De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||
Dietsch-Zuid-Afrika en Nederland door J.H. Broekman.Een artikel over de Dietsche nationale strevingen in het huidige Zuid-Afrika, aldus de vraag. Bij het voldoen aan dit verzoek stonden twee wegen open: ofwel ‘van binnen uit’ de stroomingen en strevingen van het Dietsche Afrikanerdom aan te geven ofwel als Dietsche Nederlander de Dietsche nationale strevingen in het huidige Zuid-Afrika te zien vanuit den Nederlandschen gezichtshoek. Bij het bewandelen van den eersten weg zouden bekend moeten zijn: de moderne toestanden en verhoudingen in Zuid-Afrika en het is vooralsnog bezwaarlijk deze als bekend te veronderstellen. Daarom koos ik, er naar strevend om het doel zoo goed mogelijk te bereiken, den tweeden weg en kan ik af en toe, zij het oppervlakkig, stil staan bij dingen, die ik gaarne algemeen bekend zou weten en die naar mijn oordeel noode gemist kunnen worden, wanneer men de te behandelen onderlinge verhouding althans wil zien met diepte-perspectief. Meer dan alleen relief te geven aan een Dietsche overtuiging, moet zulk een diepere bestudeering van volksvraagstukken over en weer ten grondslag liggen aan practischen Dietschen arbeid. Immers alleen hij, die de lessen van het verleden verstaan heeft, de ontwikkelingslijnen van het heden weet op te sporen, kan de mogelijkheden tot ontwikkeling van een Dietsche toekomst bij het trekken van de juiste slotsom door zijn daad vaardige wil tot werkelijkheid maken.
In het kleine soms ligt het begin van groote dingen. Uit een kleine nederzetting groeide een moderne staat. Op 5 April 1652, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||
na drie en een halve maand varen, werd, nadat de Opperstuurman de Tafelberg had opgemerkt een kanonschot van ‘de Drommedaris’ het teeken van waarschuwing aan de beide andere schepen, ‘de Goede Hope’ en ‘de Reijger’. Na een verkenning of er soms ook vijandelijke schepen in de baai lagen, ging op 7 April Jan van Riebeeck zelf aan land. De voorbereiding van het ververschingsstation der Oost-Indische Compagnie had in den beginne met moeilijkheden van verschillenden aard te kampen, zoodat het een ‘lang en verdrietig werk’ scheen. Van Riebeeck zelf vroeg reeds elf dagen na aankomst aan Heeren Bewindvoerders te Amsterdam om naar Indië te worden doorgezonden, maar tot zegen van Zuid-Afrika duurde het tot 1662 vóór hij de Kaap weer verliet. In 1657 werden de eerste vrij- en erfbrieven uitgegeven, waarmede dan de grondslag gelegd is voor een ‘blijvende’ bevolking van boeren. Het ververschingsstation, dat bevolkt had kunnen zijn met een vlottende bevolking (die na vergaring van rijkdom - ‘schrapen’ - zou repatrieëeren), werd een volksplanting, die, na de vestiging van de vrijburgers, naast den band, die met het moederland werd onderhouden, al meteen mede een eigen ontwikkeling ging volgen. Dat men zich daarvan ook al vroegtijdig bewust was, bewijst Dr. Elisabeth Conradie in haar werk ‘Hollandse skrywers uit Suid-Afrika, deel I (1652-1875)’. Daarin zegt de schrijfster: ‘Die Dagregister van den Landbouwer Adam Tas, 'n boek op geen voorskrif van owerheidsweë maar uit eie gemoedsdrang ontstaan, is 'n pronkstuk onder die Hollandse geskrifte van die eerste helfte van die 18de eeu. Daar is 'n belangrijke punt van verskil met die offisiële geskrifte en al die dagregister en briewe tot dusver bespreek. Die het die klemtoon in die verbinding Hollands-Afrikaans steeds op die eerste gedeelte gelê, hul is toegespits op die vaderland Holland, maar van nou af verskuif die klemtoon na die tweede gedeelte, na die nuwe vaderland Suid-Afrika, by Tas die landbouer sowel as by sy meesters wat hul ook op sy bedryf gaan toelê’. De Oost-Indische Compagnie heeft in den loop der jaren veel baat gehad van het uitgroeien van de ‘zee-herberg’, maar de Compagnie zag toch altijd verder: de Oost, en beschouwde de Kaap als iets dat niet te veel kosten met zich moest brengen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||
Daardoor mede heeft het nieuwe vaderland reeds vanaf de eersten, die er gingen wonen, den vollen inzet van persoon en gaven vereischt. Uit de ingeweken Nederlanders, Hugenoten en Duitschers is het Afrikaner- en Boerenvolk ontstaan, dat gaandeweg zijn stempel dieper op Zuid-Afrika drukte. Anders had het kunnen zijn, indien niet alleen een handelscompagnie zich had geïnteresseerd, maar reeds in de zeventiende en achttiende eeuw grooter belangstelling voor de nederzetting als volksplanting gewekt was bij het Nederlandsche volk, zoodat men misschien buiten de Compagnie oog gekregen had voor de mogelijkheden, besloten in een zelfstandige ontwikkeling van de Kaap. Het is een verzuimde kans. Nieuw-Holland, Brazilië en Zuid-Afrika zijn te beschouwen als de aanloop tot een imperium, waarvan de tot stand koming echter noch steun vond in een moederlandsche imperiale gedachte, noch werd naderbij gebracht door de alomvattende, ordenende heerschershand. Beide voorwaarden waren later voor Engeland in Cecil Rhodes vervuld. Met opzet hebben wij wat langer stil gestaan bij het aanrakingspunt, dat de Kaap sinds de dagen van van Riebeeck met Nederland heeft. Voor den Afrikaner is Nederland het voornaamste land van herkomst. En met opzet ook hebben wij gewezen op de vroegtijdige dubbelheid in het karakter van de nederzetting: de Compagnies-band met Nederland en de eigen ontwikkeling uit de krachten in de nederzetting zelf. Wanneer de Oost-Indische Compagnie verdwijnt en na 1806 de band met Nederland (destijds: de Bataafsche republiek!) alleen nog maar incidenteel en individueel kan worden onderhouden, de verengelsching in het bestuur, de administratie, het onderwijs, de kerk enz. begint en een inwijking van Engelsche dominees, onderwijzers en burgers aan vangt, dan is het Afrikaner-volk-in-wording uitsluitend aangewezen op zich zelf en eigen kracht. Zelfbewust is het, zoodat de trek-bewegingen beginnen om los te komen uit de slavernij van hen, die met denationalisatie-methoden een aanvang maakten met de assimilatie naar den geest. Open nog lag in die dagen het verdere, vrijwel onverkende land, onbekend en vol gevaren (de trek van van Rensburg werd door naturellen vermoord en de trek van Trichardt had het in het gebied van de tse-tse-vlieg en de malaria zwaar te verantwoorden). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||
Omstreeks de jaren van den Grooten Trek kwamen de Bantoestammen naar het Zuiden van Afrika afgezakt. Reeds eerder waren door deze stammen de Boschjesman (Boesman in het Afrikaansch) en de Hottentot naar het Zuiden verdreven, zoodat van Riebeeck met dezen en feitelijk alleen met de laatsten in aanraking kwam. De grensboeren in het begin der negentiende eeuw hadden veel moeilijkheden met invallende stammen (veeroof), maar eerst nu werd eenzelfde grond voor de toekomst als woongebied betwist. De slag bij Bloedrivier (waar Andries Pretorius op 16 December 1838 de overmacht van Koning Dingaan's Zoeloe-impis versloeg), was een wraakoefening op de laaghartige moord in Dingaan's stad op Piet Retief en de zijnen, nadat dezen een overeenkomst met Dingaan hadden gesloten inzake gebiedsoverdracht.Ga naar voetnoot1). Wanneer beweerd wordt dat de Boeren door wapengeweld en roof de grond van Zuid-Afrika in hun bezit gekregen hebben - een ‘argument’ dat door communistische agitatoren gehanteerd wordt - dan is dit een onwaarheid. De Bantoe-stammen waren niet de oorspronkelijke bewoners van de in den beginne (de Kaap) of de later door de Boeren bevolkte republieken. Hun oorspronkelijk woongebied lag Noordelijker dan de huidige Unie. Deze enkele feiten uit de geschiedenis - en bij de beoordeeling van nationale en sociale vraagstukken, is het bestudeeren van Zuid-Afrika's geschiedenis een éérste vereischte! - waren noodig als inleiding tot het overzicht van den huidigen stand der Uniebevolking. Wij zullen trouwens, vóórdat wij de cultureele verhouding de Nederlanden-Dietsch-Zuid-Afrika kunnen beschou- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||
wen nog de twee belangrijkste vraagstukken van de huidige Unie van Zuid-Afrika: de verhouding blank gekleurd en de verhouding Boer-Brit hebben te beschouwen. Op alle terreinen van het politieke en maatschappelijke leven spreken de opvattingen over deze verhoudingen en de ontwikkeling ervan in de toekomst een woordje (en soms een heel belangrijk woord!) mede. Is Zuid-Afrika een witmans- (of een zwartmans-) land? En (blijft het dit? Ziedaar in het kort de vraag. Laten wij alleen de cijfers van de in 1936 gehouden volkstelling eens nader bezien. Het ‘Offisiële Jaarboek van die Unie van Zuid-Afrika, 1938, no. 19’ zegt: ‘Die bevolking van die Unie word vir sensusdoeleindes in vier rassegroepe as volg verdeel:
Die laaste drie groepe word as “nie-blankes” saamgevat.’
Volgens deze laatste volkstelling (1936, de geschatte cijfers voor 1938 geven wij niet) bedroeg de bevolking van de Unie van Zuid-Afrika:
De niet-blanken worden als volgt verdeeld:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||
In Zuid-Afrika woont dus 1 blanke op bijna 4 niet-blanken en 1 blanke op ruim 3 zwarten (naturellen). Voor geheel Afrika zijn de cijfers naar schatting: 3½ millioen blanken en 140 millioen niet-blanken, dus 1 blanke op ongeveer 40 niet-blanken, Zuid-Afrika niet medegerekend echter ongeveer 1 blanke op bijna 90 niet-blanken. Verder dient men te bedenken dat in de drie rechtstreeks onder Engeland staande protectoraten (waarvan er twee enclaves vormen binnen het Unie-gebied) nog de volgende aantallen wonen (Beetsjoeanaland, Basoetoland en Swaziland bijeengeteld, volkstelling 1936):
Door de klimaatsomstandigheden is het wonen en werken van den blanke in Zuid-Afrika mogelijk. Sinds 1652 heeft zich uit de nederzetting aan de Kaap een blanke bevolking van ruim 2 millioen ontwikkeld, waarbij natuurlijk bedacht moet worden dat deze toename niet alleen door geboorte, maar ook door jaarlijksche inwijking ontstaan is en nog steeds groeit. De nietblanken nemen alleen door geboorte reeds in verhouding sneller toe dan de blanken door geboorte en inwijking samen. Om dieper door te dringen in de maatschappelijke verhoudingen zouden wij de geheele verhouding blank - niet-blank vooral op sociaal en economisch gebied moeten onderzoeken, zouden wij het voor en tegen van de kleurslagboom uiteen hebben te zetten, zouden wij verschillende ontwikkelingsmogelijkheden voor de toekomst (zooals vooraanstaande leiders der verschillende bevolkingsgroepen meenen, dat de toestanden thans in werkelijkheid zijn en welke toestanden zij als hun ideaal beschouwen) hebben na te gaan. Dat zou ons echter te ver buiten ons onderwerp voeren. Laat het genoeg zijn te hebben opgemerkt, dat de verhouding blank - niet-blank er eene is die voortdurende aandacht vraagt en in toenemende mate zal gaan vragen. De naturel immers woont ook benoorden de Unie en de ontwikkeling van den naturel als geestelijk probleem is dus niet een zaak van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||
binnenlandsche Unie-politiek alleen. Het probleem van het samenleven van blank en niet-blank binnen één staat echter is - temeer indien de drie Britsche protectoraten nog eens onder Unie-gezag zouden komen te staan - een zaak, die de politieke en sociale verhoudingen van de Unie ten zeerste raakt. Nergens anders, ook in sommige staten van de Vereenigde Staten niet, doet het probleem zich voor als hier. Vele buitenlanders hebben zich op dit terrein al betweters getoond. Wij konden alleen voor dit vraagstuk het eerst de aandacht vragen. De verhouding Boer-Brit is het tweede groote vraagstuk, dat wij beschouwen moeten. In 1806 werd de Kaap een kolonie van Engeland. Sinds 1820 vooral kwamen vele Engelsche nederzetters zich in Zuid-Afrika vestigen en zij nu namen Zuid-Afrika in de meeste gevallen niet dadelijk als nieuw vaderland aan, zooals vroeger de Nederlanders, Hugenoten en Duitschers hadden gedaan. Met vele banden bleven zij aan hun moederland gebonden en met vele verlangens van terugkeer bleven hun blikken op ‘home’ gericht. De Brit kwam in Zuid-Afrika met een imperiaal-koloniale mentaliteit, die hij tot heden nog steeds niet verloor. Velen kwamen en gingen later, meestal verrijkt, naar Engeland terug. Nu zijn er na enkele generaties ook Zuid-Afrikanen van Engelsche afkomst, die Zuid-Afrika als vaderland hebben aanvaard. Al gauw wordt Natal een kolonie. De insluiting en annexatie van de Boerenrepublieken Oranje Vrijstaat en Transvaal veronderstellen wij als voldoende bekend. Na de Engelsche oorlog (Vrede van Vereeniging, 1902) groeide in 1910 de Unie van Zuid-Afrika (met vier provincies: Kaap die Goeie Hoop, Oranje Vrijstaat, Transvaal en Natal). Zuid-Afrika bezit thans den dominion-status. De huidige gouverneur-generaal Duncan is voor het eerst een in Zuid-Afrika zelf geboren Zuid-Afrikaner van Engelsche herkomst. De drie achtereenvolgende minister-presidenten van de Unie waren geboren Afrikaners, drie oud-Boerengeneraals: Botha, Smuts en Hertzog. Door het wegtrekken der Afrikaansche Boeren in den trek naar het Noorden en het Oosten verspreidde zich van de Kaap uit de Afrikaansche beschaving en de Afrikaansche taal (deze ontstond reeds vroeg - er zijn verschillende theoriën over het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||
juiste tijdvak van het ontstaan - in ieder geval vóór 1838, want daarna tot op den huidigen dag wordt slechts dezelfde Afrikaansche taal in het geheele zeer uitgestrekte gebied der latere Unie en benoorden daarvan, gesproken). De Anglo-Boerenoorlog, ook wel Engelsche oorlog genoemd (‘Boerenoorlog’ is toch wel een te letterlijke vertaling van wat met Engelsche oogen gezien ‘Boer War’ heette!), bracht allereerst de republiekbewoners van den Vrijstaat en Transvaal samen ter verdediging van een gemeenschappelijke zaak. De verloren oorlog en de daarop gevolgde inzinking smeedde het gansche verspreide Afrikanerdom aaneen ter verdediging van de Afrikanerzaak. Men vergete niet dat reeds in 1875 het ‘Genootskap van Regte Afrikaners’ in de Paarl (Kaapprovincie) werd gesticht onder de wapenspreuk: ‘Vir moedertaal en vaderland’, of zooals de doelstelling zegt: ‘om te staan vir ons taal, ons nasie en ons land’. Naar aanleiding van de algemeene toestand in de kolonie in die dagen, rijmde ‘Jan wat versies maak’ de volgende verzuchting: Engels! Engels! Alles Engels!
Engels wat jy sien en hoor:
In ons skole, in ons kerke
word ons moedertaal vermoor.
Ag, hoe word ons volk verbaster,
daartoe werk ons leeraars saam,
Hollands nog in sekere skole,
is bedrog, 'n blote naam!
Wi hom nie laat anglisere,
word geskolde en gesmaad.
Tot in Frystaat en Transfaal al,
oweral dieselfde kwaad.
‘Dis fooruitgang!’ roep die skreeuwers,
‘dis beskawing wat nou kom!’
Die wat dit nie wil gelowe,
di is ouderwets en dom....’
Deze beweging deed zeer verdienstelijk pionierswerk, maar verzandde. De on-Dietsche politiek van Ds. S.J. du Toit, de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||
leider van de ‘Patriot’-beweging ten tijde van de Jameson-raid, was oorzaak, dat ook de taalbeweging gewantrouwd werd. Zooals Dr. G.S. Nienaber het in zijn werk ‘Die Afrikaanse beweging’ (deel I, geskiedkundige oorsig) karakteristiek uitdrukt: ‘In die valtijd was die kenmerkende neiginge naas die konsentrasie van mag in die hande van een heerserspersoon die politieke afswaai van die gebaande weg af en soos verkondig in die hooforgaan, waardeur alles wat van die Patriotkantoor en in die nuwere Patriotspelling kom in 'n ongunstige reuk te staan kom.’ Toch heeft deze eerste bewustwording van het eigene en deze strijd invloed gehad. Dr. Schoonees stelt in zijn werk ‘Die Prosa van die tweede Afrikaanse beweging’ (Amsterdam, derde druk bij J.H. de Bussy, 1939) de vraag: ‘Dat hulle onder soveel miskenning en verguising, ywer en goeie wil aangesien het vir 'n volbragte daad, kan ons die eerste padwysers op letterkundige gebied maklik vergewe. Hoe sou ons sonder hul ywerige voorbereidingswerk ooit die dowwe doringpaadjie na die Tweede Vrijheidsoorlog weer gekrij het?’ Na den oorlog verschijnen Afrikaansche dichters en schrijvers, die zonder nadere verklaring het Afrikaansch bezigen en kunst weten te scheppen, die eerbied afdwingt. De zgn. Tweede taalbeweging kon ten deele voortbouwen op het cultureele werk, wat de zgn. Eerste taalbeweging vóór den Anglo-Boerenoorlog gedaan had, ten deele de arbeid aan de onvoltooide idealen voortzetten (bijv. de Bijbelvertaling in het Afrikaansch, waarvoor in 1875 de eerste wensch werd uitgesproken en die in 1933 in de drie Hollandsche kerken van Zuid-Afrika in gebruik genomen werd). Bij de wet no. 8 van 1925 wordt Afrikaansch als officieele taal van de Unie erkend. De Afrikaansche taalstrijd is in de jaren 1875-1925 ten gunste van het Afrikanerdom beslist, dat de strijd tot handhaving en zelfverwezenlijking op andere gebieden verder voortzet. Een schijnbaar pessimistische visie heeft Totius eens in het volgende gegeven (‘Die Kaart van Afrika’): ‘Oop lê voor my die kaart van Afrika.
Ek sien daarop die lyne en figure,
voorstellingsbeeld van nie-bestaande mure
van lande, en elk sy eie kleurmerk dra.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||
Die kaart lyk net 'n bonte mosaïek,
en rondom kartels waar die seenat kabbel....
So het die nasies hier gegryp, gegrabbel,
die land gelaat in kommerkwale, siek!
Hul gryp die skat (dit lê mos onbewaak!)
van Afrika se groot ruïnetempel....
Alleen die Boer, met eie styl en stempel,
het hier gewrog.... maar hy is doodgemaak.’
‘Doodgemaak’ wanneer men er onder verstaat dat bij een ongestoorde ontwikkeling de Dietsche Afrikaner anders zou hebben kunnen wrochten dan onder vreemd oppertoezicht geschiedde. Toch zal ook de Engelschman, die zijn wapens zag zegevieren, wel eens gedacht hebben aan het oude gezegde: de overwonnene overwon den overwinnaar! Voor een goed begrip dient te worden opgemerkt dat in de geheele Unie van Zuid-Afrika Engelschsprekende en Afrikaanschsprekende blanken tusschen en door elkander wonen. Van een ‘taalgrens’, zooals in West-Europa bijv. tusschen Romaansch en Germaansch, is geen sprake. Om de cultureele verhouding Boer-Brit te bepalen willen wij eerst even enkele cijfers mededeelen. In het reeds genoemde Jaarboek vinden wij een tabel (volkstelling 1936), waarin van alle blanken boven de 7 jaar is aangegeven welke talen zij kunnen spreken. Deze cijfers luiden als volgt:
Volgens de volkstelling van 1918 waren deze cijfers:
Men ziet dus dat de twee-taligheid met groote schreden in die laatste twintig jaar is toegenomen, terwijl de eentalige groepen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||
in aantal ongeveer gelijk gebleven zijn. Uit deze statistiek valt niet af te leiden of dit alles een gevolg is van het onderwijs, waardoor vooral de jongeren beide talen op school leeren, terwijl de eentaligen voornamelijk onder de ouderen gevonden worden en deze categorie dus door afsterven kleiner wordt. In groote trekken zal het echter wel zoo zijn. Een andere telling geeft aan het gebruik van de taal in de familiekring. Hier is dus de huistaal opgegeven (met inbegrip van hen, die jonger dan 7 jaar zijn). Deze statistiek luidt als volgt:
Wanneer men aanneemt dat de 50.411 personen of ten gevolge van een gemengd huwelijk in den huiselijken kring zoowel Afrikaansch als Engelsch door elkander gebruiken of de vraag niet juist hebben beantwoord, dan ziet men toch dat van de 783.071 thuis Engelsch-sprekenden slechts 323.688 (plus degenen, die onder 7 jaar zijn) ééntalig Engelschsprekend zijn. De verhouding Afrikaansch-Engelsch nu kan wat de taal betreft voor den tegenwoordigen tijd geschat worden op 11:8. De Afrikaansche groep bestaat uit afstammelingen van Nederlanders, Duitschers en Hugenoten, waarvan de eersten niet alleen in de meerderheid geweest zijn, maar bovendien het Dietsche stempel op het Afrikanerdom hebben gedrukt.Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||
Het Afrikanerdom behoort niet tot de Dietsche of Nederlandsche natie of volksgemeenschap, wel is het een loot van den Dietschen stam. Voor een juist inzicht in de verhoudingen is het zaak hier den nadruk op te leggen. Het Afrikaansche volk heeft zich zelfstandig ontwikkeld, streeft naar een eigen cultuur. Het Afrikaansch als eigen taal, voornaamste uitingsmiddel van het zieleleven eener natie, laat hierover geen twijfel bestaan. Politieke wenschen of minder volledige oriënteering willen het wel eens anders voorgesteld zien. Tot schade van de wederzijdsche cultureele betrekkingen echter. ‘Hollandsch, Vlaamsch, Zuid-Afrikaansch,
Slechts de naam is anders.
Boven 't vlak des oceaans,
Boven ruimte, boven tijd,
Staan wij in der geesten strijd,
in weelde, in nood,
Trots krijg en dood,
Drieéénig groot,
Groot-Nederlanders.’
Zoo zong René de Clercq in zijn ‘Lied van Groot Nederland’, waarin verder gezegd wordt: ‘Wat een Volk kan voelen wij; Wij leerden het drievuldig. Een, grooter Neerland is nabij; Wij zijn 't de wereld schuldig.’ Maar deze politieke strijdzang berustte - verklaarbaar door den tijd, rebellie en activisme, waarin het ontstond! - op een onjuist inzicht in de verhouding van de éénheid ‘Holland-Vlaanderen’ en de éénheid ‘Dietsch-Afrikanerdom’. In zijn gedicht Naar Broedren! trouwens zegt de Clercq: ‘Wij volgen, op zijn gloriewegen, Uw dapper volk, dat niet verga. God zegene Dietsch-Zuid-Afrika!’, waarin de verhouding doorvoeld is. Voor misvatting vatbaar echter is het, wanneer politici, die zich er gaarne op laten voorstaan dat zij ‘Dietsch’ zijn, van de Afrikaners spreken als van ‘onze volksgenooten, de Boeren in Zuid-Afrika’ (Ir. Mussert in ‘Volk en Vaderland’, artikel: Het einde van Tsjecho-Slowakije) of het volgende: ‘Dietschers in Europa, in Midden-Afrika, in Zuid-Afrika: Ons is één volk, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||
ons groei tot 'n groot volk!’ (Brochure: Zuid-Afrika wordt Dietsch bezit, uitgegeven door het Departement Opleiding der Dinaso-jeugd). Hieronder zouden wij b.v. Langenhoven's Die Stem van Suid-Afrika kunnen aanhalen, maar ook het volgende van D.F. Viljoen laat geen twijfel: ‘Uit die chaos van die eeue
Het verrys 'n stoere volk.
Met die durf van pioniere
Word ons nasiestryd vertolk.
Ons sal handhaaf, ons sal opbou,
Ons sal hoog jou vaandel dra.
Ons sal sterk wees in ons liefde
Vir ons volk Suid-Afrika!’
Op cultureel gebied moge dan al het Afrikanerdom een belangrijke schrede tot uitbouw en bloei van het cultuurbezit gezet hebben, op economisch gebied leeft het nog volkomen onder den druk van een imperialistisch-kapitalistische ontwikkeling, die zich van een Afrikaansche volksgemeenschap en haar nooden niets aantrekt. Diamanten en goud hebben velen naar Zuid-Afrika gelokt. Deze ingestroomde ‘uitlanders’ zochten ‘bescherming’ en een imperium was slechts te bereid om die te kunnen geven. Rhodes' droomen over Afrika beloofden veel voor het Empire. Toch zal deze bladzijde van de Engelsche koloniale geschiedenis altijd een zwarte periode blijven. Moesten niet, in de plaats van de mannen, de vrouwen en kinderen lijden voor de volkszaak? Nog altijd is het Afrikanerdom dezen aanslag op zijn volkskracht niet te boven gekomen. Men denke aan wat het is: voor een boer om terugkeerend van kommando of uit de krijgsgevangenschap van voren af aan te beginnen op zijn platgebrande ‘plaas’, terwijl zoovelen van zijn naasten, misschien vrouw en kinderen, niet uit de concentratiekampen terug waren gekeerd.... Leipold, Celliers en Totius verklankten het oorlogsleed in hun poëzie. Celliers' gedicht Dis al teekent de verslagenheid. Velen van de boeren, die aldus hun geestkracht of hun economische weerstandskracht verloren hebben, zijn er niet meer boven op gekomen. Zuid-Afrika kent het arm-blanken-probleem. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||
Een probleem erger misschien nog dan het werkloozen-probleem om twee redenen: in de eerste plaats is het aantal der armblanken in verhouding tot de kleine bevolking heel wat grooter dan ergens ter wereld misschien het werkloozencijfer tegenover dat der werkende bevolking (het juiste aantal kan men moeilijk te weten komen, daar Zuid-Afrika geen inkomsten-belasting kent), in de tweede plaats is de weder-opname in het arbeidsproces en de terugkeer van deze menschen als volwaardige leden der volksgemeenschap zooveel te moeilijker, omdat het hierbij niet gaat om werkgelegenheid alleen (hiervoor zorgt de regeering in bebosschings- en irrigatie-schema's, weliswaar echter op kleine schaal), maar ook omdat aan den armblanke het gevoel van verslagenheid, van nietsnuttigheid moet worden ontnomen. Immers bij de bestaande sociale verhoudingen is bepaalde arbeid, werk dat gedaan wordt door gekleurde krachten en de geldelijke belooning ervoor is dan ook berekend op de levensstandaard van die gekleurde krachten. Op het platteland zijn deze verhoudingen niet toegespitst, maar in de steden, waar het leven zooveel duurder is, moet een armblanke zelfs al hij zgn. kafferwerk zou te verrichten krijgen toch volgens de loonstandaard van den blanke verdienen, om als blanke te kunnen leven. Wat moet er van de kinderen terecht komen, wanneer zij in gemengde buurten opgroeien? Het spreekt bij deze verhoudingen van zelf dat uit liefdadigheid hoogstens hier en daar een particulier een armblanke of een arm-blanke-familie te werk kan stellen, maar dat dit netelig probleem als zoodanig om een andere, ingrijpender oplossing vraagt. Deze arm-blanken immers zijn ontstaan uit de door den oorlog van 1899-1902 verslagenen (zij, die niet opnieuw in hun heropbouw geslaagd zijn of tijdens het herstel van hun ‘plaas’ overvallen zijn door een groote tegenslag als: sprinkhanenplaag, grondverspoeling door plotselinge, overmatige regen of de ergste vijand: droogte, soms jaren na elkander). Luien en inderdaad niet volwaardige arbeidskrachten zijn er natuurlijk ook onder. Ook vindt men onder hen, degenen, die achterop zijn geraakt door de voortschrijdende ontwikkeling. Bij toenemende eigendom van den grond, was een trekboer-nomaden-bestaan niet meer mogelijk, bij gebrek aan vrijen grond. Wilde men van het trekkersleven | |||||||||||||||||||||||||
[pagina IX]
| |||||||||||||||||||||||||
A. VAN WOUW VROUWENMONUMENT NABIJ BLOEMFONTEIN
(Uit ‘Kuns in Suid-Afrika’ door Dr. A.C. Bouman, opgenomen met toestemming van N.V. Drukkerij en Uitgeverij J.H. de Bussy, Amsterdam.) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina X]
| |||||||||||||||||||||||||
J.H. PIERNEEF
BOSVELD (Uit ‘Kuns in Suid-Afrika’ door Dr. A.C. Bouman, opgenomen met toestemming van N.V. Drukken; en Uitgeverij JH. de Bussy, Amsterdam.) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||
geen afstand doen, dan was men aangewezen op vrachtrijden, maar in toenemende mate gaat het transport niet meer met de langzame ossen- of ezelwagen van den vrachtrijder, maar per spoor- of vrachtauto. Wij zeggen niet te veel helaas als wij dit arm-blanken-vraagstuk een kanker in de Afrikaner-volksgemeenschap noemen, een sloopende ziekte, waar alle Afrikaners direct of indirect onder lijden. De Unie-regeering kent ‘armblankes’ als onderdanen, die steun behoeven, doch houdt geen rekening met het innerlijk welzijn van één van de twee door haar bestuurde volksgemeenschappen. De groep der arm-blanken wordt gevormd door Afrikaners. Tot economische opheffing zou men over groote sommen gelds moeten beschikken. Maar de Afrikaansche volksgemeenschap leeft econo misch nog altijd onder den druk van de vreemde usurpatie van de schatten des lands (diamant en goud) en vormt economisch nog geen voldoende macht om zich tegen het Engelsche grootkapitaal te kunnen verweren. Zij zou toch immers met het volste recht kunnen eischen dat tenminste over-winsten ten goede moeten komen aan hen, die juist het slachtoffer zijn van zulk een éénzijdige ‘wel-vaart’ in het land. Zoo blijft het werk van de Unie-regeering uit het oogpunt van de Dietsch-Afrikaansche volkskracht dilettantisch (er wordt niet voldoende geld op de begrooting geplaatst). De Afrikaner-gemeenschap beseft gelukkig ter dege dat de regeering ook alleen maar met geld zou kunnen helpen, maar dat de liefde en hulpvaardigheid bij de her-inschakeling in de volksgemeenschap uit het volk zelf moeten komen. De kerk is hier zeer werkzaam (voortdurende aandacht aan het vraagstuk, 5-deelig Carnegie-rapport), maar ook zij kan slechts fragmentarisch hulp bieden (bijv. Kakamas). De economische macht over den Dietschen Afrikaner moet men zich niet te gering voorstellen. Volgens een artikel in Die Transvaler (dagblad te Johannesburg, van 14 Maart 1939) is Zuid-Afrika ‘Engeland se melkkoei’. Ten bewijze hiervan haalde het blad cijfers van het Britsche ministerie van handel over het jaar 1938 aan. De uitvoer van Zuid-Afrika naar Engeland bedroeg in 1938 £ 14.633.000.-.-, waarmede Zuid-Afrika niet voorkwam op de lijst van de twaalf belangrijkste leveranciers van Groot-Brittannië. De uitvoer van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||
Engeland naar Zuid-Afrika bedroeg in 1938 £ 39.509.000.-.-, waarmede Zuid-Afrika de beste klant van Groot-Brittannië was! (De uitvoer van goud van Zuid-Afrika naar Engeland is in deze statistiek niet begrepen, daar Engeland meer dan dit ingevoerde bedrag weer uitvoert naar Amerika.) Voeg bij deze passieve handelsbalans, zegt Die Transvaler, nog hetgeen Zuid-Afrika betaalt aan scheepsvracht, toeristische verteringen in Engeland, dividenden op aandeelen en rente op staatsleeningen enz. en men begrijpt, dat Zuid-Afrika meer dan de £ 25.000.000.-.- aan Engeland oplevert. Het spreekt dat de economische machten, die daarbij belanghebbend zijn, met politieke machten samenwerken om hun invloed te handhaven. Volgens de Unie-uitvoer-statistiek waren voor het jaar 1937 de volgende landen de vier beste afnemers van Zuid-Afrikaansche producten.
Nog boven de £ 1.000.000.-.- waren in volgorde van belangrijkheid afnemers: Canada, U.S.A., op de zevende plaats Nederland, Zuid-Rhodesië. Volgens de Unie-invoer-statistiek waren voor het jaar 1937 de volgende landen de grootste leveranciers van Zuid-Afrika:
daarna volgen alleen landen met leveranties onder de £ 2.000.000.-.-, Nederlandsch-Oost-Indië staat op de achtste en Nederland op de tiende plaats van de totale ranglijst. Meer dan een overzicht kunnen deze cijfers natuurlijk niet geven, daar de cijfers van in- en uitvoer soms aan een bepaald | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||
product sterk gebonden zijn, hetgeen b.v. in de prijzen van mais (mielies) en wol aanzienlijke schommelingen te zien kan geven. Ook in de scheepvaartbeweging van 1937 komt de groote voorsprong van Engeland uit. Volgens het aantal schepen, dat Uniehavens aandeed, komt Engeland eerste met 1379 schepen (63.75%), tweede Nederland met 136 (6.29%), derde Duitschland met 118 (5.46%). Volgens de tonnenmaat der in Uniehavens aangekomen schepen staat ook Engeland bovenaan met 5.728.000 ton (63.17%), tweede Duitschland met 6.36%, derde Nederland met 5.84%. Met aangebrachte vracht staat Engeland bovenaan met 61.42 % van het totaal, Noorwegen tweede met 8.17%, Nederland derde met 6.84%. Met in Zuid-Afrika ingescheepte vracht staat Engeland bovenaan met 70.18% van het totaal, Nederland tweede met 6.04%, derde Duitschland met 5.89%. Deze drooge cijfers zijn toch zeer welsprekend. Zij zijn als het ware een correctie op de bovenaangehaalde cijfers betreffende het gebruik van huistaal. Men ziet waar en hoe de Britsche macht nog zoo goed als oppermachtig is: het terrein van handel (bankwezen, nijverheid, mijnbouw) en koopvaardij. Eerst in de laatste jaren begint de Dietsche Afrikaner zich economisch te organiseeren. Dat dit ook wel noodig is, moge blijken uit het feit, dat alle bioscoop-theaters van de Unie zich in één hand bevinden, terwijl bovendien de directeur hiervan rechtsstreeks verbonden is met Amerikaansch film-productie-kapitaal. Met een enkele hooge uitzondering ziet de Dietsche Afrikaner dus alleen Engelschsprekende rolprenten afdraaien. Dit heeft in Zuid-Afrika natuurlijk zijn invloed. De toestand in het omroep-bedrijf kan men beschreven vinden in het April-nummer 1939 van Zuid-Afrika door den heer M.P.O. Burgers. Na 1936 is er een ‘Afrikaanse Programorganiseerder’ aangesteld. Thans is er te Kaapstad en te Johannesburg een Afrikaansche ‘uitsaaidienst’ naast de Engelschsprekende. Op dit gebied heeft men, door pittig streven, in korten tijd veel bereikt. Nog altijd is het niet mogelijk elders dan te Kaapstad en te Johannesburg te studeeren voor geneesheer en ingenieur.... maar deze opleiding geschiedt uitsluitend door middel van de Engelsche taal. Sedert enkele jaren is nu een beweging gaande | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||
om in Pretoria een Afrikaansche medische faculteit te stichten, maar tot dusverre heeft de regeering er nog niet toe kunnen besluiten. Ook voor bibliothecaris komt men nog vrijwel uitsluitend door middel van het Engelsch terecht. En zoo is er nog veel, dat - ook al werd de taalstrijd gewonnen - in de cultuurstrijd nog veroverd moet worden. Voor de muziekexamens bestaat de regel dat jaarlijks een examencommissie uit.... Engeland overkomt naar Zuid-Afrika! Dat vele Afrikaanschsprekenden daardoor achtergesteld zijn, laat zich denken. Zuid-Afrika kan toch zelf langzamerhand zeer bekwame muziekbeoefenaren aanwijzen, die deze examens konden afnemen! Het spreekt welhaast van zelf dat de jonge Zuid-Afrikaansche schilder- en beeldhouwkunst nog weinig in Nederland bekend geworden zijn. Net zooals het meerendeel van de Afrikaners de Nederlandsche schilderkunst slechts uit boeken en door reproducties kent, zóó zal de Nederlander zich ook op de hoogte moeten stellen van de ontluikende Zuid-Afrikaansche kunst. De werkstukken vinden in het eigen land afzet. Een degelijk werk op dit gebied Kuns in Suid-Afrika verscheen van de hand van Dr. A.C. Bouman (de tweede druk hiervan reeds bij J.H. de Bussy te Amsterdam, talrijke afbeeldingen zijn er in opgenomen). Ook de architectuur - na de Kaapsch-Hollandsche stijl is er weinig bijzonders te vermelden! - zal men natuurlijk slechts door geschriften leeren kennen, althans zoo zal het wel voor de groote meerderheid der Nederlanders zijn. Niet altijd echter bestaan gemakkelijk toegankelijke geschriften. Zoo is het heel moeilijk in kort bestek iets te lezen van de prachtige plantenen dierenwereld van Zuid-Afrika, zoo ook over de toegepaste kunst. Voor 1940 wordt de verschijning aangekondigd van een door Dietsch-Afrikaansche historische specialisten geschreven Geschiedenis van Zuid-Afrika. Tot dusverre moest men Engelsche werken raadplegen (Theal, Cory, Walker e.a.), al bestond reeds het werk van Z.Ex. Dr. Gie (en talrijke monographiën). Vreemder is het dat de Nederlander over het algemeen zoo weinig kennis heeft genomen van de moderne Zuid-Afrikaansche letterkunde. Namen als Totius, Celliers en Leipoldt kan men vaak genoeg hooren noemen (staan zij niet heelemaal achterin sommige bloemlezingen voor schoolgebruik, zoodat hun behandeling er | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||
steeds het eerste bij inschiet?) en tien tegen één dat men dan het Seepkissie noemt of.... met Muskietejag van A.D. Keet komt aandragen. Maar deze verdienstelijke dichters der zgn. Tweede Taalbeweging (zie Digters uit Suid-Afrika, een bloemlezing door Prof. Dr. E.C. Pienaar samengesteld, waarvan de 7e druk te Amsterdam bij J.H. de Bussy verscheen) werden alweer opgevolgd door talrijke jongeren. Uit hun werk stelde Uys Krige een bloemlezing Afrikaanse Versameling samen (Uitgave Stols, Maastricht), waarvoor Dirk Coster een inleiding schreef. Laat deze bundel toch gelezen worden, wanneer men de afzonderlijke bundels soms te kostbaar vindt, opdat de namen van Elisabeth Eybers, W.E.G. Louw, N.P. van Wijk Louw, I.D. du Plessis, Uys Krige en zoovele anderen niet langer vage klanken voor ons blijven. Van het proza van C.M. van den Heever en Sangiro heeft men misschien nog wel eens gehoord, maar laat men toch zelf het Afrikaansche boek ter hand nemen, of moeten, om slechts enkele hier te lande minder bekenden voor de hand weg te noemen, dichters als Marais, Visser en Schlengemann en prozaschrijvers als Leipoldt, Langenhoven, de Hobsons, Malherbe, Jonker, Mostert, Anna de Villiers e.a., maar een gesloten boek voor ons blijven? Want hoe verdienstelijk bijv. de bovengenoemde bloemlezingen ook mogen zijn, een ander toch heeft gekozen uit een rijke stof en Uw eigen keuze was allicht een andere! Waarom het Afrikaansche boek niet ter hand genomen? Het Afrikaansch behoeft waarlijk niet in het Nederlandsen te worden vertaald (zooals met twee werken van C.M. den Heever geschied is), het staat dicht genoeg bij het Nederlandsch, zoodat het gemakkelijk kan worden begrepen. Voor schoolgebruik zouden geannoteerde uitgaven de aangewezen weg zijn. Twee leden van de Commissie tot verspreiding van het Afrikaansche boek in Nederland zijn bovendien bezig aan de samenstelling van een woordenboek Afrikaansch-Nederlandsch, zoodat na de eerlang te verwachten verschijning daarvan, toch wel alle moeilijkheden, die zich bij de lectuur nog eventueel zouden kunnen voordoen, ondervangen kunnen worden. Wanneer een Afrikaner, als vriend van Nederland, zijn best wil doen voor een zoo goed mogelijke cultureele uitwisseling, die alleen duurzaam kan wezen wanneer zij 1) op wederkeerig- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||
heid berust en wanneer 2) de belangstelling en het gevoel van stamverwantschap wordt verdiept door kennis, is het voor hem teleurstellend om te bemerken, dat de Afrikaansche cultuur, die zich op dit oogenblik voornamelijk in de letteren uit, zoo weinig begrijpende belangstelling in Nederland ontmoet. Nederland is met zijn belangstelling voor den Dietschen Afrikaner achtergebleven bij de ontwikkeling der zaken in Zuid-Afrika. Voor een deel leeft het in herinnering (de Boeren met de lange baarden, bandelier en geweer, figuren als een Steyn en een Kruger), en voor een ander deel heeft het niet begrepen, dat, wilde de Dietsche Afrikaner zegevieren in zijn strijd, een tijd lang een houding, die in Nederland door onbegrip als anti-Nederlandsch is uitgelegd, niet te vermijden was. Ook hier kan een droombeeld geen verloren gebied doen herwinnen. De Afrikaansche cultuur heeft haar zelfstandigheid veroverd en het ‘moederland’ heeft slechts kans op begrip, wanneer het zelf voor den Afrikaner en zijn cultuurstrijd die belangstelling toont, die in Zuid-Afrika als sympathiek en ‘gaaf’ gevoeld wordt. Te spreken over een ‘kindertaaltje’, dat zoo ‘leuk’ en ‘aardig’ klinkt, moge op zich zelf al dom zijn (het was heusch niet Carel Scharten alléén, die zich daaraan destijds schuldig maakte; het gebeurt nòg dagelijks helaas), in Zuid-Afrika laat dat een bittere nasmaak ná, omdat men zich dan juist in iets gekrenkt voelt, dat met zooveel strijd, liefde en zorg veroverd is. Men vergelijke de Afrikaansche Bijbelvertaling en Psalmberijming eens met de Nederlandsche en oordeele zelf hoe de vergelijking uitvalt! Trouwens Zuid-Afrika heeft veel meer dan taal-schoonheid en schoone letteren te bieden! De geest, die ten grondslag ligt aan deze uitingen wil gekend zijn. Zeker, de Dietsche Afrikaner is het voornaamste land van zijn herkomst niet vergeten en hij zoekt in den strijd tegen de machten, die zijn volksbestaan aantasten en bedreigen naar geestelijk en materieel sterken. Voor de Nederlandsch-Dietsch-Afrikaansche betrekkingen is het dus zeker niet bevorderlijk wanneer van Zuid-Afrika uit gezien, te recht of ten onrechte, Nederland en Engeland te dicht in elkanders gezelschap aangetroffen worden. Misschien is het, om misvatting te voorkomen, goed er bij te voegen: dat men zich in Zuid-Afrika niet mengen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||
wil in Nederlandsche aangelegenheden, maar dat men van Nederland gaarne zag een zoo eigen en bewust mogelijk cultureel bestaan en dat het terecht of ten onrechte dit afmeet aan Nederlandsch verweer b.v. tegen anglicismen (onze sporttaal, tot voor kort onze luchtvaarttermen enz.). Want de ‘Britsche connectie’ (tegenover ‘Suid-Afrika eerst’) en het ‘Buy British goods’ zijn juist die dingen, die de Dietsche Afrikaner onpleizierig stemmen. De dichter van Wijk Louw drukt zich (in zijn bundel Die Halwe kring) kras, maar duidelijk uit: ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
‘dit sal ons dan haat: oú magte wat ons krenk
met die smaad van hulle jare, omdat hul oud
en vol onmenslike hunkerings is, die goud
meer liefhet as mooi-lewe, en ons deurdrenk
gestadiglyk met woorde wat geen sin het
van ‘breedheid’ en ‘gelykheid’, dat ons ras
kan wegsmelt in die donkerbloedige plas,
en woorde klaarmaak wat geweld begin het.’
Om geestelijke vrijheid gaat het vooral, hoewel ook in politicis deze verlangens zeker sterk leven. Een eigen staatkundig ideaal, zooals de Voortrekker en de Boer het koesterden en ten deele ook, zij het slechts tijdelijk, hebben kunnen verwezenlijken. Men beseffe echter wel, wat wij reeds eerder gezegd hebben, dat Zuid-Afrika niet alleen het probleem Boer-Brit kent, doch ook het probleem blank-niet-bruin. In de Zuid-Afrikaansche politiek liggen de zaken niet ongecompliceerd en wanneer wij hieronder eenige politieke idealen aanhalen, dan dient men wel te bedenken dat het een buitenstaander, want dat is toch altijd ook de Nederlander, die Zuid-Afrika met belangstelling en begrip tegemoet treedt, niet past daarin stelling te nemen. Maar hoe dikwijls gebeurt het niet dat naar Zuid-Afrika geëmigreerde Nederlanders thuis Engelsch gaan spreken en hun kinderen naar een Engelsche school zenden? Dan kiest men, ofschoon in de meeste gevallen onbewust en in onwetendheid, ook partij. De gezindheid van den Dietschen Afrikaner voor Nederland is onafhankelijk van het standpunt, dat hij in 's lands staatkunde inneemt, zulks dienen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||
wij voor oogen te houden, evenals het feit trouwens dat de vrienden van Zuid-Afrika in Nederland ook gevonden worden onder menschen van verschillende richting en overtuiging. Ter inleiding van Cyriel Verschaeve's Voortrekkerspad (Uitg. Zeemeeuw, Brugge, 1938), schreef Mej. Dr. E.J.M. Conradie een behartigenswaardig woord, waarin zij zeide: ‘Wie hierdie opstelle van die Vlaamsche priester sonder geloof in ons Dietse hede lees, ons stameenheid in verskeidenheid, Nederland, Vlaandere, Suid-Afrika, sonder rotsvaste vertroue in ons toekomstige volkome onafhankelike Suid-Afrikaanse Republiek, ons volkseenheid in verskeidenheid, Kaapnaars, Natallers, Vrystaters, Transvalers, wie hierdie geloof niet behou het nie, vir hom, is hierdie boek nie geskrywe nie. Want hy is geen Voortrekker-Eeufeesganger nie.’ Het is merkwaardig dat het, geheel aan Zuid-Afrika gewijde, bijblad van het dagblad De Standaard (Amsterdam, 15 Maart 1939) drie Afrikaansche uitingen bevat, die in dezelfde richting wijzen. Prof. Dr.H.G. Stoker (Potchefstroom) schrijft over Die vordering van die Calvinisme in Suid-Afrika en geeft daarin de volgende karakteristiek: ‘Die Engelse bevolking van ons land is nieteenstaande sy grootendeels Calvinistiese tradisie oorwegend Metodisties en staan deur sy uitgesproke Britsimperialistiese uitkyk antiteties tenoor die Afrikaanse Calvinisme wat oorwegend nasionaal, republikeins en anti-imperialisties ontwikkel.’ Ernst van Heerden, tijdelijk te Amsterdam als student in de letteren, schrijft over Jong Suid-Afrika en die Toekoms: ‘Die ideaal van 'n onafhankelike republikeinse staatsvorm leef in elke Afrikanerhart. Dat 'n nasionaal-bewuste volk ook volkomen vry moet wees, is 'n wettelikheid wat op die duur in vervulling moet gaan’. Prof. L.J. du Plessis schrijft een uitvoerige bijdrage over Ons staatkundige aksie en daarin zegt hij onder meer: ‘Selfs die sogenaamde soewereine onafhankelikheid wat vasgelê is deur die Statuut van Westminster (1931) het aan die republikeinse aksie geen end gemaak nie; inteendeel, sedertdien, is vir die eerste keer die republikeinsche einddoel uitdruklik sagelê in 'n politieke party-program in Suid-Afrika. ‘Die Afrikanerdom besef dat die Britsche monargie en die Britse ryksverband selfs in die meest losse vorm sy selfstandige | |||||||||||||||||||||||||
[pagina XI]
| |||||||||||||||||||||||||
J.H. PIERNEEF
TAFELBERG (Uit ‘Kuns in Suid-Afrika’ door Dr. A.C. Bouman, opgenomen met toestemming van N.V. Drukkerij en Uitgeverij J.H. de Bussy, Amsterdam.) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina XII]
| |||||||||||||||||||||||||
A. VAN WOUW
GEN. DE WET (Uit ‘Kuns in Suid-Afrika’ door Dr. A.C. Bouman, opgenomen met toestemming van N.V. Drukkerij en Uitgeverij J.H. de Bussy, Amsterdam.) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||
nasionale ontwikkeling belemmer en ondermyn, en hy sal dus nie rus nie voordat daaraan algeheele 'n end gemaak is. By hierdie aksie is die mees besliste Calviniste die voorgangers en die bittereinders. Maar selfs hulle was gedwonge om onder die druk van die Britse oormag hul einddoel van 't vrye nie-Britse eenheidsrepubliek van Suid-Afrika vir lange tyd enigsins skuil te hou. ‘Tog is die betekenis van hierdie beginsel so diepgrypend dat dit nie alleen byna die hele staatkundige aksie beheers nie, maar ook die beste tolk is van 'n persoon se volle Afrikanerskap. As voorbeelde van vertakkinge van die staatkundige aksie wat hierdeur beheers word, noem ons die taal- en skoolstryd (laasgenoemde het in Suid-Afrika gedraai om die vraagstuk van nasionaliteit); verder die immigrasiebeleid, wat altyd gekant was teen grootskeepse immigrasie veral van Britte. Om te bewys hoe seer die republikeinse beginsel 'n toets is van Afrikanerskap, kan ons slegs wys op die feit dat die Afrikanerdom nog elke leier opsy geskuif het deur wie die beginsel verloën is, soos onlangs nog weer die geval was met Gen. Hertzog’. Deze beginselen hebben wij aangehaald om te laten zien hoe naar sommiger beschouwing de idealen liggen. Momenteel bestaan er een Nasionale Party (onder den leider der oppositie, den oud-Minister Dr. Malan) en een Vereenigde Nasionale Suid-Afrikaanse Party (onder de regeeringsleiders Hertzog-Smuts); ontstaan in 1933 door het samengaan van de Suid-Afrikaanse Party en een deel van de Nasionale Party; door de tegenstanders ‘smelters’ genoemd, omdat zij uit ‘natten’ en ‘sappen’ zijn samengesmolten; de ‘natten’, die ‘nat’ wilden blijven, vereenigden zich tot een nieuwe ‘Nasionale Party’ en heetten sedertdien bij hun tegenstanders ‘Malanieten’ of ‘gesuiwerdes’. De op 18 Mei 1938 gehouden verkiezing voor den Volksraad leverde het volgende resultaat op (totaal 150 leden):
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||
Door enkele tusschenverkiezingen is er een kleine wijziging gekomen in de verhouding der Vereenigde ten gunste van de Nasionale Party, voorloopig echter zonder verder belang, tenzij dan dat tusschentijdsche verkiezingen steeds beschouwd worden als een graadmeter voor de verandering van de opvattingen onder de kiezers.Ga naar voetnoot1) Wij durven gerust zeggen dat deze verhouding van 8-111-27 geen juiste uitdrukking is voor hetgeen in Zuid-Afrika leeft. De herdenking van het Voortrekker-eeuwfeest heeft onder de Dietsche Afrikaners het verlangen naar eenheid boven partijpolitieke verdeelheid sterk levendig gemaakt en al heeft deze strooming tot eenheid nog geen politieke concretiseering gevonden, aangenomen mag toch worden dat binnen korteren of langeren tijd zulk een eenheidsstreven ook op politiek gebied tot uiting komt. Nog dit jaar zal door de Dietsche-Afrikaansche cultuur-organisaties (waarvan de F.A.K., de Federasie van Afrikaansche Kultuurverenigings de overkoepeling vormt) een grootscheepsche actie begonnen worden: 1) tot economische organisatie van de Dietsche Afrikaners, opdat zij zich op dit gebied meer dan tot dusver kunnen doen gelden; 2) tot verbetering in het lot van de armblanken, die niet voor de Dietsch-Afrikaansche volksgemeenschap verloren mogen gaan. Er is dus op dit oogenblik een gistingsproces in Zuid-Afrika aan den gang, hetgeen het lastig maakt om elke afzonderlijke daad of gebeurtenis op zich zelf te beoordeelen. Men kan niet zeggen dat bijv. de eene partij meer dan de andere zich tot Nederland wil wenden. Dat blijft een zaak, die ieder individueel beslist. Men zie wat Prof. du Plessis zeide: de scheidingslijn loopt bij de verwerping of de aanvaarding van het Dietsch-Afrikaansche ideaal. Zoolang ook het beleid tegenover de gekleurden een punt is waarover de meeningen uiteen loopen, zullen in de partijpolitiek de denkbeelden over verschillende vraagstukken altijd door en naast elkander liggen, totdat een bepaald vraagstuk zoodanig in het middenpunt komt te staan, dat de overigens in vakjes verdeelde leden der volksgemeenschapGa naar voetnoot+ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||
over dat punt een duidelijke uitspraak doen. Dit kan natuurlijk lang duren, langer, naarmate de practische machthebber handiger het ‘verdeel en heersch’ toe te passen weet. Het gebruiken van den eenen Afrikaner als bestrijder van den anderen - terwijl de goudmijnen in dien tusschentijd dividend blijven afwerpen - is maar al te dikwijls gebeurd. Men zou het zoo uit kunnen drukken, dat 1902 de vrede bracht (met het verlies der onafhankelijkheid en de onderwerping), en dat daarin ongewild Engeland zich toch bij Dietsch-Afrikaansche veroveringen heeft neergelegd (achteraf) mits.... geen gevaar bestond voor zijn economische monopolie-positie. Deze wordt nu aangetast. Wanneer wij nu de plicht en de taak van den Nederlander nagaan ten opzichte van den Dietsch-Afrikaner, dan spreekt het welhaast van zelf dat Nederland op veel uitgebreider schaal dan in den afgeloopen tijd geschiedde, voor Zuid-Afrika als land en de Dietsch-Afrikaners als volksgemeenschap belangstelling zal moeten toonen. Wij hebben onze taak tegenover onze stamverwanten niet volgehouden. Nog kan men wel waarnemen dat sommigen de meerderjarigheid van Dietsch-Afrika eigenlijk betreuren, alsof de Nederlandsche ouders door het Dietsch-Afrikaansche kind steeds klein te houden het hadden kunnen verhinderen uit te groeien volgens de lijn, die over van Riebeeck, Tas en de Voortrekkers loopt tot in den tegenwoordigen tijd. Tijdens den Eersten en vooral den Tweeden Vrijheidsoorlog groeide de belangstelling tot groote sympathie, tot op den huidigen dag door een Algemeen Nederlandsch Verbond, en Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging en andere vereenigingen en instellingen levendig gehouden, maar als geheel een sympathie, die in ons volk niet is meegegroeid met den innerlijken groei van Dietsch - Zuid-Afrika. In Nederland zal veel meer studie van Zuid-Afrikaansche toestanden gemaakt moeten worden, wil men op in Zuid-Afrika aanvaardbare wijze steun bieden in den huidigen cultuurstrijd. (Hier is niet gedacht aan inmenging op politiek gebied! Zij, die deze steun met leede oogen zullen zien geboden worden, zullen echter maar al te spoedig cultureelen steun als ‘politiek’ brandmerken. Men zij op zijn hoede!) Het onderhouden van cultureele betrekkingen is een delicaat werk en terwijl een Pannevis en een Brill, om slechts dezen bij | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||
name te noemen in den taalstrijd met begrip de Afrikaners steunden, stonden daartegenover betweters, die per slot het aanzien van Nederland meer schade toebrachten dan anderen met liefdevol begrip er door jaren van toewijding aan aanzien konden verwerven. Het stemt daarom verheugend dat de laatste vijftig jaar tenminste een constante belangstelling voor Zuid-Afrika is waar te nemen geweest, al zullen de genoemde vereenigingen maar al te graag dit door hen verrichte werk van een nog breedere steun in ons volk verzekerd willen weten. Ook de Nederlandsche en de Unie-vereeniging hebben thans wederzijds een commissie ingesteld ter bevordering van de onderlinge betrekkingen. Wil men in kort bestek bijeen vinden, hetgeen wederzijds in het heden aan bevordering van cultureele betrekkingen (o.a. een Nederlandsche wereld-omroep-zender) zou kunnen worden gedaan, dan leze men het artikel van een voortrekker op dit terrein: Handhaving en versterking der cultureele betrekkingen tusschen Nederland en Zuid-Afrika door Prof. Dr. G. Besselaar M.A., bijzonder hoogleeraar in de Afrikaansche Taal, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam (in het Tijdschrift van het Koninkl. Nederl. Aardrijkskundig Genootschap, deel LIII, 3; Mei 1936, ook als overdruk bij den uitgever Brill te Leiden). Hierin vindt men een aantal concrete punten voor hen, die het niet bij woorden willen laten, maar naar hun vermogen tot daden willen overgaan, in kort bestek bijeen. Over de verhouding Afrikaansch - Nederlandsch zegt Prof. Besselaar het volgende: ‘Wie steekproeven neemt met Afrikaansche boeken van 40, 30, 20 en 10 jaar geleden, ze onderling vergelijkt en met de boeken van heden, krijgt het bewijs zwart op wit, dat de woordenschat van het Afrikaansch rijker en steeds meer Nederlandsch wordt, al zal hij daarbij het oerechte, sappige en smijdige Afrikaansche idioom en de Afrikaansche vormleer der grammatica even onmisbaar achten. Hoe minder de Nederlander hier zijn sentiment laat overheerschen, hoe dankbaarder hij zal opmerken, dat de Afrikaner zijn gezonde verstand gebruikt heeft bij de uitbreiding van zijn woordenschat: Hollandsen Zuid-Afrika moest Afrikaansch wezen | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||
of niet wezen. Diezelfde overtuiging heeft er toe geleid dat de drang meer gaat klemmen om Nederlandsch in te voeren in de Afrikaansche scholen, voorloopig eerst in de middelbare. Tempo en methode moeten wij aan de Afrikaansche onderwijsmannen overlaten: zij weten wat zij willen. Na zijn onverschilligheid in de negentiende eeuw heeft Nederland geen recht zich humeurig te betoonen, dat Afrika niet verzorgd heeft, wat Nederland verwaarloosd heeft.’ Als Nederland zich humeurig zou wilen toonen dan zou het moeten zijn over het feit dat Zuid-Afrikaansche hoogwaardig-heidsbekleeders dikwijls in het openbaar zeggen en verklaren dat Nederlanders voor de Unie zeer gewenschte immigranten zijn, maar dat de ‘Immigrasieraad’ anderzijds vrijwel alle aanvragen om een ‘permit’ door Nederlanders weigert. De Wet op Vreemdelinge 1937 is niet bedoeld als begunstiging der Britten, maar practisch komt het geheel daarop neer. Juist is in ieder geval hetgeen Prof. H. Ver Loren van Themaat over deze Aliens Act opmerkte (maandblad Zuid-Afrika, October 1938): ‘Opzettelijk gebruik ik voor bovenstaande wet, in de Afrikaansche tekst geheeten Wet op Vreemdelinge, 1937, den Engelschen titel. Deze wet is toch naar mijne overtuiging ‘made in England’, al is het voornamelijk in figuurlijken zin. Door velen, en ook door verscheidene ministers, waaronder zeker in de eerste plaats generaal Hertzog te noemen is, beschouwd als een wet, waardoor de bedenkelijke massa-instrooming van Joodsche vluchtelingen onder beheer zou kunnen worden genomen, heb ik deze wet steeds beschouwd als een der belangrijkste imperialistische overwinningen van den laatsten tijd, als een schakel in het Britsche plan, om door eenzijdige Britsche immigratie in de Dominions deze een meer zuiver Britsch karakter te geven en daardoor de niet-Britsche bevolkingselementen zooveel mogelijk te neutraliseeren. Voor ons Hollanders is deze wet een harde slag. Het is eigenaardig, hoe Britsche overwinningen dikwijls het zwaarste op ons Hollanders zijn neergekomen. De Boerenoorlog vernietigde onzen Hollandschen invloed in Zuid-Afrika. Hollanders werden massaal gerepatrieerd en uit hun betrekkingen gestooten en hebben zich nimmer van dezen tegenslag kunnen herstellen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||
‘Maar ook van Afrikaansch standpunt is deze wet onverdedigbaar. Over het immigratievraagstuk zelf is verschil van meening mogelijk, over het reserveeren van de Unie voor Britsche immigratie van Afrikanerstandpnt niet. Naar het mij voorkomt, wordt het ware karakter van de Aliens Act door Afrikaners, afgezien van hun politieke overtuiging, meer en meer doorzien.’ Men ziet hoe hier de politieke macht van den Dietschen Afrikaner niet een tegen de ‘Hollanders’ (die het belangrijkste element ‘aliens’ opleverden) gerichte wet kon verhinderen of haar den gifttand tijdig heeft kunnen uittrekken. De Dietsche Afrikaner staat cultureel in vele opzichten op een ‘kruispad’. Daar is de tweede groote trek van het land naar de stad (vooral de ‘Rand’ met zijn goud; men beluistere echter in een gedicht In die hoëveld door F. van den Heever bijv. met welke gevoelens men wegtrekt van het veld naar de mijnen!), daarmede gaat gepaard een ontafrikaansching door de economische invloed en de verengelsching in de steden, daar is de toenemende verengelsching en veramerikaniseering van de huiselijke gewoonten en in de omgangsvormen (films, magazines, pers; hoewel de Afrikaansche bladen en tijdschriften steeds in den taal- en cultuurstrijd een zeer belangrijke rol hebben gespeeld), daar is het gevaar van een kloof tusschen meer en minder bevoorrechten, die insnijden kan in de volksgemeenschap, daar is een toenemende propaganda van communistische gedachten, die met zich brengen de gedachten van rasgelijkheid met alle sociale gevolgen van dien op den duur, daar is de twee-taligheid, die zooals Schmidt-RohrGa naar voetnoot1) het eens uitdrukte, meestal het voor- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||
portaal is van taalverlies, en daar is nog steeds ‘'n nasie te lei, 'n stryd te stry, daar is werk’. Zooveel werk, dat alleen de eigen leden der volksgemeenschap kunnen verrichten en betrekkelijk zoo weinig handen om het te doen: zal het gelukken een volledige Afrikaansche cultuur te grondvesten en te bereiken; vóórdat zij die grondleggers op bepaalde terreinen konden wezen, van hun wortel in de volksgemeenschap zijn afgesneden? Want een Afrikaansche cultuur is slechts dan iets eigens, wanneer het meer is dan alleen een West-Europeesche cultuur, vertaald in het Afrikaansch en wat aangepast aan Afrikaansche toestanden. Ziedaar enkele vragen, welke wij lang en breed zouden kunnen behandelen, maar waarop de toekomst eerst antwoord kan geven. Bestond niet zoo sterk de band, die den Zuid-Afrikaan van Engelschen herkomst met Engeland verbonden houdt, dan zou de Boer niet zoo vreesachtig behoeven te zijn om met den Brit meer dan alleen uit gemeenschappelijk politiek belang als blanke samen te werken. De Nasionale Party van na de versmelting heeft politiek dezen stap niet gezet, omdat haar aanhangers cultureel te groote gevaren zien voor de ontwikkeling van de Dietsch-Afrikaansche cultuur. In de Vereenige Party bevinden zich ook nationaal-bewuste Dietsche Afrikaners, die op nationaal gebied niet ver van de anderen afstaan, maar die op politiek gebied er de voorkeur aan geven, als blanken één lijn te trekken tegenover de gekleurden. Afgezien van hetgeen ook in dit standpunt aan goeds vertegenwoordigd is, moet toch wel op een zekere kortzichtigheid gewezen worden. Wanneer de segregatie zooals door velen voorgestaan, een feit zou worden, dan zouden de belangen der gekleurden niet zulk een rol meer spelen in het parlement der blanken, m.a.w. hoe eerder de segregatie wordt doorgevoerd, des te eerder is men een element dat eigenlijk in de eigen cultuuropbouw niet thuis behoort, kwijt in dien zin, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||
dat het elders, in speciale lichamen b.v., behartiging kan ontvangen. Men make zich in Zuid-Afrika echter geen illusies! Politiek kunnen zelfs tegenstanders door een compromis tot samenwerking komen, maar zoo min als in België één gemeenschappelijke taal en cultuur ontstaan is sinds de afscheuring dezer streken uit het Nederlandsche geheel door Spaansche veldheeren, net zoo min zal in Zuid-Afrika één gemeenschappelijke taal en cultuur ontstaan die ‘Zuid-Afrikaansch’ is (aangenomen dat men niet het ideaal van ‘verbeulemansing’ koestert!). De keuze gaat nu en uiteindelijk om het Engelsch (met meer of minder sterke Dietsch-Afrikaansche invloed daarop of om het Afrikaansch (meer of minder sterk door het Engelsch beïnvloed). Dat deze ontwikkeling echter niet rechtlijnig behoeft te verloopen ten gunste van de één of andere richting is duidelijk. Zoo goed als er in Vlaanderen zelfs na een federalistische omvorming van den Belgischen staat, ja zelfs na een eventueel ontstaan van een Groot-Nederlandschen staat toch ‘franskiljons’ zullen blijven, zoo zal het voor de eerste eeuw zeker ondenkbaar zijn dat het Engelsch uit Zuid-Afrika verdwijnt. Daar ligt echter het gevaar ook niet. Voor de Dietsch-Afrikaansche cultuur-ontplooiing is het vooral gevaarlijk wanneer de andere aanwezige cultuur binnen het staatsverband meer macht en recht krijgt dan haar verhoudingsgewijs toekomt, hier te meer, omdat de aanleuning van den Engelschsprekenden Zuid-Afrikaan geschiedt tegen een machtig wereldrijk met een wereldcultuur. Het Dietsch-Afrikaansche cultuurbezit heeft aantrekkingskracht, en naarmate het groeit, zal de aantrekkingskracht ervan nog worden vergroot. Op dit oogenblik is het nog niet zoo dat een hoogere stand in haar geheel anderstalig is dan een lagere stand. Zou dit zich gaan ontwikkelen, dan zouden zeker nieuwe gevaren rijzen. De dichter N.P. van Wijk Louw neemt het volgende standpunt in: ‘As 'n mens eenmaal die geloof besit dat die digter se loon nie tydelyke applous is nie, maar die besef dat hy 'n deel van die wêreld, sy eie land, met blywende skoonheid verryk het, dan is die skryf van 'n enkele versreël in Afrikaans sinloos wanneer hij verwag dat hierdie volk en hierdie taal binne 'n paar eeue voor die Engelse of die naturelle sal verdwyn het. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||
Ek het ons eenmaal die “gewaagdste volk ter wêreld” genoem; en in geen land of volk ter wêreld is die digter wat na tydelose skoonheid strewe, meer in verlange en in noodlot aan sy volk verbonde nie’. Dat men van Afrikaansche zijde de eigen positie meer en meer critisch doorziet en er toe komt de problemen ook zuiver en ontdaan van sentiment te stellen, bewijst een studie als het onlangs verschenen werk van Dr. C.C. Nepgen Die sociale gewete van die Afrikaanssprekendes (Stellenbosch, C.S.V.-boekhandel). Wij kunnen het hier niet verder behandelen, maar kunnen de bestudeering ervan aanbevelen, omdat hierin een karakteriseering van het Dietsch-Afrikaansche volkskarakter gegeven wordt, die begrip kan wekken voor veel dat op het eerste oog door Nederlandschen bril gezien misschien vreemd of zelfs onverklaarbaar schijnt. Wij hebben in dit artikel slechts hier en daar iets dieper op verschillende belangrijke verschijnselen kunnen ingaan, omdat ons doel in de eerste plaats was: te wijzen op hetgeen zich onder de Dietsch-Afrikaners bezig is te ontwikkelen. Voor die zelf-ontplooiing zal de Dietsche Afrikaner zelf zijn ontleeningsbronnen kiezen (en wij Nederlanders moeten ons er wel voor wachten critiek te oefenen wanneer de Dietsche Afrikaner bij zijn streven los te komen uit angliseering en veramerikaniseering zich wendt tot het geheele continent van Europa, in het bijzonder thans mede tot Duitschland en Italië. Wel kunnen wij er op wijzen dat sommige dingen, die men daar gaat zoeken als iets nieuws, ook elders aanwezig zijn!). Van het standpunt van een jonge cultuur is het begrijpelijk dat men het beginsel huldigt: onderzoek alle dingen en behoud het goede. Wij Nederlanders kunnen rustig vertrouwen op de gezonde volkskracht van den Dietschen Afrikaner ter zake van zijn keuze. Aan den anderen kant wordt in Zuid-Afrika den Nederlanders wel eens, en te recht, verweten dat zij in den huidigen tijd niet voldoende reclame maken voor zich zelf en hun prestaties (niet alleen handelsproducten worden hier bedoeld!!). De gemiddelde Afrikaner weet te weinig van Nederland, evenzeer als het omgekeerde waar is, hij weet niet dat Nederland dit of dat zus of zoo heeft opgelost, dat hij hier of daar over deze of gene opvatting huldigt. En wij | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||
Nederlanders behoeven niet bang te zijn, dat men deze propapanda - het spreekt van zelf dat deze op goede grondslagen dient gevoerd te worden! - in Zuid-Afrika zal beschouwen als pogingen of voorbereidingen tot een economische of politieke naasting. Maar het accent ligt bij den Dietschen Afrikaner op de ontwikkeling van het eigene en de Nederlander, wien de cultureele betrekkingen de Nederlanden - Zuid-Afrika ter harte gaan, zal zich dus hebben in te stellen op het feit, dat de Nederlandsche betrekkingen staan op den grondslag der wederkeerigheid. De tijd dat Nederland alleen te bieden en niets te ontvangen, en Dietsch-Afrika niets te geven en alleen te ontvangen had, is voorgoed voorbij! Bedenkt Nederland dit, dan kan ook de toekomstige ontwikkeling van de Dietsch-Afrikaansche cultuur met vertrouwen tegemoet gezien worden. Immers naarmate Zuid-Afrika vrijer is in de keuze van wat het vrijelijk mag overnemen, waaraan het gereedelijk mag ontleenen, zal Dietsch-Afrika bewuster terugkeeren tot de oer-bron van alle Dietsch-Afrikaansche leven: 1652 en Jan van Riebeeck. Het stichten van een ‘Beweging 1652’ schijnt daar reeds op te duiden. Zoo kan de door de geschiedkundige loop gedwongen uit-een-groeiing in het heden weer worden tot een nu wederzijdsche bevruchting van Dietsch-Afrikaansch en Dietsch-Nederlandsch cultuurleven. Nederland zorge dat het als ‘land-van-herkomst’ de aantrekkelijkheid beware, die de Dietsch-Afrikaansche aantrekkingskracht boeien kan (op straffe dat anders de Duitsche, Hugenootsche en andere elementen van het Dietsche Afrikanerdom hun oogen naar elders richten) en toone voortdurend oprechte en warme belangstelling in de ontluikende en stamverwante cultuur. Dietsch-Afrika zal, aldus tegemoet getreden en met liefde en begrip genaderd, in zich zelf bewust worden van het voorrecht om als dapper, klein volk aan de Zuidpunt van Afrika een eigen leven, te leven, een eigen cultureel verschiet te zien opengaan. Dietsch-Afrika zal in de toekomst den Nederlanden, Zuid en Noord, van grooten cultureelen steun kunnen zijn. Dan worden waar de woorden van Dr. C.F. Visser: ‘Dus vrinde reik mekaar die hand,
Hernu die heil'ge vrindskapsband!’
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||
‘Hernu’.... ja, want al moge dan een volksgemeenschap leven door de eeuwen heen, telkens andere leden van haar leven in een bepaalden tijd en bij een wederkeerig gevoelde stamverwantschap tusschen twee volksgemeenschappen, is het dus zaak telkens de gevoelens voor elkanders levensuitingen wederkeerig te toetsen. Daarom dus telkens hernieuwing van de oude banden, tot rijker en schooner ontplooiing van ieders eigen zieleleven. |
|