De Nieuwe Gids. Jaargang 54(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Ik zag in droom... door Hélène Swarth. Brood Toen dwong mij 't lot te doen wat mij gebood Een vrouwenpaar, bevelend: ‘Breng ons brood!’ Naar 't somber huis gedwee ik toog weerom, Vol brood de korf, de lippen droef en stom. 'k Zat loom terneer, beängstend woog de sfeer - En 't norsch bevel volbracht ik telkens weer. Verbannen voelde ik me uit mijn heiligdom En vond geen antwoord op mijn bang waarom. - ‘Nooit breng 'k u brood meer!’ riep ik eer ik 't wist. Bij 't smeulend haardvuur stond de rieten kist, Vol brood gestapeld, reeds verhard tot steen. 'k Wil liever zwerven, zingende en alleen En deelen 't brood, versmaad door u, in spot, Met éen, die hongert naar het brood van God.’ [pagina 25] [p. 25] Een brug Ik zie een zwaan, die, zwemmend, even laat er Een zweem van rimpling op den golvenrug. Ik zie in 't blauw van 't maandoorvloeide water Massieve pijlers, dragend hoog een brug, De brug der zuchten, die mijn schreden later Geleiden zal naar Droomenland terug. Zoo ver, zoo hoog de donkre welving staat er - Mijn moede voeten maak nu vleugelvlug, Beloftebrug, die leidt naar Land van droomen! Ik rep tot u mijn schreden, maak die licht. Doch zwarte wolken doovende overstroomen Het zilverblauw van teeder manelicht. Neen, 't is te laat, ik kan tot u niet komen - Wie sloeg dien sluier me over 't aangezicht? [pagina 26] [p. 26] Een blad In welke mensch- of engeltaal geschreven Is 't blad waarop ik tuur? Met scherpe stift, Zoo in mijn arm werd eens een woord gegrift. Doch 't was in droom en 't woord is niet gebleven. Nu help me ontcijfren 't zwevend vreemd geschrift, Geest, die 't mij voorhoudt! Bleek, de letters beven. Verklaart dit blad den zin mij van mijn leven? Demonisch hoonspel? - hemelsche engelgift? Ut welke sfeer is 't blad tot mij gezonden En welke mare wil 't mijn ziel verkonden? Dat van dit lijden 'k eindlijk rusten mag? Is 't Gods gebod? Moet Christus vroom ik volgen? Is 't plagen van een geest, op mij verbolgen, Die tergend hoont mij met een boozen lach? Vorige Volgende