De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Over Dietse kulturele concentratie door Prof. Dr. Frans Daels (Gent)Op het XXIIIe ‘Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres’ in 1896 te Antwerpen gehouden - welke kongressen sedert lang en jammerlijk verdwenen - werd een kommissie belast ‘met het onderzoeken van de wenschelijkheid van het inrichten eener Nederlandsche Hoogeschool in Vlaamsch-België’. Als haar verslaggever trad op de voortreffelijke Dr. Mac Leod, professor in de Plantenkunde aan 's Rijks Universiteit te Gent. Zijn glashelder en klemmend betoog, strekkende tot vernederlandsing van vermelde Universiteit, verscheen het jaar nadien. Mede door de zorgen van Mac Leod had in hetzelfde jaar '97 (te Gent) het allereerste Kongres voor Natuur- en Geneeskunde plaats, dat in Vlaanderen ooit in eigen taal gehouden is. Er waren drie afdelingen, met 101 ingeschreven leden (niet eens allen universitairen) en 63 aanwezigen. Wel was vermeld kongres nog erg bescheiden en bedoeld rapport betrof alleen de (zeer) geleidelijke vernederlandsing van de door Koning Willem I gestichte, maar sedert de heropening in 1835 over heel de lijn naar taal én geest door en door verfranste Universiteit van Gent, en dan nog alleen een omvorming, die niet eens de vrij belangrijke Technische Scholen en Diergeneeskunde ook maar in geringe mate wijzigen zou, doch de stoot was gegeven, en de eerste geestdrift gewekt. | |
[pagina 106]
| |
Toen in September 1910, op initiatief van de klaarziende werker Dr. A. van de Perre, te Antwerpen de eerste grote wetenschappelijke concentratie plaats had, waren er reeds drie kongressen: het XIVe Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Kongres - met vele honderden leden -, het VIe Congres voor Vl. Rechtsgeleerden, en het eerste Taal- en Geschiedkundig Congres (met ongeveer 250 leden). Onvergetelijke dagen zijn dat geweest. Echter geen algemeen-Nederlandse, al was er op het Philologencongres een heel interessant spreker uit en over Frans-Vlaanderen. Hij was er trouwens de enige buitenlander. En in Juli 1914 was het ontwerp tot omvorming van Gent als boven vermeld, door een meerderheid in de sekties van de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers aangenomen. Echter nog niet in de Kamer zelf. Toen kwam de ramp. Wanneer in de tweede helft van 1920 de drie kongressen andermaal samen bijeenkwamen (te Gent), dan was de hemel nog verre van opgeklaard en de oorlogsneurose nog lang niet weggewerkt; wij leefden volop in de tijd van de aktivistenjacht. - Dank zij de kongresleiding raakte de zieke Dr. med. G. de Bruyker, die uitstekende organisator van verschillende kongressen, even nadien toch uit de gevangenis. Het was evenzeer de tijd van de misdadige plannen van zekere Brusselaars om Limburg en een deel van Zeeland af te rukken van RijksnederlandGa naar voetnoot1). Kunt U zich voorstellen, dat mijn vriend en Kollega Prof. Van Rooy, de eerste Nederlander die zich in 1914 aanmeldde voor het Roode Kruis alhier, en Dr. Coelingh - en twee anderen, van wie mij de naam tans niet te binnenkomt - toen gekomen zijn als ‘vreemdelingen’ die, naar hun eigen verklaring, het terrein kwamen verkennen? Dat zij hartelijk werden ontvangen, ligt voor de hand. Dat de gewenste samenwerking er echter niet kwam, en zeker niet over heel de lijn, zal niemand verbazen. Zoo bleef een vraag van het Vlaams Filologenkongres - aan het Noordnederlandse Kongres | |
[pagina 107]
| |
- zonder enig gevolg. En voor de meeste Vlamingen wou het in die dagen, en nog jaren nadien, heel wat meer zeggen om in Nederland te reizen of verblijf te houden dan voor Rijksnederlanders om hierheen te komen: niet weinigen hadden in vier oorlogsjaren zoveel verloren en de valuta bleef ons zo nadelig.
Intussen groeide het aantal Kongressen immer aan:
In 1921 kwam er bij Sociale Geneeskunde en Verpleegkunde, in 1923 Economische Wetenschappen, in '28 Land- en Tuinbouw, in '30 Techniek en daarnaast Boek- en Bibliotheekwezen, in '32 Kunstgeschiedenis en Dagbladwezen. Dat laatste kongres is zelfs het eerste van zijn aard in Europa.
Uit het IIe Congres voor Verpleegkunde groeide tevens het Intern. Vroedvrouwenverbond, waarvan de jongste Kongressen te Londen, Berlijn en Parijs zijn gehouden. Het Natuur- en Geneeskundig Kongres ging verder en richtte zich in als vennootschap zonder winstgevend doel, dat eerst eigenaar was van het enig bestaande tijdschrift, orgaan van dit congres, het Vlaamsch Geneeskundig Tijdschrift. Achtereenvolgens ontstonden echter, of werden eigendom van de vereniging: het Natuurwetenschappelijk tijdschrift, het Wiskundig tijdschrift, het Pharmaceutisch tijdschrift, het Diergeneeskundig tijdschrift. Het is de geest van wetenschappelijke solidariteit die het mogelijk maakte dat telkens de risico's van het stichten van een nieuw tijdschrift werden gedragen door de reeds bestaande en de oudere kinders met genoegen een nieuw geborene ontvingen, al kwam die dan ook het huishouden zwaarder belasten. Om het werk van de Vlaamse Kongressen in verschillende opzichten te verstevigen, tijd, moeite en kosten uit te sparen, werd in 1920 tevens een Gezamenlijke Regelingscommissie tot stand gebracht, die even na de Kongressen telkens feitelijk weer stilviel, maar die uitgangspunt en kern is geweest voor de in 1934 opgerichte ‘Vereeniging voor Wetenschap’, die méér systematisatie en méér continuïteit binnen ruimer werkkring beoogt, en over een eigen maandschrift beschikt - een boekdeeltje per jaar - waarin getracht wordt van al de voornaamste uitingen | |
[pagina 108]
| |
van wetenschap alhier geregeld een trouw beeld te geven, en op die wijze in zekere zin een gedurig Kongres uit te maken. Zowat 5.000 gestudeerden zijn tans bij die werking betrokken, en op de laatst gehouden gezamenlijke Kongressen werden - en dat is een normaal aantal geworden - niet minder dan driehonderd vijf- en zeventig lezingen gehouden. Haar jongste en rechtstreekse uitbloei zijn de onlangs opgerichte nieuwe Nederlandstalige Akademiën, die, zo alle tékenen niet bedriegen, doelmatig en doortastend zullen weten te arbeiden om - ditmaal met steun van de Staat - het werk van de Kongressen en van eigen Hoger Onderwijs met bekwame spoed te vervolledigen. De politieke kruitdamp er rondom.... och, we hebben voor ánder vuur gestaan. Zover dus zijn wij in het Zuiden met onze wetenschappelijke organisatie op eigen kracht gevorderd. Lange tijd zijn die Kongressen geweest ónze Universiteit in aktie; tans is de Vereeniging voor Wetenschap - het is niet te veel gezegd - als een onafhankelijk Ministerie voor Hoger Onderwijs. Zoverre staat het Noorden nog wel nietGa naar voetnoot1) Het Noorden heeft het allicht ook niet zo nodig....
Hoe staat het middelerwijl met de samenwerking Noord en Zuid? Hoe langer hoe meer kwamen na de oorlog Nederlanders naar Vlaanderen als spreker of als lid. Zo was het eerste Economisch Kongres haast een model. Tans zijn ongeveer een vierde van de gezamenlijke sprekers er geregeld van benoorden de Moerdijk. Intussen is er in het Noorden voorzeker nog meer wetenschap dan in het Zuiden: er zijn ook drie miljoen inwoners meer en het Hoger Onderwijs is er, in schrille tegenstelling met het Zuiden, vanzelfsprekend Nederlands tot in zijn allerlaatste geleding toe. Maar telkens weer geeft het Noorden blijk van zijn hoge waardering voor het Zuiden, en dat is géén beleefdheidsformule of | |
[pagina 109]
| |
geen vriendelijkheidje zonder waarachtige, diépe grond. Vergelijkenderwijze is het Zuiden op heden het Noorden waard. Het Noorden wéét dat. Is dat nu als samenwerking voldoende? Dat is het niet. Doch meer wou na het eerste polsen van het Filologenkongres niet vlotten. Hoe zou het ook? De in zake kultuur denkbeeldige, want politieke grens - over enkele jaren lijkt het gek - werkte nog altijd zo verbijsterend-beperkend-verwarrend, dat de onovertroffen, idealistische Dr. De Gruyter er toen niet eens in slagen mocht, zonder zich dure processen op de hals te halen, in Holland een Philoctetes te spelen; dat Roomsen van even boven en van even beneden de streep elk aan zijn kant een nieuwe vertaling van de Evangeliën en de Handelingen bezorgden en uitgaven, zonder schijnbaar ook maar één ogenblik te bedenken, dat het tweemaal tijd, werk en geld kost en alles neerkomt op (beslist onnodige) konkurrentie tegen mekaar. Precies zoals jaren nadien, als in het noordelijk deel van het aloude Brabant gedacht wordt om het uitgeven en verspreiden van nieuwe goedkope boeken, onder de grote massa, men niet eens schijnt te vermoeden dat in het Zuiden een dergelijke onderneming al jaren haar sporen verdiend heeft ten overstaan van niet minder dan 70.000 gezinnen, met gewone boeken en met keurboeken, en (een bovendien zeer realistische) kombinatie dus van zelf spreekt. Of nog: als men denkt om eigen filmen, dan begint men daaraan in het Noorden, dan is men daaraan begonnen in het Zuiden, en ginder en hier sukkelt men, wie weet, met spelers, met geld, met technici, wanneer vereende kracht wezenlijk verdubbelde kracht zou zijn en in genen dele iets te veel. Zulk lijstje konden we met enkele nummers verlengen, want ‘het valt moeilijk te zeggen waar kulturele betrekkingen beginnen en waar ze eindigen’ en we zouden toch willen vernemen of er werkelijk bezwaren bestaan tegen een goed geordende onderneming - halve moeite, - vol rendement - in zake aangelegenheden des geestes die blijvend ons gemeenschappelijk arbeidsveld uitmaken. Is er b.v. wel een specifiek Overijsselse of een specifiek Antwerpse geneeskunst? Er is niet eens vóór 1585 een in twee te hakken geschiedenis van de Nederlanden. En zo er zelfs die | |
[pagina 110]
| |
Geschiedenis niet is, wat is er in dat opzicht dan wél? Er is ook tans nog geen dergelijke Folklore. Integendeel! Want de Folklore is - getuige Prof. Jan de Vries - over de hele Nederlanden één. Kan het ook anders? Eén stam, één familie zijn we toch. ‘Als nu familieleden’, zo luidt het eindverslag op de Wetenschappelijke Kongressen uit '36 - ‘(na 1858-1648) wat verder van mekaar af gaan wonen, dan kan er wel enig verschil in taal en gebruiken en levensopvatting ontstaan; familieleden blijven ze toch, en hun taal blijft in wezen één.’ En - zo vervolgt het rapport - ‘gek zou het dan ook aandoen, indien wij dezelfde wetenschap, in dezelfde taal voorgedragen door en voor leden van dezelfde familie, kunstmatig en tegennatuurlijk stuk zouden snijden, om geen andere reden dan onvruchtbaar provincialisme van onzentwege en kwaadwillige vertroebeling van buiten uit.’ Zo dan, toen het met het ene Kongres niet vlotte, wendden wij ons tot het andere, en zo werd overeengekomen dat terwijl de Noordnederlandse Kongressen voor Natuur- en Geneeskunde bijeen zouden komen in de oneven jaren ('27, '29, '31....), de Zuidnederlandse in de andere jaren zouden vergaderen. De datum zou voor het Zuiden verlegd worden naar de Paasvakantie. Daarop volgde het Filologenkongres, na nog een vruchteloze poging, des te gemakkelijker daar intussen een nieuwe Hogeschool (Nijmegen) het volgende Kongres binnen haar muren zocht te houden. Het Vlaamse Filologenkongres werd voortaan helemaal naar de snit van het Noordnederlandse ingericht. Zo is de toestand nu haast vijftien jaar. Intussen ‘ruilen’ de officiëlen af en toe een professor, er komen wat gymnasiasten over en weer, (niet altijd zonder herrie in de pers). Intussen is er te Brussel wel een gemengde Vlaams-Waalse Kommissie voor Toponymie, en een dito voor het Volkslied, en - wat toch heel wat logischer en organischer wezen zou? - is er nog volstrekt géén voor de gezamenlijke lage landen, al heeft een Vlaams toponymist wel tienmaal naar het Noorden te kijken, en nog niet éénmaal naar het Zuiden. Wel zijn we, mede of niet het minst door het Kongreskontakt, er toe gekomen, dat voor de Nederlandse dialektenbibliotheek, voor Winkler Prins' Encyclopedie, voor ‘Scientia’, voor een nieuwe Geschiedenis van de Letterkunde, laatst nog in het fonkelnieuwe Tijdschrift voor Philo- | |
[pagina 111]
| |
sophie - we citeren zo maar - een waarlijk prettige samenwerking tussen Zuid en Noord als van zelf kwam en de beste vruchten afwerpt. Doch wat - en hiermede wensen wij dit voor Uw tijdschrift allicht al te dor en al te zakelijk stukje te besluiten - zou het niet kùnnen worden, indien wij er zonder verder uitstel toe kwamen een vollediger stel wetenschappelijke Kongressen in het Noorden in het leven te roepen, (waarvan trouwens al spraak, of minstens de kern voorhanden is), daarbij, en vooral een gezamenlijke Regelingscommissie voor Zuid én Noord, of liever: een gezamenlijke Vereeniging voor Wetenschap, én een gezamenlijk orgaan? Waarom zou zulk maandblad niet kunnen worden ‘Wetenschap in Dietsland’. In deze wetenschappelijke moniteur zou heel Dietsland op de hoogte worden gehouden van al de uitingen van Dietse wetenschap, van de gebeurtenissen en stromingen op wetenschappelijk gebied; al de wetenschappelijke kongressen van Noord en Zuid en Zuid-Afrika zouden hierdoor al hun taalgenoten op de hoogte houden van hun bedrijvigheid, terwijl ook de wetenschappelijke instituten de jonge generatie op de hoogte zouden houden van de mogelijkheden tot wetenschappelijke arbeid. Bijzonder kostbaar zouden zijn algemene inlichtingen over gelegenheden tot wetenschappelijke opzoekingen voor de studenten. Nu moet alles gaan door private aanvragen om inlichtingen, door toevallige ontmoetingen, enz. Wij weten wel dat deze ruimer Dietse kulturele samenwerking maar pas in haar aanvang staat en dat universiteiten die bijzonder inschikkelijk zijn geweest zoals de universiteit te Groningen, plaatsen die zij open lieten voor Vlamingen voorlopig niet bezet kregen, maar anderzijds zijn toch de eerste reizen van Vlaamse studenten naar Groningen en van Groningse studenten naar Vlaanderen, de werkzaamheden van Vlaamse wetenschappelijke mensen in Noord-Nederland en de bezoeken van Noord-Nederlanders aan Vlaanderen van groot nut geweest om de Vlamingen meer in contact te brengen met Nederland en om aan menig Nederlander, vooral uit het hoge Noorden, toe te laten Vlaanderen te ontdekken. Zuid-Afrika - dat met wetenschappelijke kongressen voor- | |
[pagina 112]
| |
zeker zijn groot voordeel zou doen, te meer daar er nog niet eens één enkele, eigen Fakulteit voor Geneeskunde is - zou, hoe ver het ook ligt, niet eens dienen te worden uitgesloten. Integendeel. De eerste Vlaamse wetenschappelijke concentratie ging over drie congressen. Nu is zij een reuzen bolwerk geworden van Vlaamse kultuur. Hopen wij dat op dezelfde wijze verenigingen uit Noord-Nederland en Zuid-Afrika met Vlaamse verenigingen de nieuwe Dietse wetenschappelijke concentratie tot stand brengen tot heil van wetenschap en volk. Wie pakt aan? Jullie bouwden, niet het minst voor stoffelijke belangen, een flinke nieuwe Moerdijkbrug; laten we nu samen ontwerpen de ideële brug tusschen Zuid en Noord, op een zo onschuldig gebied als wetenschap is en blijven zal. Wij zijn bereid. En jullie? |
|