De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Het gulden doek van Vlaanderen’ door Prof. Dr. Karel Heynderickx.Wanneer men in het rustige Limburgsche stadje Roermond rondkuiert op het Munsterplein, waarop de mooie kerk en in haar schaduw het standbeeld, opgericht door de bewonderaars van den befaamden bouwkundige Cuypers, verrijzen, wordt men door van overheidswege aangebrachte bordjes verwezen naar het Stedelijk Museum. Van buiten af ziet men echter alleen een door haar stijl treffend mooie heerenwoning. Daar huisde in zijn leven een der meest beroemde nederlandsche bouwmeesters, een zoon van Roermond, en wanneer men door de dienstwillige portierster, ook op niet vastgestelde uren (ze is zoo blij als er belangstellenden van buiten de stad zich voor bezoek van de aan haar waakzaamheid toevertrouwde kunstschatten aanmelden) is rondgeleid in de voormalige huisvertrekken, welke noodzakelijk door den bouwtrant en de muurbekleeding er ietwat somber uitzien, staat men niet weinig verbaasd door een kleine deur toegang te verkrijgen tot hel verlichte en ruime zalen, waar mij verscheidene bekende schilderijen troffen. Dat nieuw aangebouwde gedeelte vormt het Luyten-Museum, ontstaan uit een koninklijk geschenk van een veertigtal zijner schilderijen, meestal van groote afmetingen, door een tweeden beroemden zoon van Roermond aan zijn geboortestad aangeboden, onder de voorwaarde, dat deze werken in een passend gebouw met technisch goede verlichting zouden worden ondergebracht. Hier is een woord van warme hulde op zijn plaats voor het Stadsbestuur van Roermond, dat niet alleen bereid is gevonden geldelijke offers te brengen om een garnizoen op zijn grondgebied te verkrijgen, doch - tegen de meening in van de schreeuwers om ‘panem et circences’, de roepers om brood en.... wielerbanen - ook voor geestesvoedsel en inspuiting tot opwekking van den kunstzin van zijne bevolking en van het heele Nederlandsche volk heeft zorg ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dragen. Juist omdat men hier staat tegenover het werk van één enkelen kunstenaar, dat men rustig en in uitstekende voorwaarden bestudeeren en bewonderen kan, is het een lust een paar uren in deze zalen door te brengen en te communiceeren met de veelzijdige kunstuitingen van den meester, welke je aangrijpen vooral door het leven, de echtheid, de natuurgetrouwheid, die er luide uit spreken, den stouten durf en de hartstochtelijke kracht - ongetwijfeld de twee voornaamste innerlijke eigenschappen van zijn onderwerpen - doch niet minder door de vastheid en den zwier der lijnen, den wonderbaren lichtval en het spel der kleuren en tinten, die vaak zóó harmonisch zijn verwerkt, dat zij niet alleen het oog, maar, door hun welluidendheid, zelfs het oor gaan streelen. Onwillekeurig vallen de blikken van den bezoeker eerst op een drieluik van zeer groote afmetingen ‘De Werkstaking der Mijnwerkers’, ingegeven door de beroeringen in het Walenland op het einde der vorige eeuw, die - naar wat Luyten mij zelf verzekerde - hij met eigen oogen had meegemaakt.Ga naar voetnoot1) Het onderwerp trouwens - een gebeuren, dat een zóó overwegende plaats heeft ingenomen in de maatschappelijke beweging vanaf 1880 - heeft meer dan een durvend kunstenaar in Duitschland en Frankrijk aangelokt. Terwijl de zijvleugels ‘Grauwvuur’ en ‘Ellende’ getiteld zijn en voorstellen, de eerste: een rij lijken, waarbij een schildwacht is opgesteld, welke getuigen van het uitzonderlijk gevaarvol werk der schachtgravers; de tweede: een in een killen en natten winteravond ronddolende mijnwerkersvrouw met twee kindjes, de ergst getroffene slachtoffers van een staking, beeldt het middenstuk een heftige bijeenkomst af van stakers, die in een vergaderzaal binnenstroomen, waar op den voorgrond een doodgeschoten makker door een man en een meisje wordt neergelegd en in verslagenheid door een derde wordt aangekeken, terwijl een kerel, in al zijn ledematen trillend van woede, staande met één voet op een stoel, met den anderen op een tafel, de menigte der stakende mannen en vrouwen, dragers van roode vlaggen en borden, waarop het woord: ‘Du Pain’ (Brood!) vlamt, tot wraak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neming aanspoort over den in kamp voor hun lotsverbetering gevallen kameraad. Bewonderenswaardig dat het aangezicht van den spreker, met den rug naar den toeschouwer afgebeeld, om zeggens zich afspiegelt in de gelaatsuitdrukking zijner aanhoorders, die alle naar eigen wezen, kunne en ouderdom op zijn woorden terugwerken. Merkwaardig ook dat de onontkoombare schraalheid der kleurenafwisseling in de afbeelding van een massa in hun gelijke blauw-grijze arbeidersplunje den tragischen indruk van dit geweldig tooneel nog verhoogd. Andere voorstellingen van hetzelfde gegeven kunnen het halen van deze in zielkundig opzicht, doch onovertrefbaar lijkt mij de opvatting en uitbeelding van den toen nauwelijks dertigjarigen Luyten in opzicht van samenstelling, beweging en dramatische kracht. Dichter Pol de Mont, in de laatste periode van zijn leven conservator van het Museum van Schoone Kunsten te Antwerpen, de schrijver van heel wat critische werken over plastische kunst, oordeelt in een studie over het werk van meester Luyten, verschenen in den jrg. XXI, dl. XLII, van ‘Elseviers Maandschrift’: ‘dat noch in het binnen- noch in het buitenland dit triptiek die mate van waardeering heeft gevonden die het verdient’. Ik vraag mij af of het geen verband houdt met den aard van het onderwerp dat - in dien tijd - vele ploutocratische nijverheidsmagnaten en machtsdragers in den Staat als sociaal ‘gevaarlijk’ liefst in den hoek lieten duwen. Deze zienswijze kan ik staven door de volgende herinnering: In mijn laatste studiejaar aan de Leuvensche Universiteit in 1899, werd door een comité, meestal samengesteld uit waalsche professoren, een huldigingstentoonstelling van het volledige werk van Constantin Meunier, den waalschen schilder en beeldhouwer, georganiseerd. Men had namelijk het grootsch opzet verwezenlijkt, zij het dan in niet duurzame stof, daar in open lucht het ‘Monument du travail’ van den kunstenaar, die nieuwe wegen had gebaand, voor den duur der tentoonstelling op te richten. Welnu, één van de comitéleden nam mij - wellicht als hoofdopsteller van het eenig en nog steeds bestaand vlaamsch studentenblad ‘Ons Leven’ en vlaamsch studentenleider - in vertrouwen en zei me, dat Koning Leopold II, niettegenstaande dit ontwerp van monument niets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anders dan de plastische doch realistisch weergegeven schoonheid van den handenarbeid, vooral van de haven, de mijnen en het hoogovenbedrijf, uitbeeldt, zich tegen het oprichten te Brussel van deze verheerlijking van den arbeid, om heel andere dan ethische bekommernissen, halsstarrig verzet had. Als zoon van het volk, dat de beste zeelui opleverde en nog bezit, en tevens als kunstenaar trok de zee en het zeevisschersbedrijf hem aan en vertolkte hij ook in meer dan één doek de bekende klacht van de vrouw van een zeeman: ‘zeeman geen man, een zeeman een weeman’. Van deze reeks schonk Luyten insgelijks aan zijn geboortestad een paar ontzag afdwingende en diepe ontroering verwekkende groote doeken. Verder bestaat de schenking uit onderwerpen van meer gewonen, kalmeren, ja zelfs idyllischen aard, waaruit blijkt, dat ‘de kunstenaar geleerd heeft’ - alzoo Pol de Mont in de hoogervermelde studie - ‘zijn temperament van volbloedig zenuwmensch in bedwang te houden, de al te snelle kloppingen van zijn pols te bedaren, te regelen bijna. Er is rust gekomen in zijne verbeeldingen en maat in zijne uitvoering. En mag zijn werk wellicht iets van zijn frischheid, van zijn onmiddellijkheid van indruk, zijn rond-vóór-de-vuiste oprechtheid hebben ingeboet, zeker heeft het in gelijke maat gewonnen aan eenheid, harmonie, rijkheid en volmaaktheid’. Dit wordt ten overvloede bewezen door een sterk imponeerende reeks portretten, waarin hij, voorgelicht ongetwijfeld door zijn groote bewondering voor den onovertroffen Frans Hals in zijn tweede manier, en trouw aan zijn ontzag voor de natuur, bereikt wat Edgar Poe, in zijn verhaal ‘Het Goed te Arnheim’ poneert: ‘Geen geschilderde of plastische uitbeelding van bestanddeelen van menschelijke schoonheid kan meer doen, dan de levende, ademende schoonheid zoo veel mogelijk te benaderen’. Tusschen in die verzameling heeft de echtgenoote van den meester, zich voelende als ‘de fluweelige schaduw in het stralend licht van haar man’, eenige bloemstukken gehangen, die een hoogst gelukkige afwisseling zijn, zoodat zij den indruk verwekken als waren het levende bloemtuilen in een weelderige kunsthal in bescheiden hoekjes opgesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het oordlogsgebeuren van 1914-1918, met de worsteling van het vlaamsche Activisme, de na-oorlogsche wraakneming door franskiljonsch-brusselsch-waalsche machthebbers jegens dezen, die zich tegen de bedreiging van vernietiging van hun volksbestaan hadden te weer gesteld, moesten over Vlaanderen nederstormen om de sinds tientallen van jaren geluwden hartstocht voor het vertolken van geweldige tafereelen in de verbeelding en het gemoed van den ruim zeventig jarigen kunstenaar wederom op te wekken. Toen ik voor het eerst vernam, dat de meester een doek van geweldige afmetingen over de verheerlijking van den vlaamschen strijd had opgezet, was ik niet weinig verbaasd, omdat ik met hem, toen reeds haast dertig jaar te voren persoonlijk kennis had gemaakt en het genoegen mocht hebben hem ook te ontvangen ten mijnen huize op de feestmaaltijden, welke ik voor kunstenaars, vóór het uitbreken van den wereldbrand, aanrichtte (de bekende musicus wijlen Karel Mestdagh, directeur van het Brugsche Conservatorium, toondichter der Groeninghe-cantate, noemde dat lachend: ‘zijn jaarlijksche bedevaart naar Vlaanderen!’). Er werd toen wel een zwaren boom over kunst opgezet - vooral herinner ik mij een bewogen gedachtenwisseling tusschen den kalmen beeldhouwer Julius Lagae en de aanwezige vertegenwoordigers der Dendermondsche School, namelijk den veel jongeren en hartstochtelijken dichter-schilder Herman Broeckaert - doch over den eigenlijken vlaamschen taal- en cultuurstrijd werd er, ook niet door Luyten, gesproken. Echter heeft zijn geboorte in een holl.-Limburgsche gemeente hem in lager- en middelbaar onderwijs beschut tegen de verfranschte opleiding, waarvan zijn tijdgenooten van den burgerstand in vlaamsche steden de slachtoffers geweest zijn. Op 19-jarigen leeftijd zijn geboorteplaats verlatend voltrekt hij zijne kunststudiën in Antwerpen, dat nog steeds - niettegenstaande den toevloed in den laatsten tijd van vreemde elementen, die zich fransch oriënteeren - als een bastion der vlaamsche beweging gelden kan. Zijn verkeer met vlaamsche kunstenaars en zijn verblijf, van Brasschaat uit, te midden van de oer-vlaamsche kempische bevolking, zijn eerbied voor het natuurlijke en afkeer voor alle kunstmatigheid, hebben hem ongetwijfeld vatbaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt en ontvankelijk voor het streven in de richting van Gezelle's: ‘Wees vlaming dien God vlaming schiep’. De oorzakelijke reden van de kentering in de prikkels die zijn scheppingsrdang in deze nieuwe richting hebben geloost, ligt ongetwijfeld besloten in de gedachte door hem zelf neêrgeschreven in een schetsboekje, dat hij mij onlangs voorlegde toen ik te Utrecht mijn bewonderend oordeel over het pas door hem voltooide portret van Mevrouw Prof. Dr. B. van Genechten had uitgesproken. Zij luidt letterlijk: ‘Waarheid is schoonheid, schoonheid is waarheid; zij is zonderling, zij is vreemder en wilder dan alle verbeelding; zij alleen houdt stand.’ Zoowel als bij Albr. Rodendach, die ‘Ter Waarheid!’ dichtte als een levensleus, maar ook een wapenkreet in den kamp naar recht voor zijn verdrukte volk, heeft dit esthetisch ‘Credo’ van Hendrik Luyten zijn geest en gemoed opengesteld voor den kamp der Vlamingen ter beveiliging van eigen cultuur door eigen regeeringsmacht in het verband der heelnederlandsche of dietsche gedachte als uiteindelijke en ideale doelstelling. Aanleiding daarvoor hebben hem wellicht de oorlogsjaren gegeven, die door de tragiek der gebeurtenissen tot dieper denken stemmen, alsmede het mannelijk en stoutmoedig, ja zedelijk heldhaftig optreden der vlaamsche Activisten: hun wagen in alles opofferende liefde heeft bij den grijzen kunstenaar, klein van gestalte - zooals trouwens Rubens, Israëls Verlat, insgelijks groote willers en durvers - maar nog sterk en lenig gespierd, den durf zijner mannelijke rijpheid en zijn hartstochtelijke kracht heropgewekt om een werk van machtige afmetingen en geweldige vlucht aan te pakken: te weten een drieluik waarin hij in lijn en kleuren ‘De geschiedenis van Vlaanderen’ vertolken wil. De linkervleugel zou ‘De slag der Guldensporen’ van 1302, de rechter ‘De eed van trouw aan Vlaanderen op de jaarlijksche IJzerbedevaart’ voorstellen terwijl het middenstukGa naar voetnoot1), naar wat de meester mij zelf schreef, ‘Vlaanderens Weezang’ zou weergeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 't begin van 't vorig jaar werd Luyten schielijk door een zeer zware kwaal getroffen; een drietal heelkundige behandelingen drongen zich op en niet alleen vreesden de huisdokter zoowel als zijne echtengoote, zijn vrienden en bewonderaars, dat hij de smartelijke operaties niet zou te boven komen doch zeker dat hij nooit de noodige lichamelijke krachten zou terugkrijgen om dit werk, dat ook schilderen op groote hoogte, dus klimmen en stijgen, meêbrengt, te kunnen voltooien. Het sterk gestel van den patient heeft met goed gevolg alles doorstaan, maar toch is hij gaan inzien, dat wegens zijn tachtigjarigen leeftijd het wel een beangstigende vraag wordt of hij de geestes- en lichaamssterkte zal behouden om den drieluik te kunnen tot goed einde brengen en daarom heeft hij toegegeven aan den drang van mij en anderen om het middenstuk eerst volkomen af te werken. Te dien einde heeft hij op den boven- en den onderkant van den breeden lijst figuren aangebracht, ‘zoodat ik’ - zoo luidt het woordelijk in een zijner brieven - ‘dan allevertel wat ik te zeggen heb: de volledige geschiedenis van Vlaanderen.’ Daaruit ontstond de nieuwe betiteling: ‘Het gulden doek van Vlaanderen’. * * *
Het middenstuk, dat ik nader beschrijven moet, is naar mijn inzicht, een historisch-symbolische voorstelling der vlaamsche beweging verpersoonlijkt in een groot aantal harer voormannen op het gebied van kunst, wetenschap, der economie en - vanzelfsprekend wegens den meest nijpenden nood van Vlaanderen - op datgene van de door België miskende rechten der nederlandsche taal - tolk zijner cultuur en in dien zin ‘gansch het volk’ - of der in België volgens de meesten eenig mogelijk gebleken veiligstelling zijner cultuur door het veroveren der politieke zelfstandigheid. Voorzeker lang niet alle in aanmerking komende kampers en kampsters voor Vlaanderens bevrijding staan hier weergegeven; niemand meer dan Luyten betreurt dat enkele uitzonderlijk in vlaamsch opzicht verdienstelijke mannen op het schilderstuk ontbreken, alhoewel hij er op gewezen heeft dat nog menigeen zou geportretteerd worden in den tweeden zijvleugel en ook op de friesschildering, die insgelijks boven aan de zijvleugels zou doorloopen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DE WERKSTAKING DER MIJNWERKERS, DOOR HENDRIK LUYTEN
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergeten mag men niet, dat, toen de meester zijn middenstuk in 1931 aanving, hij niet alzijdig kon worden voorgelicht. Het is verbluffend dat iemand, die eigenlijk vóór 1914 niet in de vlaamsche strijdgelederen heeft gestaan, zóóveel personalia heeft weten te zanten. Uit het oog mag trouwens niet verloren worden, dat, zoo de schilder vanzelfsprekend den kring van eigen vrienden en bekenden eerst op 't oog heeft gehad, de kunstenaar als zulkdanig zich ook heeft laten gelden, zoodat de schilderachtigheid der koppen mede in de schifting een woordje heeft meêgesproken. Uit wat ik daaromtrent reeds vernam blijkt, dat sommigen er over geërgerd zijn, dat een afvallige als Herman Vos van het doek niet verdwenen is; doch hierin liet Luyten de einduitspraak over aan Prof. Reim. Speleers, die oordeelde dat Vos toch lange jaren voor een zelfstandig Vlaanderen heeft gekampt en dus jaren behoord heeft bij de meest representatieve strijders voor Vlaanderens vrijwording. Ik kon mij met dit advies van mijn ouden vriend best vereenigen, omdat het type der overloopers, baatzoekers en verraders op zulk historisch-symbolisch schilderij ook wel vertegenwoordigd mag zijn, zooals een tafereel van ‘Het laatste avondmaal’ niet denkbaar is zonder de figuur van Judas; doch één enkele vertegenwoordiger van de species volstaat. Menig zal er trouwens wel wat ‘Schadenfreude’ aan beleven, dat van de vele afgebeelden, bekend om hun kalm gemoed, de kunstschilder als bij intuitie Herman Vos erdoor gestraft heeft door hem alleen af te beelden als met handgeklap onderlijnend den kreet om zelfstandigheid, die luide klinkt uit den mond van den spreker welke de hoofdfiguur uitbeeldt. Een leuk incident beleefde de meester ter zake plaatsing zijner modellen: een hunner uitte zijn.... mistevredenheid ‘omdat zijn persoon naar den uitersten hoek rechts was verwezen’ (?): de meester heeft terecht in deze verwaandheid en kleinzieligheid een gemakkelijk schiftingscriterium gevonden, den kop dus weggeborsteld en.... zijn eigen beeld in de plaats gemaald. Sprekend over dit wegborstelen kan men zich niet voorstellen hoe vaak de meester daartoe is overgegaan, om andere redenen dan een afstraffing van den met zichzelf ingenomene, waarover ik het zooeven had, veranderingen aan zijn doek aan te brengen, en wel namelijk ter verbetering van de samenstelling, van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samenvloeien van lijnen en kleuren. Daar elke verandering eenszijds zich laat gelden op de onmiddellijke omgeving en den volkomen samenklank, zij het maar even, aantast en daar anderzijds het herstel der harmonie op de schaal van het geweldige doek wederom veel tijd kostte, besloot Luyten tot niets minder dan het herschilderen op klein formaat van zijne heele compositie om bij eventueel door hem noodzakelijk gebleken veranderingen deze eerst op het diminutiefGa naar voetnoot1) aan te brengen, er den indruk op het geheel met volle zekerheid te kunnen van nagaan en ze dan eerst op het origineele schilderstuk over te brengen. Driemaal zeker kon ik bij mijn bezoeken aan zijn werkplaats vaststellen dat hij het ondergedeelte, dat het offer van Vlaanderen in den wereldoorlog voorstelt, had omgewerkt, ‘om telkens nog verbetering in het lijnenspel te brengen’, zei de meester. Een ongeloofelijk aantal documenten en schetsen van onderdeden bovendien geven een denkbeeld van zijne gewetensvolle, haast angstige bezorgheid voor het eerbiedigen van zijn realistisch-idealistische kunstopvatting. Sterker nog: alleen om het reusachtige doek met inlijsting te kunnen verplaatsen ten einde het beter te kunnen belichten, liet hij een van de zeer zware eiken balken, waarop het dak van zijne werkplaats steunt, wegzagen en door een ijzeren trekstaaf vervangen: wat een karwei dat was, heb ik met eigen oogen kunnen vaststellen. Op weinige uitzonderingen na zijn de afgebeelden persoonlijkheden die wegens hun overtuiging, hun optreden, hun daden of miskend zijn door de overheden, of geschaad in hun loopbaan, of vervolgd, beroofd van betrekkingen, goederen, vrijheid en leven zelfs; een zeer groot aantal hunner dus hebben zware offers gebracht aan het nastreven van Vlaanderens bevrijding, velen zelfs zullen er in hun persoon en in hun kinderen nog tot aan het graf de gevolgen hebben van te torsen, tenzij.... Vlaanderen en het Rijk - dat mede partij was in het bedingen der amnestie-clausule van Compiègne - uiteindelijk herstel en vergoeding van het haat-dragend en rechtsontzeggend regiem zouden weten af te dwingen. Als centrale figuur heeft Luyten den dichter Pol de Mont ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kozen, en, alhoewel deze zelf tegenover den meester de meening heeft uitgesproken, dat hij beter Conscience in dit middenpunt zou hebben gesteld, kan ik de voorkeur van den kunstschilder best wettigen, niet omdat zij beiden vrienden waren, noch omdat de Mont plastisch gesproken een hoogst dankbaar onderwerp is, maar vooral omdat hij aan de verschillende ontwikkelingsstadia der vlaamsche beweging metterdaad heeft deelgenomen: de letterkundige, de sociaal-politieke en de nationale, welke laatste daadwerkelijk eerst door het vlaamsch Activisme werd ingeluid. Als ik den prachtredenaar met zijn fijnbesneden kop en slanke figuur aanschouw, denk ik terug aan zijn rede bij een Conscience-herdenking met, als pakkende inleiding, een toepassing van het laatste evangelie volgens Johannes op hem die aan zijn eigen volk met eigen ‘woord’ het licht in de duisternis van zijn geestelijke verwording had teruggegeven. Doch hier voelt men het zoo duidelijk aan, dat de vurige spreker het heeft over het bestaansrecht van zijn volk, aan wien de goddelijke Almacht een eigen bestemming heeft gegeven, voor wien hij de ontplooiingsmogelijkheden van zijn geestelijke krachten afeischt en dusvolgens heer te zijn en niet langer de knecht in eigen woning, terwijl hij deze aanspraak wettigt door te wijzen - niet alleen ideël, maar ook plastisch - op het heerlijk verleden van Vlaanderen - bakermat der nederlandsche beschaving - en op de ontzettende offers die het in den loop der geschiedenis, doch speciaal gedurende den wereldbrand en de naoorlogsche periode heeft moeten brengen. Bijzonder gelukkig ingegeven was Luyten door in 't midden van den achtergrond een meesterstuk te reproduceeren van Rubens, een der toppunten der nederlandsche cultuuropbouwers, voorstellende het grootste, verhevenste offer dat ooit door een menschelijk wezen in dienst van de zich zelf vergetende liefde is gebracht. De offers van het oorlogswee worden op den onderkant, door een omlijsting van het centrale gedeelte afgescheiden, opgeroepen vóór onze verbeelding door de epische afbeelding van een slagveld: 85% van de 30000 dooden van 't Belgische leger waren Vlamingen! Uit deze zee van lijden hoort men den kreet opstijgen: ‘Hier ons bloed! wanneer ons recht!’ De wreedheid van die slachting met den schreeuw om recht wegens deze bloedoffers spreekt tragisch uit een gesneuvelde, die met wijd uitgestrekte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
armen als het ware het beeld van den opnieuw gekruisigden Christus oproept. Op den onderkant van de lijst staat het lijk afgebeeld, gedekt met de vlaamsche leeuwenvlag, van Herman van den Reeck, op de markt van Antwerpen neergeschoten door een politieagent bij het verdedigen van de leeuwenvlag van een groep Vlaamsche meisjes, die op den 11 Juli kort na den oorlog den slag der Gulden Sporen herdachten. Daarnaast links en rechts de slachtoffers der wreedheden onder den oorlog op vlaamsche soldaten gepleegd in de Fransche strafkampen. De verbinding tusschen deze afbeeldingen en den centralen groep wordt gemaakt door de rei vrouwen die, als het ware onder goedkeurend toezien van den schepper van dit doek, de vlaamsche voormannen huldigen door het toereiken van zware bloemslingers van roode papavers, symbool van het vele jonge bloed en van de vele onbloedige offers die voor de nog steeds onveroverde bevrijding van Vlaanderen werden gestort of geplengd. De friesschilderingen geven links de strijders voor de bevrijding der Nederlanden weder, met Breydel, de Coninck, Artevelde, Agneessens, Willem de Zwijger, Egmont en Hoorn, links de opbouwers der nederlandsche cultuur: met Van Maerlant, Rubens, Rembrandt, van Dijck, Vondel, Erasmus, J.Fr. Willems, stichter der vlaamsche beweging, Ledeganck, Kanunnik J.B. David, naar wien is genaamd de machtigste cultureele vereeniging in Vlaanderen: ‘Het Davidsfonds’, van Rijswijck, Rodenbach enz. De afbeelding dezer personen is nog lang niet voltooid; sommige conterfijtsels zijn zelfs nog maar even geschetst. De bedoeling van den meester is als schakel tusschen deze beide groepen den kop van den leider van den ‘Raad der daad’, Florimond Grammens, te schilderen. Op de bovenzijde van de lijst wordt zinnebeeldig de verbondenheid der lage landen aan de zee - de Nederlanden - afgebeeld. Tegen de kolommen staan borstbeelden, te weten van rechts naar links, deze van Peter Benoit, ‘die zijn volk leerde zingen’, van Hendrik Conscience, ‘die zijn volk leerde lezen’, en van Guido Gezelle, die het terug de dichtkunst leerde smaken. Al ben ik geen kunstcriticus en al kan ik, wegens den strijd om den broode in de ballingschap, als liefhebber, palet en penseelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet meer opnemen zooals vroeger, toch durf ik er mij aan te wagen te wijzen op enkele vakbijzonderheden van Luyten's kunst. Het merkwaardigste is wel dat hij, daartoe genoopt door zijn eerbied voor de natuur, het beste kompas naar zijn innigste overtuiging voor de verbeelding van den plastischen kunstenaar, van al de geschilderde personaadjes werkelijk potretten heeft gemaakt waarvoor dan ook schier alle nog levenden bij hem zijn komen poseeren, terwijl hij en zijn minzame vrouw daarvoor gaarne als gastheer en gastvrouw optraden. Hoe gedurfd is de uitbeelding van zulk aantal mannen - ‘allemaal zwarte frakken’ om zijn eigen woorden te gebruiken - zonder mogelijkheid van kostumenpracht of kleurentegenstellingen, om het alleen te zoeken in het sprekende van de uitdrukking, het karaktervolle van hoofd en handen, de onverbeterlijke verlichting, in de weergave dus van ‘het leven in al zijn eenvoud, maar in al zijn pracht en macht.’ En zie toch hoe heel die massa los staat van elkaar, elk persoon op het juiste plan, hoe men dóór de kleederen heen om zeggens de anatomische juistheid van elken stand, van elke beweging in harmonische afwisseling van lijnen kan nagaan! Toen ik zelf ging poseeren, moest de meester een hoogte van ongeveer drie meter bereiken om mijn conterfijtsel af te werken. Daarom had hij van den plankenvloer naar een verhoog, waarop 't model stond, een breede loopplank gelegd. Op behoorlijken afstand, de lichtscherm vóór de oogen, doch zonder bril, gingen zijn blikken enkele malen van 't model naar het doek, hield hij daarna zijn penseel dwars boven het één geopende oog om de juiste plaats te bepalen, mengde toen vlug de kleuren op 't palet en steeg dan met snelle passen de plank over en hief zich kwiek van 't verhoog nog op een flink verheven optred om één enkelen toets te plaatsen! En dit werd achtereen ruim twintig maal zonder onderbreking herhaald. Den volgenden dag nog een gelijk aantal klimmingen en dalingen: Wie zal het dien krassen ouderling, al was hij tien jaren jonger nog, nadoen! Gedurende dit poseeren heeft het mij dan getroffen dat lijnen en kleuren in dit werk om zeggens geen twee verscheidene factoren zijn waaruit de afbeelding ontspruit, zoodat daardoor rond de trekken en vormen als het ware een lijntrilling ontstaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch deze portretten zijn niet alleen volmaakte uitbeelding van het uiterlijke, maar wat ik vooral bewonderen moet is dat bij de zeer velen, die ik persoonlijk ken of gekend heb, het innerlijke wezen door het uiterlijke is weerspiegeld: voorwaar de moeilijkste opgaaf van den portretschilder! En zeggen dat heel wat kunstbeoefenaars het werk van Luyten niet ‘kunst’, doch ‘kunde’ noemen! Ik houd het met den ouden, doch immer jongen meester wanneer hij beweert ‘dat de meeste hedendaagsche kunstschilders en beeldhouwers hun stiel niet meer kennen en dat zelfs heel wat professoren aan de kunstacademies op enkele uitzonderingen na niet meer op de hoogte van het vak zijn en met voorliefde de moderne mode volgen om van 't correct teekenen ontslagen te zijn.’ De ook door Pol de MontGa naar voetnoot1) scherp gegispte stelselmatige afwijkingen van de natuur bij de meeste moderne plastische kunstenaars heeft Luyten als volgt veroordeeld, naar luid van den eindvolzin der nota in het reeds hooger aangehaalde schetsboekje: ‘De verbeelding der moderne kunst schijnt zich te willen uiten in 't verwekken van monsters.’ Luyten is een volmaakt stielman, die met onverzwakte geestdrift den gouden regel volgt: ‘Neem het leven tot basis uwer phantasie.’ Het schijnt mij toe, dat heel de ontwikkeling ten goede, die de meester in zijn uitzonderlijke lange en uiterst vruchtbare artistieke loopbaan heeft doorgemaakt, door het verfijnen van zijn coloriet, het temperen en beheerschen van zijn onstuimige kracht, het verder doordringen tot het wezen der dingen, het veredelen van zijn scheppingsdrang, hare hoogste uitdrukking in: ‘Het gulden doek van Vlaanderen’ heeft gevonden. Het wonderbaarste echter lijkt mij de weergaaf van den geest, die al deze mannen en vrouwen bezielt en die tot uiting komt in zooveel verschillende reacties op de aanspraak van de hoofdfiguur: geen haat voor de vijanden, maar liefde, bij zeer velen, ja, onbeperkte liefde tot Vlaanderen in naleving van de door den schilder aangebrachte historische leus: ‘Trou tot aan den bedelzak!’ en niet als een verbeten wensch, maar wel als een hoopvolle bede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnt uit het gemoed van allen Gezelle's vers op te stijgen, bij de meesten tot de uiterste gevolgtrekkingen doorgevoerd: ‘Mochte mij dat nieuws gebeuren,
dat ik zage, wel en wis,
Vlanderen 't Waalsche wambuis scheuren,
daarin 't nu genepen is,’
Wat een verschil met de sfeer in het bij den aanvang behandelde ‘De Werkstaking’, waar de woest en wild uitgestooten kreten om wraak en brood in de onstuimigheid der factuur tot uiting komen! Hier gaat het hoofdzakelijk om geestelijk brood tot voeding van eigen wezen, om hoogere waarden, en de adel der bewerking is er bij aangepast. Gelijk de herfst door Luyten in een reeks prachtdoeken niet wordt bezongen als het treurig afsterven der natuur, maar als ‘dat rijk seizoen van rijpe kracht’, als de ‘kroon van 't jaar uit het echtste zonnegoud gesmeed’, zoo laat de meester aanvoelen door de bloemenhulde vanwege den verrukkelijken vrouwengroep, het goud der kranige opgestoken vlaggen, het opstuwen der drommen jongere strijders, de zonnige lucht die stemming blauwt in den achtergrond en waarin de torens van Vlaanderens belforten rijzig opschieten dat hier ook uit den dood, het lijden en de offers zijner beste zonen het leven zal verrijzen, uit de verdrukking de vrijheid zal geboren worden, ‘zóó zeker.... als morgen de zon zal opstaan!’Ga naar voetnoot1 Bijna negen volle jaren heeft de meester schier uitsluitend aan dit stuk gewerkt, benevens aan een doek van veel kleinere afmetingen, waarin hij den wekroep van Albrecht Rodenbach aan de knapenschap: ‘Vliegt de blauzwoets, storm op zee’ op magistrale wijze heeft vertolkt. Het ontroerde mij diep hem te hooren zeggen, dat hij dagelijks door tal van lichaamsoefeningen zijn krachten tracht op peil te houden, dit alles ter wille van dit grootsche ondernemen: ‘Ik moet nog verder leven voor dit werk, want dit schilderij is niet van mij, maar ik behoor tot dit schilderij.’ Heerlijke woorden in hunnen subliemen eenvoud en waardoor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij bewijst, naar de opvatting van de dichters Wies Moens en Fern. Verknocke over de zending van den kunstenaar, een begenadigde schoonheidsverwekker te zijn geworden in den dienst van zijn volk: langen tijd wist hij ook niet ‘dat hij het beeld van zijn volk zoo diep in zich draagt, dat het zóó onuitroeibaar één is met zijn hart, met zijn oogen, met den adem van zijn longen, met al de weefsels en de bloedvaten van zijn lichaam, met de structuur van zijn geest’Ga naar voetnoot1. Doch de bezinning die de oorlogsjaren bij hem hebben gebracht, bewerkten de volkomen bewustwording, deden hem de groote nooden van zijn volk doorvoelen, in bewondering ontvlammen voor hen die, aangegrepen door de ‘stultitia Flandriae’Ga naar voetnoot2), alles, ook het kostbaarste - hun vrijheid, hun leven zelfs - offerden om het voor vernietiging als eigen volkswezen te vrijwaren, om het uit de verdrukking van de vlaamsch-vijandige staatsmacht te bevrijden, en brachten hem er toe den schreeuw om recht door zijn kunstenaarsvisie en uitbeeldingskracht te doen aanzwellen, teneinde de lauwen in eigen land, ja, om de wereld de ooren en oogen te openen en wakker te schudden. Zoodoende heeft hij ook de hierboven vermelde aanhaling niet bij mooie woorden gelaten, doch in daden omgezet. De verbondenheid met zijne volksgemeenschap (een woord, dat tegenwoordig door walen en franskiljons, wanneer het op Vlaanderen wordt toegepast, ‘staatsgevaarlijk’ wordt geacht) heeft de grootmoedige kunstenaar ten top gevoerd door deze geweldige picturale vrucht van negen jaren arbeid (en wat zal er nog bijkomen!), met veel grootere geldelijke offers gepaard dan de meesten zich voorstellen kunnen, zonder eenige bezwarende voorwaarde noch lasten, te schenken aan.... een nog ongeboren en alleen in den wil eener bewuste minderheid bestaande zedelijk wezen: den Vlaamschen Staat. In afwachting zijn twee persoonlijkheden - ook op het doek voorkomend - naar Luyten mij op eene uitdrukkelijke vraag verzekerde - in de vereischte vormen aangewezen als tijdelijke bezitters en als mandatarissen ter eventueele uitvoering dezer schenking. Weldra zal dit triptiek-middenstuk na volledige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘HET GULDEN DOEK VAN VLAANDEREN’ DOOR HENDRIK LUYTEN, OPGESTELD IN DE WERKPLAATS VAN DEN MEESTER
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina IX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VERGROOTTE AFBEELDING VAN HET HOOFDPANEEL VAN ‘HET GULDEN DOEK VAN VLAANDEREN,’ DOOR HENDRIK LUYTEN
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afwerking, hoop ik, ten toon kunnen worden gesteld, doch waar dit zijn zal wil ik liefst een verrassing laten zijn. Zij alleen in Rijks-Nederland, die goed op de hoogte zijn van de toestanden verwekt door de in den laatsten tijd tot felle ontwikkeling gestegen heftigheid van de tegenstelling: Vlaanderen en Wallonië-Franskiljonie, zullen kunnen bevroeden, dat zóó een kunstenaar bij de genade Gods, met zulke hooge, onbaatzuchtige en grootmoedige opvatting van zijn roeping, die als dusdanig in de normale verhoudingen van een staatsbeeld dat de volksentiteit dekt, dus ook in een zelfstandig Vlaanderen, als een nationale grootheid door de machthebbers zou worden geëerd, gevierd en gesteund, niet eens in 't centrum van Antwerpen een zaal kan huren om er een tentoonstelling in te richten sinds hij zich bekeerd heeft tot de vlaamsch-nationale en dietsche gedachte. Erger nog, toen ik hem in het St. Vincentius-ziekenhuis in 't begin van 't vorig jaar na 't ondergaan eener tweede uiterst pijnlijke operatie een kort bezoek mocht brengen, deelde hij met in zijn goedige oogen een uitdrukking van ontroerende, doch edel gedragen smart mede, dat vijf opdrachten van portretschildering de eene na de andere in den laatsten tijd waren ingetrokken onder den invloed van de Loge.Ga naar voetnoot1) ‘Tot aan den rand van het graf vervolgen zij mij’, besloot mijn lijdende vriend. De patient, zich echter snel daarop vermannend, gaf mij volkomen sereen eenige aanduidingen over de voltooiing van het middenstuk, mocht zijne ziekte een fataal verloop hebben gehad. Goddank, het oersterk gestel van Luyten overwon spoedig de gevolgen der kwaal en veel vroeger dan het aan iemand zijner naaste omgeving mogelijk toescheen toog hij wederom flink en lenig aan den arbeid tot verdere volmaking en voltooiing van het middenstuk, met zulk een optimisme of er met zijn gezondheid geen vuiltje aan de lucht was geweest. En toch betrok de lucht van zijn bestaan zich met donkere wolken: de duistere machten voltrokken hun laag bedrijf: in de laatste jaren verkocht de meester geen enkel stuk meer, terwijl tientallen zijner bewonderaars, of zelven slachtoffers van vervolging en rechtsonthouding, of lam | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geslagen door den sedert den oorlog meer en meer geschokten geldelijken toestand van het land en bovendien langs zooveel zijden genoopt om de finantieele lasten te dragen van den zóó ongelijken strijd tot bescherming van eigen cultuur in Vlaanderen, en dusvolgens voor zijn politieke ontvoogding, onmachtig zijn om die enggeestige, kleinzielige en hartelooze benadeeling van den tachtigjarigen meester goed te maken. Mochten de Rijksnederlandsche volksgenooten hieruit zelven de edele, toch zeker louter cultureele naast zuiver menschelijke taak afleiden die zij van hun meestal onvermogende broeders kunnen overnemen! Inmiddels bidden wij God dat het Hem believen moge in den kunstenaar de kracht van geest en lichaam te behouden om zijn grootsch kunstopzet door het afwerken der twee vleugels van het triptiek te kunnen voltooien: al moest dit zijn zwanenzang zijn, nog ben ik er van overtuigd, dat de meester dan tot zijn Schepper, de bron der door hem gediende Waarheid en Schoonheid, in dankbaarheid zou spreken: ‘Heer, laat thans Uw dienaar tot U komen!’ Het lag ook in de lijn zijner doelstelling, dat Luyten gaarne inging op het voorstel, dat Prof. Dr. R. Speleers en ik zelf hem anderhalf jaar terug gedaan hebben, een reproductie in kleuren in flink formaat te brengen en dat hij daarbij bedong, dat deze den toets van artisticiteit zou kunnen onderstaan en - wederom in volkomen zelfverloochening - de prijs ervan zóó laag zou worden gesteld, dat een verspreiding op groote schaal vooral onder de Vlamingen mogelijk zou zijn. Ondertusschen gaf de kunstschilder zijn toestemming aan het dagblad ‘De Dag’ om het centraal gedeelte van het middenstuk in dubbeltoon te reproduceeren om het als premie in een prognostiek-wedstrijd in verband met de laatste verkiezingen in België te verleenen: niet minder dan 63.000 exemplaren werden aldus verspreid en nadien bleek de navraag zóó groot dat voor een tweede zelfde oplaag met Luyten werd onderhandeld. Alhoewel tengevolge van de retouche van het lichtbeeld, volgens de gewone, wezenlijkheid doodende, werkwijze van de meeste vakfotografen, de conterfijtsels meer gelijken op poppen - volgens de uitspraak van den kunstschilder zelf - dan op portretten zoo natuurgetrouw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door hem gemaakt, dat - zooals een Franschman eens zei over de woorden van een dichter - ‘er zou bloed uitspuiten, moest men ze opensnijden’, toch kunnen wij de hoop koesteren, dat die populariseering, waardoor dan toch een indruk wordt gegeven van de grootsche samenstelling van het doek, alle bewuste en/of kunstminnende Vlamingen alsmede hun volksgenooten en vrienden buiten de belgische staatsgrenzen zal prikkelen om de artistieke kleurenreproductie, zoodra zij zal zijn verschenen, aan te werven, opdat het er uitstralend fluidum hun bewustzijn, stamtrots en zelfs hun dadenradicalisme zal kunnen stalen. Ik mag deze bladzijden niet afsluiten zonder aan mevrouw Luyten, niet alleen de trouwe echtgenoote, de ziel van zijn landelijk en stemmig tehuis, de liefderijke verpleegster aan zijn laatste smartelijk ziekbed, maar ook de fijnvoelende kunstenares, voor haar dubbelen steun aan haar man, den hoogstaanden kunstenaar, een bewogen eere-saluut te brengen. Door het scheppen van dit gewrocht, wortelend in- en ontsproten uit bloedeigen volk, zijn heldhaftig en grootsch verleden, zijn miskend-, misprezen- en onderdrukt-zijn sinds ‘de misdaad van 1830’, - uit zijn smart, zijn strijden en hopen op vrijwording, meesterschap in eigen aangelegenheid en volkomen zelfstandigheid, heeft Luyten eenzelfde kunstgewrocht van epische grootheid verwekt als Conscience door zijn historische werken, heeft hij dezelfde liefdessymphonie laten opklinken ter eere van zijn land en volk als de vlaamsche muziekreus Peter Benoit in zijn oratoria en liederen en als Guido Gezelle in zijn zangerigste gedichten. Door zijn ‘Gulden doek van Vlaanderen’ neemt meester Luyten plaats in de rei der kunstenaars, die de bewerkers zijn van de eenheid, de bevrijding en de grootheid van zoovele volkeren; hij zal erdoor het geloof in- en de hoop op de zegepraal van het miskende Recht bij de lauwen en twijfelzuchtigen sterken en, eenmaal dat de zege zal zijn bevochten, zal hij door de geschiedenis worden verheerlijkt als de geniaal picturale uitbeelder van de wordingsgeschiedenis der vlaamsche zelfstandigheid in haar opgang naar de dietsche eenheid!
's-Gravenhage, den 20 Mei 1939. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LIJN-CLICHE TER VERDUIDELIJKING VAN HET HOOFDPANEEL EN VAN DE LIJST DER KOPPEN VAN ‘HET GULDEN DOEK VAN VLAANDEREN’ DOOR HENDRIK LUYTEN
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De koppen van ‘Het Gulden doek van Vlaanderen’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naschrift.
Niettegenstaande mijne aanhoudende wenken en aansporingen om ‘Het Gulden Doek van Vlaanderen’ te voltooien met het oog op het groote gevaar dat het zou loopen, mocht de Belgische staat in den oorlogstoestand betrokken worden, werkte Meester Luyten, als bezeten door zijn verantwoordelijkheidsgevoel tegenover zijn kunst en zijn volk, waaraan hij 't beste van zijn wezen en kunnen wilde nalaten, stadig door. zoodat hij er nu reeds tien volle jaren aan besteed heeft. Zijn werkhuis was gelukkig, mede door voorspraak van Prof. Dr. Daels bij den burgemeester van Brasschaat, voor inkwartiering vrij gebleven, maar het lag voor de hand, dat het leger zich daar niet verder zou aan storen toen de oorlog ook over Vlaanderen stormde. Toen ik vernam hoe bijna geen enkele woning, langs de groote baan gelegen, te Brasschaat onbeschadigd was gebleven, dat de 81-jarige Meester met vrouw en dienstbode, zij het dan voor korten tijd, in de Antwerpsche gevangenis was opgesloten geweest, hield ik mijn hart vast en kon nog nauwelijks hopen, dat het groote doek zou gespaard zijn gebleven voor het oorlogsgeweld of den vernielingszucht van anti-Vlaamsche soldateska. En toch vernam ik uit den mond van mijnen vriend Flor. Grammens, die door toevallig verblijf in Rijks-Nederland aan de klauw van den vlaamschvijandigen Belgischen ‘Veiligheidsdienst’ (‘vuiligheidsdienst’, beschimpten hem reeds de vlaamsche soldaten in den wereldoorlog 1914-18) ontsnappen kon en vanaf den 20en Mei verscheidene malen naar Vlaanderen heen en terug reisde, dat als door een wonder Luytens meester-schepping bewaard was gebleven, terwijl een achttal andere doeken waren doorstoken of met strepen zwarte verf waren bemorst: de vooruitziende kunstenaar had de verschillende onderdeden van het groote doek laten uit elkaar nemen en met de voorzijde tegen de muurwerk van zijn atelier laten plaatsen zoodanig, dat zij onbeschilderde paneelen leken. Zoodra hij uit de gevangenis was vrijgekomen, heeft de meester als een schildwacht dag en nacht post gevat bij zijn geesteskind - zijn geschenk aan Vlaanderen en, naar hij insgelijks hoopt, aan...... Grootnederland - om het tegen elken aanslag te beveiligen, al ware het geweest ten koste van zijn leven: ‘trouw’ ook - in daden ‘tot aan den bedelzak’, desnoods tot in den dood!
's-Gravenhage, den 6en der Oogstmaand 1940. K.H. |
|