te maken binnen de N.S.B. Mag men tenminste de jongste pennevrucht van Mr. G.A. BoonGa naar voetnoot18) gelooven, dan doet de anti-raskruising- en dus anti-Indo-strooming, al sedert eenige jaren, haar macht gevoelen achter de schermen der N.S.B. En ik vrees, dat Mr. Boon het daarin, te dézer zake (niet ten opzichte van andere aangelegenheden), bij het rechte eind heeft, want ik heb gegronde redenen om te vermoeden, dat hij in deze materie voorgelicht werd door Ir. van der Laken, de vroegere N.S.B.-leider in Indië. Deze overweging doet mij waarde hechten aan zijn publicatie van, naar zijn zeggen, N.S.B.-correspondentie, handelend over dit onderwerp.
* * *
Wie de Raciale Verhoudingen in onzen Oost bekijkt met onbevangen oog, kan, mijns bedunkens, tot geen andere slotsom komen, dan deze: de raskruising met Aziatisch bloed levert niet het minste gevaar op voor het Nederlandsche Volk, mits dezelve niet dusdanigen omvang aanneemt, dat wij verdwijnen in de gekleurde massa. De betreffende Aziatische Rassen zijn, op weinige uitzonderingen na, géén wilden. Het Gele Ras heeft ontzagwekkende Beschavingen voortgebracht, welker waarde voor die der onze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
allerminst onderdoet. Het Bruine Ras - hetwelk in aantal verreweg overweegt - mag weliswaar niet op een dergelijke begaafdheid bogen, maar heeft toch merkwaardige - zij het ook niet wereldschokkende - Beschavingen voortgebracht. De Papoea's, met wien niemand omgaat, daargelaten, bestaat het risico van vernegering nergens in heel Insulinde. Dienovereenkomstig zijn onze mengbloedige Volksgenoot en een volstrekt volwaardig menschenslag. Het percentage genieën en talenten is onder hen niet geringer dan onder eenig ander Cultuurvolk. Toorop was een ‘Indo’; vooraanstaande militairen en ambtenaren zijn en waren ‘Indo’; knappe ingenieurs, medici, handelslieden etc. komen voor onder de ‘Indo's’. Er zijn natuurlijk óók groote ezels onder en luilakken en zedeloozen; maar net hetzelfde geldt voor de zuiver-Arische bevolking van Haarlem of St. Anna Parochie of - zelfs! - Berlijn. Een zekere ‘men’ bouwt Bas Veth na - en deze had het weêr van anderen -, dat de mengbloed zoo onbetrouwbaar is. Ik zou ‘haarsträubende’ staaltjes kunnen opdisschen van raszuivere Ariërs, wier onbetrouwbaarheid alle perken te buiten gaat. Diezelfde ‘men’ beweert: Indische meisjes hebben zooveel ‘tinka's’. Ja; en de anderen houden er kúren op na; wat hetzelfde is. Al deze praatjes worden trouwens weêrlegd door de practijk, die bewijst, hoe vol- en meng-bloed-Nederlanders eendrachtig samengaan, wanneer maar geen geestdrijverij een wig wil drijven tusschen deze beide groepen loten van één Afstammingsgemeenschap. N'en déplaise Bas Veth's slechte opinie over Indische meisjes, gaan de meeste huwelijken tusschen haar en volbloeds opperbest. Om bij Bas Veth's terminologie te blijven: onder de ‘Indischen’ is het aantal ‘getinte Nederlandschen’ blijkbaar heel wat grooter dan het aantal ‘nonna's’. Aan zulk geklets kleeft het groote gevaar van verstoring der Nationale Eenheid, die wij toch, en vooral in Indië, zoo broodnoodig hebben. Eén opmerking der raszuiverheidsmaniakken snijdt hout: raskruising bevordert de variabiliteit. Men krijgt meer verschillende karakters naast elkaêr. Doch een Imperium mag daar niet tegen opzien. Variëteiten als bijv. Toorop zijn trouwens groote aanwinsten. En of de eentonigheid van de raszuivere bevolking op een afgelegen eiland, waar iedereen hetzelfde voelt, denkt en doet, nu zoo een ideaal mag heeten? Daarbij houde men nòg iets in het oog. Dank zij zijn portie Aziatisch bloed, begrijpt de Mengbloed den Aziaat beter dan wij het kunnen. Dit gevoegd bij de innige Oranjegezindheid van de overweldigende meerderheid onzer mengbloedige Volksgenooten, maakt hen tot een onschatbaar bestanddeel der Natie. De raszuiverheidsmanie kan voor een Coloniale Mogendheid als Nederland niet anders dan funest wezen. Duitschland staat er volkomen anders voor: het hééft geen coloniën en als het er mocht krijgen, zouden zij wel in Afrika liggen. Alsdan rechtvaardigen resp. gebieden de minderwaardigheid van Neger, Boschjesman, Hottentot etc. alsmede het relatieve bevolkingscijfer van het Duitsche Rijk daaraan een Beleid, dat in òns geval ten afgrond voeren zoû. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zelfs ondanks draconische verboden, vindt raskruising spontaan plaats, overal, waar verschillende rassen samenwonen. In casu is er niets op tegen, mits de Nederlandsche aard niet het loodje legt bij de ‘versmelting’. Tot nog toe ligt dit gevaar vèrre: na drie eeuwen colonisatie bedraagt het aantal mengbloedige Volksgenooten hoogstens een kwart millioen op een totaal van rond dertien millioen: ruim acht in Patria en ruim vier in Vlaanderen. Een beetje raskruising lijkt onvermijdelijk. En heilzaam. Het ware immoreel, den Ariaziaat - den ‘Indo-Europeaan’ - te verloochenen of buiten de Volksgemeenschap te stooten, want ons bloed vloeit in zijn aderen, hij is vleesch van ons vleesch, nazaat onzer roemruchte Vaderen, gelijk wij allen. Hij heeft volledig recht op deelgenootschap aan ons Volk, daar hij behoort tot de Nationale Afstammingsgemeenschap. Gelijk wij boven zagen is hij bovendien een zeer nuttig element der Natie.
* * * * * * * * *
Onze auteur wil echter de raskruising stelselmatig bevorderen: steeds opnieuw Aziatische ‘élite’ fokken en die telkens weer bij ons inlijven. Of ons ‘bloed’ dan geen gevaar loopt te verdrinken in den gekleurden vloed? Of het eind niet zal wezen, dat wij ingelijfd worden bij hèn? Of dan de ‘Nederlander’, omtrent, zeg, 2100, niet tenslotte een kleurling wezen zal? Blijft onze Dietsche Aard bewaard bij een dergelijke ‘infusie’ met vreemd ‘bloed’? Het voorbeeld van den Indo-Europeaan zoude doen antwoorden met ‘ja’. Maar: zij zijn overwegend Arisch. Zij zijn het product van een beetje raskruising; geenszins van ‘wholesale’ raskruising, waarop de ‘assimilatie’-volgens-onzen-auteur moet uitloopen. Bij dezen laatste hebben wij de aantallen tegen! Dertien millioen vermogen geen zeventig millioen op te slorpen. Het resultaat van des schrijvers plan zoude een overwegend Malayoïde product wezen. Een soort Philippine Of een soort Zuid-Americaan. Hetgeen weinig beter of nog erger is. Op pag. 55 leest men: ‘Indië worde wat samenstelling en samensmelting der bevolking betreft een land als Zuid-Amerika onder een Nederlandschen dictatorsGa naar voetnoot19) Het voorbeeld van Zuid-America lijkt weinig aanlokkelijk. Ten eerste viel het af van zijn Moederland, Spanje. Ten tweede toonen al die republieken, behalve Argentinië en Chili, een schouwspel van verwarring, verval en zwakte. Toevallig zijn dit juist de landen, waar Spanje's Arische ‘bloed’ hopeloos verdund en ondergegaan is in een stroom van rood en zwart ras. Van tijd tot tijd moeten de Vereenigde Staten ingrijpen om de orde te herstellen. Evenals de Philippijnen, waar óók een ongebreidelde raskruising plaats vond, en sommige Portugeesche colonies, leveren die landen argumenten tégen het systeem van onzen schrijver. Wie er meer van weten wil, raadplege bijv. Lothrop Stoddart's ‘Clashing Tides of Colours’.Ga naar voetnoot20) Juist in Zuid-America | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt bloei belet door ras-verval. In flagrante tegenstelling tot de opinie van onzen auteur, dunkt mij Zuid-America veeleer een waarschuwend baken in zee! Ik weet wel: sommigen roemen Brazilië als het land, waar Blank en Rood en Zwart, plus alle schakeeringen daartusschen, op voet-van-gelijkheid met elkander leven. De practijk brengt daar natuurlijk bijna altijd Blank aan het roer, krachtens hoogere begaafdheid. Dit zoude dus een argument vóór de these van onzen auteur wezen. Daartegenover staan dan echter weêr de volgende overwegingen. Numeriek overweegt in Brazilië het Blanke element, hetgeen in Indië nimmer het geval zal kunnen wezen. In het Zuiden - dus koelere, naar de Pool gekeerde - deel van Brazilië heerscht een sub-tropisch klimaat, waarin aanzienlijke Duitsche en, ofschoon minder aanzienlijke, Japansche Volksplantingen gedijën, tengevolge waarvan het Arische bestanddeel van den hekselketel verstevigd, daaraan een Toeranisch contingent toegevoegd en zoodoende de heele baaierd, min of meer, in evenwicht gehouden wordt. Desondanks is Brazilië het tegendeel van een stabiel, bloeiend cultuurscheppend gebied. Het is, om zoo te zeggen, nog niet ‘uitgecrystalliseerd’. Naar mijne meening, die, ten dezen, dus diametraal tegenover die van den auteur staat, moet in Indië gestreefd worden naar Blanke Volksplantingen. De hoogvlakten, niet enkel op Nieuw Guinea, doch ook op Java en elders, komen daarvoor climatisch in aanmerking. Men kweeke daar normale Nederlandsche samenlevingen, waarin alle rangen en standen der maatschappij door Volksgenooten bezet worden, en wel onder buitensluiting van Aziaten.
* * *
Vanzelfsprekend moet de Indo-Europeaan in die Volksplantingen welkom wezen op denzelfden voet als de Moederlander. Huwelijken tusschen Vol- en Mengbloeds lijken mij zelfs zeer aanbevelenswaardig, o.m. èn omdat zoodoende de homogeniteit der Natie bevordert wordt èn omdat de uitkomende Moederlander zoodoende eerder thuis raakt in het nieuwe land. Evenzeer vanzelfsprekend dient men de, geringe, raskruising, die voortdurend plaats vindt, rustig te laten betijën. Haalt men daarentegen Aziatische koelis in die Volksplantingen binnen, dan worden het geen echte Volksplantingen, maar plantage-colonies. Doordien zware lichamelijke arbeid den Blanke toch alleen mogelijk is in de koele bergstreken der tropen en de Inlander het daar te koud naar zijn zin heeft, worden de belangen en/of rechten van den Inlander door dit stelsel niet of nagenoeg niet aangetast. De positie van den Chinees dient afzonderlijk geregeld te worden. Liefst geve men Chineesche nederzettingen eene tamelijke mate van inwendig zelfbestuur, conform hun aard en cultuur. Onze auteur wil de scheiding-naar-‘landaard’ doen vervallen op den duur en er een klasse- of rang- of stand-indeeling voor in de plaats stellen. Ik geloof niet aan de mogelijkheid daarvan. Enkel reeds de Islam vormt, mijns bedunkens, een onoverkomelijk beletsel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch zelfs al bleek het mogelijk, alle Moslim tot Christenen om te tooveren, dan nog zoude ik het plan verwerpelijk achten. Omdat het, gelijk boven uiteengezet, Indië zoû ‘ver-Zuid-Americaanschen’ of ‘Philippiniseeren’. Misschien treedt de versmelting van zelf op, na honderden jaren, gelijk ten slotte in het Romeinsche Rijk geschiedde. Maar wie dan leeft, die dan zorgt. Met het oog op, zeg, de eerste eeuw, die voor den boeg ligt, lijkt mij de ‘assimilatie’, door onzen auteur gedacht, even onmogelijk als ongewenscht. Men bedenke wèl: iedere discriminatie tusschen ‘Totok’ en ‘Indo’ - de titel van een Tooneelspel van Fabricius sr.! - is fout. Men bedenke voorts nog het volgende. Oorspronkelijk - d.w.z. vóór de ‘ethische’ ontaarding - bestond in Indië eene organische samenleving, waarin de ‘Indo’ zijn vaste, a.h.w. gereserveerde, plaats had. Onze auteur zinspeelt daarop (pag. 10) met de volgende woorden: ‘De Chineesche middenstanders zijn particulieren met vaste familiebanden, de Indo's grootendeels afstammelingen van (kleine) Landsdienaren, die aan veel overplaatsingen onderhevig zijn, zich nergens vastzetten. Het gezinsleven en huiselijkheid is bij de Chineezen daarom veel beter ontwikkeld.’ Traditioneel bezit de Indo een recht op ambtelijke functies, zoowel in Gouvernements- als in particulieren dienst. ‘Ethiek’ eenerzijds en winstbejag anderzijds hebben echter gevoerd tot een voortgaande verdringing van den Indo uit de baantjes, die hem rechtens toekomen. De Inlandsche typiste bijv. werkt goedkooper dan de ‘Indische’. Samen veroorzaken die beide invloeden de zoogenoemde ‘Indianisatie’: het bezetten van ambtelijke posten, die, volgens de natuur der dingen, den (Indo-) Europeaan toekomen, met Inlandsche krachten. Om maar een buitenplaats op te noemen: stationchefs op kleine oorden zijn tegenwoordig reeds veelal Inlanders i.p.v. Nederlanders. Deze ontwikkeling leidt natuurlijk ten verderve. Sleutelposities - groot en klein - dienen enkel te worden toevertrouwd aan Nederlanders, subsidiair ontwijfelbaar pro-Nederlandsche elementen als Ambonneezen en Menadoneezen. Een Heerschend Ras kan niet roekeloozer doen, dan het technisch apparaat - geheel of gedeeltelijk - in handen geven aan onderworpenen van twijfelachtige toegewijdheid. De Inlander mist ook innerlijk recht op deelname aan de contrôle over het technisch apparaat. Dit is immers òns invoersel! Er bestaat geen enkele gegronde aanspraak van den Inlander om zich te begeven op levensgebieden, die in Indië afwezig zouden zijn, indien wij ze niet hadden ingevoerd. Op dit terrein vertoont de ‘ethiek’ haar meest anti-Nationale kunsten. Doet men haar teniet, dan is het Indo-vraagstuk automatisch opgelost en Nederlandsch-Indië voor langen tijd veilig gesteld. De Chineezen - mitsgaders, in mindere mate, de andere ‘Vreemde Oosterlingen’ - vormen een vraagstuk apart. In wezen beteekenen zij een derde hoofdgroep. In den ouden tijd - vóór de ‘ethische’ ontaarding - had ook de Chinees een gereserveerde, afgebakende en erkende plaats in de coloniale maatschappij. Tot zijn heil en dat van ons evenals de anderen. Bij het - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de eenige kans op redding biedend - herstel der aloude Organische Orde, behoort ook de Chinees weêr zijn eigen, gewaarborgde plaats te herkrijgen.
* * *
Voorloopig - zeg: met het oog op de eerste eeuw of zoo - is het veel te vroeg om Indië te beschouwen als een ‘Staat’. Louter formeel kan het natuurlijk wèl: denk aan den - voormaligen - Congostaat. Doch werkelijk kan men geen Staat bouwen zonder Natie. En, ondanks alle gescherm met ‘Indonesia’ bestaat er geen Nationale Eenheid dier bevolkingen. Blank, Bruin, Geel etc. vormen tezamen geen ‘Adat’-Geheel, waarbinnen bijv. eenheid-van-recht heerschen kan. Zelfs tusschen Aziaten onderling botert het immers niet. De, herhaaldelijk in het werk gestelde, toenaderingspogingen tusschen Chineesche en Inlandsche organisaties zijn telkenmale afgestuit op de totale uiteenloopendheid der respectieve zielsgesteldheden. Wat - groepen onder - hen tezamen bindt is: haat tegen ons ‘juk’. Positieve saêmhoorigheid ontbreekt ten eenen male. Dat ‘juk’ van ons is bijster zacht. Tè zacht. Voor de Soekarno's, Thamrin's Soekordjo's plus kornuiten ware een Japansche overheersching een goede les. Die zoû hun mores leeren! Waar Japan de baas is, doet het zijn vuist gevoelen en elk Nipponees eerbiedigen. Geef ze maar eens ongelijk! De Romeinen deden niet anders. Zooals onze auteur terecht opmerkt (pag. 80 en 81): wij kunnen met vrucht een paar lesjes opsteken van Japan. Ons aan de Samoeraï's spiegelen kwame ten goede aan ons Rijk. Wat heel Europa - en Nederland in het bijzonder - broodnoodig heeft is: een nieuwe Ridderschap. Een categorie krijgers, organisators en colonisators, die de Kroon dient louter om de eer, zonder gedachte aan gewin. Er bestaat dringende behoefte aan een élite, die een soort nieuwen krijgsadel vormt. Een der grootste fouten der ‘ethische’ politiek is deze: zij bedelt a.h.w. bij den Inlander - en Vreemden Oosterling - om waardeering voor resp. instemming met ons Gezag. Dit is glad verkeerd. Het is altijd mis, tegenover onderdanen; maar zéker tegenover Aziatische. In Nederland dient het besef door te dringen, dat ons Volk, krachtens Traditie, Ras en Positie, mag gelden, ten aanzien van de Inlandsche samenleving, als een soort Adel-in-de-tweede-macht. De huidige Javaansche bloed-AdelGa naar voetnoot21) dankt zijn rang óók aan de afstamming van Arische veroveraars, uit het antieke Hindostan. Deszelfs - onmiskenbare - voortreffelijkheid - vergeleken bij tani en koeli - berust, in wezen, op niets anders dan een sprankje van òns bloed. (Niet het Nederlandsche bloed, maar het bloed onzer blanke mede-Ariërs, die Hindostan beheerschten ten tijde van Boeddha.) Het zoude te ver voeren er hier diep op in te gaan; maar het moge in één korte formule gezegd worden: de geschiedenis is, in laatste analyse, voor een groot deel: Rassengeschiedenis; en er zijn maar twee volwaardige Heerschers-Rassen op de wereld: het Arische en het Mongoolsche. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jammer genoeg slaapt dit besef wel eens bij ze in. Men ziet hoe Japan eerst na een eeuwenlangen slaap weêr tot de hoogte van zijn roeping gerezen is, hoe China nog stagneert en hoe voor Duitschland en Italië hetzelfde, mutatis mutandis, geldt als voor Japan. Nederland verkeert, sedert een twee-en-een-halve eeuw, ongeveer in een dergelijk geval als China. Zoo lang Nederland niet ontwaakt, valt er weinig goeds te hopen. Voor Indië wel in de laatste plaats. Zoo lang zal ook de vertrapping onzer Indische Volksgenooten toegelaten blijven, die onze auteur zoo meesterlijk kenschetst en brandmerkt op pag. 40... 42. Op pag. 78 heet het: ‘Er zijn er, vooral onder de Indo's komen ze voor, die aan de goede trouw der ethici twijfelen.’ Ik ook! ‘Een man als van Vollenhoven was zeer zeker te goeder trouw,’... Beslist. ... ‘ook de meeste andere ethici zij zeer zeker te goeder trouw.’ Dit ‘meeste’ en ‘zeer zeker’ onderschrijf ik niet. ‘Echter “pride is at the bottom of all great mistakes”.’ Ja. En: Moskou. Plus de machten, die daar achter steken. De goede trouw van Van Vollenhoven en enkele anderen daargelaten, maakt men mij niet wijs, dat het anti-Nationale ‘ethische’ streven grootendeels zuivere koffie is. Daarvoor ligt het Vaderland-vijandige karakter tè dik op de ‘ethische’ politiek.
* * * * * * * * *
De Lezer bedenke wèl: al mijn geopperde bezwaren en gehouden bespiegelingen gelden slechts één van des schrijvers stellingen, n.l. die betreffende de assimilatie-met-ons van een, opzettelijk daartoe ‘politiek-gedenatureerde’, Aziatische élite. Er zitten veel meer kanten aan des schrijvers betoog. En met die andere ben ik het eens. Bedoelde andere stellingen staan niet in onafscheidelijk verband met voornoemde assimilatie. Het opkweeken van een Nederlandschen middenstand, de inrichting van volksplantingen, de herziening - in Nationalen zin - van het grondbezit resp. -eigendom, de rake opmerkingen over Inlandsche bourgeoisie, de critiek tegen de ‘ethiek’ etc, zijn zoovele aangelegenheden, welker behandeling-in-dit-boek volstrekt niet aangerand wordt door meeningsverschil puncto ‘assimilatie’. Zien wij van het onderdeel ‘assimilatie’ alsmede van het, door den auteur, daarmede nauw verbonden, begrip ‘politiek denatureeren’, hetwelk eenigszins vaag blijft, af, dan sluit mijn zienswijze verder geheel aan bij die van onzen auteur. Reden weshalve ik daar verder het zwijgen toe doe. De Lezer leze het boek! Intusschen hechte men aan mijn instemming geen beteekenis van volstrektheid. Ik doe niet meê aan elken zijsprong van den auteur, noch onderschrijf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik ieder zijner bijkomstige oordeelen. Mijn onverdeelde bijval - behalve het gemaakte voorbehoud nopens ‘assimilatie’ - geldt wèl de groote lijn des betoogs plus het meerendeel der daarin verwerkte gedachten, niet alle arabesken. Zoo verklaart de auteur op pag. 9 en 10: ‘Kennis van den mensch, niet zooals de mensch in boeken (met uitzondering van den bijbel) staat afgebeeld (want dat beeld is valsch, het is geflatteerd) maar kennis van den mensch zooals hij in werkelijkheid is (er is voor zoover mij bekend maar één boek waarin de mensch in zijn ware gedaante wordt afgeschilderd; dit boek is de bijbel)’Ga naar voetnoot22) Op pag. 87 onderstreept hij dit oordeel nog: ‘In boeken wordt homo sapiens veel te mooi voorgesteld. De auteurs doen dit uit vrees zich anders te veel bloot te geven. Ook zij zijn mensch. Er is één uitzondering, dat is de bijbel, die teekent den mensch zooals hij is in zijn ware gedaante. Maar de bijbel is eigenlijk geen boek. Het is Gods woord. De van God geinspireerde schrijvers hebben, zooals anders te doen gebruikelijk is, het beeld des menschen niet vervalscht, niet geflatteerd.’Ga naar voetnoot23) Met alle respect voor den Bijbel als Gods Woord, is dezelve toch heusch een boek. Zelfs het Boek der boeken voor de Christenen... En willen werkelijk alle àndere boeken den mensch ‘flatteeren’? Heeft de schrijver wel eens Emile Zola's werken gelezen? Zoû hij toch minder belezen wezen dan hij lijkt? Er zijn heusch wereldsche boeken genoeg, waarbij vergeleken het bijbelsche beeld van den mensch nog genadig is. Vreest Céline,Ga naar voetnoot23) zich ‘bloot te geven’? Dit ‘litteraire’ oordeel van onzen auteur gaat even mank als de bouw van deszelfs laatsten volzin. Waar het tegendeel van het bedoelde staat. Mij rest slechts de voltooiing van de eigenlijke ‘recensie’.
* * *
Behalve enkele kleine vlekken, ‘sproedelt’ des schrijvers stijl van levendigheid en oorspronkelijkheid. Hij weet waarheden kort en bondig te formuleeren. Altijd is hij onderhoudend en boeiend, vaak geestig. Nooit echter gezocht. Hij gebruikt Nederlandsch, Latijn, Engelsch, Grieksch, Maleisch en Javaansch door elkaêr - al blijft onze Moedertaal, natuurlijk, de hoofdschotel, waarin de fragmenten van anderen terloops gebed liggen -; en het leuke is: het pakt. Een paar staaltjes, ‘taken at random’, zooals onze auteur zeggen zoû. Op pag. 15: ‘Recht is de uitdrukking van de feitelijke machtsverhoudingen tusschen de maatschappelijke klassen.’ Bedoeld is, vanzelfsprekend, ‘positief’ of ‘stellig’ recht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op pag. 59 en 60: ‘Niemand is schadelijker voor het Nederlandsche Empire geweest dan Levenssohn Norman, eerst als bureaucraat-dienstdoener in Indië, daarna als Indisch bureaucraat-op-pensioen in den Haag in de Staten-Generaal, die hij besmette met zijn kleinsteedsch Indisch bureaucratisme.’ Op pag. 131: ‘De tot dusver gevolgde politiek is fout. Thans zijn allen ontevreden, Nederlanders, Inlanders en V.O.Ga naar voetnoot24) Bureaucratie en ethiek leiden tot ontbinding van het rijk. Als Nederland de Oost kwijt zou raken zou dit zeer jammer zijn. De Toekomst van Nederland ligt in de Oost. Wil Nederland een rol in de wereld blijven spelen dan zal op den duur het zwaartepunt van het rijk verplaatst moeten worden naar de Oost. Nederlandsch-Indië zal in de toekomst een zeer belagrijk deel van den aardbol worden. De groote fout die Nederland vroeger heeft gemaakt is deze geweest dat het AmerikaGa naar voetnoot25) heeft laten schieten. Als Nederland nu ook nog de Oost loslaat (en in deze richting gaat de ‘ethiek’), ontglipt aan Nederland de laatste kans om een wereldrol te spelen.’ Hij slaat ook vaak den leutigen toon aan. Op pag. 10: ‘Menadoneezen en Amboneezen zijn steeds geweest fortjes en/of Fordjes van het Nederlandsche gezag.’ Op pag. 114... 117 komt een tragi-comische geschiedenis voor, die mij, letterlijk, tranen heeft doen lachen. Dezelve is te lang om in zijn geheel te worden aangehaald. Slechts dit fragment (pag. 115) vinde hier plaats: ‘Er leefde een Javaan Raden Soepeno, d.i. in het Nederlandsch Jonkheer Droom; in het Grieksch doet Soepeno denken aan Hupnos (= slaap). Ik hoor zelfs dat het Javaansche Soepeno van hetzelfde Indogermaansche (Arische) grondwoord komt als het Grieksche hupnos. De Javanen hebben het blijkbaar van de Hindoes (Sanskrit) en Sanskrit en Grieksch is zooals bekend nauw aan elkaar verwant. Wel is Java een interessant land dat Raden Soepeno = Eupatrides Hupnos. Wonderlijk toch is deze wereld en interessant is Ned.-Indië voor natuur- en geschiedvorschers beide; men raapt in de binnenlanden van Java een woord op ‘Soepeno’ en men komt tot de conclusie dat men dit woord reeds lang kent als geleerd op het gymnasium (hupnos). Nomen est omen. Deze man was dus door zijn Indogermaanschen naam voorbestemd tot de rol van strooman. En inderdaad op naam van Raden Soepeno alias Eupatrides Hupnos alias Jonkheer Droom, evenals op naam van opgenoemden jagerszoon en andere stroomannen en/of -vrouwen en/of -kinderen bezit N.M. de planter nu groote complexen Inlandsche gronden.’ Dit is ongekunstelde, natuurlijke, spontane geestigheid van hoog gehalte. De stijl heeft een verre overeenkomst met die van Multatuli. Oók, helaas, op het stuk van verwaarloozing der interpunctie. Maar - op gevaar van mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrobbeeringen op den hals te halen, kom ik rond voor mijn meening uit - ik vind dezen stijl verkieslijk boven dien van Douwes Dekker, want onopgesmukt, eerlijk en frank. Nu ben ik geen bewonderaar van Multatuli. Onze schrijver trouwens evenmin. Zijn critiek op de figuur Douwes Dekker (pag. 139... 149) lijkt mij èn raak èn onwederlegbaar. Hij zegt (pag. 139): ‘De ethische wind zat in het “beroemde” pak van Sjaalman.’; en geeft, tot slot (pag. 149), de uitwerking-op-Indië in deze formuleering: ‘Zijn invloed op Indië acht ik zeer groot doch funest. Napoleon sprak staande op het graf van Rousseau: zonder hem geen Fransche revolutie; zoo zeg ik: zonder M.Ga naar voetnoot26) geen ethiek.’ Hiermede ga ik volmaakt accoord. Ook het litterair oordeel van onzen schrijver - bepaald een man met veelzijdige ontwikkeling - over den artist Multatuli (tweede alinea op pag. 144) is treffend juist.
* * *
Lezer, zeide ik U niet, dat dit boek de moeite waard is? Een staatkundig werk van wijden wiekslag, naar draagkracht en gehalte vergelijkbaar met de geschriften van een Lothrop Stoddard, Araki en Feder. Ik wensch dit boek van harte een derden druk toe. En nog meerdere drukken. Het verdient die alleszins. Is het te veel gevergd, den auteur te verzoeken alsdan wat meer uitsluitsel te geven omtrent zijn assimilatorische oogmerken? Ook een tikje critiek, aan de hand der Indische practijk, tegen raszuiverheidsmanie ware welkom; zulks ten gebruike der, daaraan lijdende, kringen binnen de N.S.B. mitsgaders andere ‘Naci-organisaties’ ten onzent en zèlfs - indirect - ter verbetering van het begrip-voor-Nederlandsche-problemen bij onzen machtigen Oosterbuur. Nu ik toch, met het oog op Europeesche lezers gericht, bezig ben met aanmerkingen maken - opbouwend bedoelde, wel te begrijpen! -, mag ik, in het voorbijgaan, niet nalaten, er mijn verwondering over uit te drukken, dat de schrijver - van een zóó doorwrocht werk als het onderhavige - verzuimd heeft, de noodige toelichtingen te geven ter informatie en oriënteering van Moederlanders, voor wie Indië een gesloten boek is. Termen als ‘I.E.V.’, ‘Staatsbladeuropeaan’, ‘Inlandsch Burger’ (op de Molukken) e.t.q., nog gezwegen over de Maleische en Javaansche woorden, zijn voor een groot percentage, zelfs ontwikkelde, Moederlanders onbegrijpelijk. Wil het boek den gewenschten opgang in Patria kunnen maken, dan moet zulke ‘raadseltaal’ er in verklaard worden. Het richt zich toch niet enkel tot het Indische publiek! Zulks ware in strijd met deszelfs heelen opzet en, wat meer zegt, met het, overal er in doorstralend, besef, dat, zéker voorshands nog, de coloniale politiek, in hoogste ressort, uitgemaakt wordt door de Machtsorganen te Den Haag. (Machtsorganen, welker oriëntatie o.m. afhangt van de gezindheid der Moederlandsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevolking). Mogen wij, bij een eventueelen derden druk, zulk een verklarend aanhangsel - ten dienste van Moederlanders -, waardoor het werk aan bruikbaarheid en nut zoû winnen, tegemoet zien? Ik heb veel aandacht, moeite en tijd aan dit boek besteed. Ik meen: het verdient zulks. En vanwege het onderwerp èn vanwege de behandeling daarvan. Wat het eerste betreft: Nederlandsch Oost-Indië is, nà de Onafhankelijkheid des Moederlands, het grootste Nederlandsche Belang. Hier ten onzent ligt de kern des Rijks, dáár het zwaartepunt. Nog véél te weinig beseft men in Patria dit eminent Belang der Natie. Wat het tweede betreft: het boek bevat een warm pleidooi voor - eindelijk eens! - een verstandige, eerlijke en Nationale politiek in den Oost. En het geeft, in zeer leesbaren vorm, veel feitenmateriaal, waarvan de gemiddelde Moederlander zoo geen weet heeft. Er gaat daar een deel van ons Volk te gronde door wanbeleid, en het Moederland merkt het niet. Zooëven repte ik over de bladzijden 40... 42. Enkel die paginas reeds maken het boek den koop waard. Ieder Nederlander in Patria moest ze in zijn hoofd prenten en niet willen rusten, eer de, daar gehekelde, misstanden verholpen zijn. Ten Hemel schreien het leed, de vernedering, de miskenning, het onrecht-in-elke-gedaante kortom, den goeden, trouwen, aanhankelijken Oranje-gezinden, Vaderlandslievenden en dus - tezamen met Ambonees, Menadonees en een categorie volbloedige ‘blijvers’ - een der weinige steunpilaren van ons Rijk daarginds vormenden Volksgenoot, den Indo, aangedaan. De ‘ethische’ (sic!) politiek knevelt onze Broeders en Zusters en dompelt ze in een poel van ellende. En zulks ten bate der Inlanders van het slag Soekarno... Onze Indos moeten vergaan, opdat de hen toekomende levensmogelijkheden door de ‘ethische’ heeren verkwanselt kunnen worden aan het moreele uitschot der Aziaten, middels diezelfde politiek gekweekt. Opdat lieden, die hun eigen Adat in den wind slaan, komen, waar zij niet behooren. Nogmaals: ik ben het niet in àlles eens met dit boek. Doch dit meeningsverschil geldt bijkomstigheden. De strekking er van is heilzaam en men moet hopen, dat het tijdig gehoor vinde. Weldra zal het te laat wezen. Nederland, pas op Uw zaak! Het is een meesterlijk boek. Verreweg de beste verhandeling over ons coloniale Beleid, die sedert tientallen jaren verscheen. Een juweel in zijn soort.
Knocke-aan-Zee, 2... 9 Juni 1939. |
|