| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht (16 maart-16 april) door Johan Perey.
Heeft het er gedurende een aantal jaren ook naar uitgezien, alsof het nieuwe Duitschland, door volgens het beginsel ‘Eén volk, één staat’ aan zijn territoriale belangen een even natuurlijke als scherpe grens te stellen, Europa op den weg naar stabieler verhoudingen zou zijn voorgegaan; jammer genoeg, heeft de overweldiging van Tsjechië het maar al te duidelijk aangetoond, hoe in werkelijkheid van eenige evolutie nog absoluut geen sprake is geweest. Geen beter bewijs hiervoor, dan de eigen woorden van den Führer, die in een te Wilhelmshafen uitgesproken redevoering zeide, slechts wederom vereenigd te hebben, wat door de geschiedenis en aardrijkskundige ligging volgens alle regelen van het verstand weer vereenigd worden moest. Is dit wel een Duitsche stem uit 1939? Veeleer toch, klinkt het naar de dagen van 1919, toen Clémenceau c.s. eveneens volgens de regelen van het verstand, zaten uit te pluizen, hoe Tsjechoslowakije er geografisch het beste uit kon zien, om het als vesting reeds van nature zoo krachtig mogelijk te doen zijn. Natuurlijke grenzen, heette dat toen, terwille waarvan aan millioenen menschen het bittere lot moest worden opgelegd onder vreemde heerschappij te worden gesteld. Natuurlijke grenzen, heet het ook nu weer, met precies dezelfde gevolgen als voor twintig jaar, mogen de slachtoffers ook andere namen dragen.
Bijzonder tragisch is het den Oekrainiërs moeten vergaan. Zeker als zij zich dachten van den Duitschen steun, waren juist zij het,
| |
| |
die, zonder dat er ook maar één woord over werd vuil gemaakt, op het altaar van de Duitsch-Hongaarsche vriendschap werden opgeofferd. Is het ook niet zonder strijd gegaan, want in tegenstelling met de Tsjechen hebben de Oekrainiërs nog een bewonderenswaardig verzet geboden, de zoo vurig begeerde Poolsch-Hongaarsche grens is nu dan toch een feit geworden, wat, behalve voor Budapest, ook voor Warschau een aanleiding was tot groote blijdschap. De Duitsche politici hadden dus goed gespeculeerd, en zoo mocht het omzetten van Tsjechië in het protectoraat Bohemen en Moravië zich dan ook voltrekken zonder door het minste ‘burengerucht’ gestoord te worden. Officieel, bleef het zelfs in geheel Europa stil, zoo was men overdonderd door een actie, welke met alle redelijke verwachtingen den spot scheen te drijven. Hitler's zoo stellige uitspraak van September j.l., nooit één Tsjech in het Rijk te willen hebben, was door de feiten gelogenstraft; zijn belofte tegen vreemde volkeren geen territoriale ambities te koesteren, de koloniale kwestie daarvan dan uitgezonderd, al evenzeer. Het door zijn begrenzing een ware orde belovende ‘volksche’ beginsel was kennelijk onder het loodje gelegd. Men hoorde nog slechts spreken van aardrijkskunde en geschiedenis, en, niet te vergeten, van het vaagste van het vaagste, ‘Lebensraum’. Kan geen mensch al voorzien tot welke consequenties het historisch principe ooit leiden zal, met een theorie over levensruimte raakt men nog veel verder van huis, want onder dezen titel is nu letterlijk alles mogelijk, met als eenig rustpunt, de wereldheerschappij. Mag men een dergelijke expansie practisch wel niet voor mogelijk houden, toch heeft Duitschland met zijn jongste ‘beginselen’ ons heele bestel weer totaal op losse schroeven gezet, hetgeen concreet dan tot uiting wordt gebracht in het nu definitief dood zijn van München.
Het is een feit, dat de nieuwe politiek van wederzijdsch begrip en overleg, zooals deze met de Münchener overeenkomsten scheen te worden ingeluid, eigenlijk nooit meer dan een hoogst kwijnend bestaan heeft kunnen voeren, gelijk het al evenzeer een feit is, dat de schuld hiervan niet in de eerste plaats bij Duitschland mag worden gezocht. Zeker, had de Rijkskanselier op sommige oogenblikken het been eens iets minder strak gehouden en wat meer begrip getoond voor de mogelijkheden en moeilijkheden van het
| |
| |
andere kamp, het zou ongetwijfeld de nieuwe politiek wat meer levenskracht hebben gegeven. Doch daar staat tegenover, dat het elders de door onverstand, concurrentienijd en ideologischen haar bezeten machten zijn geweest, die openlijk, maar meer nog ondergronds, de z.g. openbare meening dusdanig hebben beïnvloed, dat het streven naar ‘appaesement’ op een steeds grooter verzet is komen te stuiten. De as-mogendheden trokken hieruit dan weer hùn consequenties, waardoor uit het een, het ander volgde, totdat dan Hitler's coup tegen de Tsjechen aan alles een einde maakte. Een einde, dat natuurlijk van iets anders weer het begin zou zijn, maar, waarvan?
Zooals reeds gezegd, in de eerste dagen na de annexatie gebeurde er eigenlijk niets, en ook in Chamberlain's rede van den 18en Maart, waarin hij wèl duidelijk deed uitkomen zich een ontgoocheld en bedrogen man te voelen, werd met geen woord nog gerept van op handen zijnde tegenzetten. Maar enkele dagen later, toen velen reeds vermoedden, dat Londen en Parijs het wel weer bij een papieren protest zouden laten, bleek plotseling het weer te zijn omgeslagen. Zoowel de Fransche als de Britsche gezant werden tijdelijk van hun post teruggeroepen, onderwijl het te Londen een diplomatieke drukte van belang werd. Langdurige beraadslagingen van het Engelsche kabinet, breedvoerige conferenties met tal van gezanten, w.o. ook die van de U.S.S.R., raadpleging van militaire en maritieme deskundigen behoorden opeens tot de orde van den dag, en naar verluidde scheen het de bedoeling te zijn als eerste bewijs van tegenactie een ‘motie van afkeuring’ openbaar te maken, geteekend door Frankrijk, de Sovjet-Unie en nog een aantal kleinere mogendheden, waaronder in de eerste plaats Polen.
Wat had Engeland er toe geprikkeld plotseling zoo opvallend actief te worden? Niet de inlijving van Tsjechië, noch die van de Sub-Karpatische Oekraïne; beide gebeurtenissen raakten Engeland slechts in theorie, wat echter niet het geval was met een al dan niet terecht veronderstelde bedreiging van Roemenië. Geruchten over een te Boekarest gesteld Duitsch ultimatum, deden de Britsche politici opeens klaar wakker worden, want mocht het den Duitschers werkelijk gelukken, hoe dan ook, Roemenië onder hun macht te krijgen, dan zou het Engelsche belang inderdaad
| |
| |
rechtstreeks zijn aangetast. De Engelsche macht immers, ligt voor het grootste gedeelte op het water, wat wil zeggen, dat Engeland de voornaamste zeewegen, en daarmee dus den aanvoer van grondstoffen, met zijn vloot onder contrôle heeft. Geen enkele continentale mogendheid, of zij moet met een ‘Brittania ruling the waves’ wel zeer terdege rekening houden, waarbij het zelfs een vraag blijft, of in een oorlog van langen duur niet altijd de macht ter zee zich sterker zal betoonen dan de reserves en het uithoudingsvermogen, welke een staat van het vasteland ooit maar kan opbrengen. Evenwel moet deze redenatie scheef gaan, zoodra het aan eenige mogendheid gelukken zou een dergelijk gebied onder hare suzereiniteit te brengen, dat zij, naast de mogelijkheid van een ongestoord handelsverkeer te behouden, bovendien van den overzeeschen handel practisch onafhankelijk wordt. In het blok Groot-Duitschland, Slowakije en Hongarije ontbreekt nu nog net het koren- en olieland Roemenië om een dergelijk complex geheel sluitend, en daarmede Duitschland in Europa absoluut oppermachtig te maken.
Leken tot nog toe de Engelsche machten van ‘niets doen’ en ‘flink’ optreden elkander in evenwicht te hebben gehouden, de verontrustende berichten uit Roemenië deden de schaal thans positief doorslaan naar handelen. En met spoed; met een te grooten spoed zelfs, want na eerst gepraat te hebben zonder te doen, wilde men daarna met alle geweld optreden zonder beraad, hetgeen onvermijdelijk tot teleurstellingen moest leiden. Neen Engeland, zoo zeide men te Warschau, gedachtig aan Abessynië, China, Oostenrijk en Tsjechoslowakije, voelen wij hier wèl alles voor een anti-agressieverklaring, maar teekenen die toch niet, alvorens afdoende bewijzen van u ontvangen te hebben, dat het u ditmaal met uw aanbod van daadwerkelijken bijstand ook werkelijk ernst is. De Engelsche procedure van eerst de verklaring en dan pas een nader overleg konden de Polen om zeer begrijpelijke redenen ook werkelijk niet aanvaarden, terwijl daarenboven het vooruitzicht, misschien met de Sovjets in één schuitje te komen varen, hen er al niet minder van terughield zich zoo maar op goed geluk in het avontuur te storten.
De Poolsche houding bracht natuurlijk een kwalijke stagnatie in de Britsche plannen teweeg, hetgeen nog te scherper tot uit- | |
| |
drukking kwam, doordat de Duitsche diplomatie verre van stil bleef zitten en achtereenvolgens met drie belangrijke successen voor het voetlicht trad. Litauen had zich bereid verklaard het Memelland aan Duitschland terug te geven, in ruil waarvoor het zich eenige economische voorrechten en, te Memel, een vrijhaven-zône zag toegewezen. Met een verdrag van non-agressie tusschen beide staten werd hier de kroon op het werk gezet. Met het, tegen de oorspronkelijke vermoedens in, zelfstandig gebleven Slowakije werd ook een definitieve regeling getroffen, waarbij Duitschland de integriteit van de Slowaaksche grenzen garandeerde, onder beding, op Slowaaksch gebied eenige verdedigingswerken te mogen aanleggen en deze door Duitsche militairen te doen bezetten. Kreeg het Derde Rijk hiermee nog een niet te versmaden strategische versterking, economisch sloeg het een prachtigen slag met het nieuwe handelsverdrag met Roemenië, waarin de bepalingen omtrent een uitgebreiden ruil van Duitsche fabrikaten tegen Roemeensche landbouwproducten, met de inzake een gemeenschappelijke ontginning van zekere grondstoffen (w.o. olie) getroffen voorzieningen wel de quintessence vormen. Speciaal de laatste verrassing werd te Londen met zeer gemengde gevoelens opgenomen, al liet Chamberlain zich ook niet van zijn stuk brengen, door meteen maar te verklaren, dat het Engeland's bedoeling zeker niet is, aan redelijke pogingen van Duitschland zijn handel uit te breiden ook maar iets in den weg te leggen. Hoe voortreffelijk hier ook bonne mine à mauvais jeu was gemaakt, velen zouden zich toch heel wat geruster hebben gevoeld, indien de Engelsche regeering nu ook eens met een succes uit de bus had kunnen komen. Voorloopig bleek het wachten hierop echter vergeefs te zijn; zelfs het waarlijk groots opgezette en, onder
omstandigheden, ook zoo belangrijke bezoek van den Franschen president aan het Engelsche koningspaar, leverde niet meer op dan de uiterst hartelijke bevestiging van een reeds lang bestaande en algemeen bekende vriendschap.
Weer moesten kwade geruchten de wereld in zenuwspanning brengen, ditmaal over Duitsche aanvalsplannen tegen Polen, alvorens in de Engelsche hoofdstad het hooge woord er uit zou komen. De waarheid van deze geruchten in het midden latende, verklaarde de Prime Minister op 31 Maart, dat, voor geval
| |
| |
eenigerlei actie de Poolsche onafhankelijkheid bedreigen zou, en de Poolsche regeering zou meenen hiertegen verzet te moeten bieden, de Britsche regeering er zich dan toe verplicht zal achten, aan het Poolsche volk allen steun te verleenen, welke zij maar in haar macht heeft. Aan het slot van zijn verklaring zeide minister Chamberlain, haar te hebben afgelegd in volkomen overeenstemming met de Fransche regeering, en haar bindend te achten zoolang de toestand door definitieve overeenkomsten nog niet voldoende geconsolideerd was.
Het is waarlijk niet overdreven dien 31sten Maart een historischen datum te noemen, daar het toch de dag is, waarop een Engelsche regeering, onder eenstemmige goedkeuring van beide Huizen, de sedert 1814 zoo angstvallig mogelijk gevolgde politiek van afzijdigheid voor een politiek van continentale bemoeienis terzijde legde. Hoe de Brit aan zijn traditie van ‘splendid isolation’ ook gehecht moge zijn geweest, en dit in zijn hart, natuurlijk nog wel is, zijn practische geest deed hem kijken naar de Middellandsche Zee, naar Suez, Palestina, den Soedan, Egypte, en niet minder ook naar zijn bedreigde economische positie zoowel in het Verre Oosten, als, meer nabij, in Zuid- en Oost-, en zelfs in Noord-Europa. Er was dus slechts voor hem een keuze uit tweeërlei kwaad, òf zich maar te verzoenen met een vrij zeker gestadig afbrokkelen van de Britsche wereldmacht, òf zich daartegen in den grootst mogelijken stijl tot het uiterste te verzetten, wat evenwel het aanvaarden van tal van nieuwe verplichtingen absoluut onvermijdelijk maakte.
In de meeste landen van Europa en in de Vereenigde Staten werd Engeland's ‘draai’ even uitbundig toegejuicht, als in de As-landen gewraakt. Wij zullen geen omsingeling dulden, donderde het uit Rome en Berlijn, waarop Chamberlain weer repliceerde geen omsingelingsplannen te hebben, doch louter een politiek van zelfverdediging na te streven. Gezien de concrete situatie van het oogenblik, is er werkelijk geen reden deze uitspraak van Chamberlain in twijfel te trekken, wat echter nu ook weer niet wegneemt, dat tenslotte ieder verdedigingswapen net zoo goed gebruikt kan worden als een aanvalswapen, dat hangt eigenlijk alleen maar van de omstandigheden af. Het was dan ook in het geheel niet zoo wonderlijk, dat spoedig al na Chamberlain's
| |
| |
uiteenzettingen over den nieuwen koers, er hardnekkige geruchten opdoken over een te verwachten energieken tegenzet van Italië. Daar te Brindisi en te Bari vrij aanzienlijke troepenbewegingen werden gesignaleerd, meende men wel zoo'n beetje met een optreden tegen Albanië te moeten rekening houden, maar er werd toch eerder nog aan een demonstratie gedacht dan aan een overvalling. Bovendien was op dat oogenblik alle aandacht eigenlijk op Londen zelf geconcentreerd, waar zoojuist kolonel Beck, de Poolsche minister van buitenlandsche zaken, was aangekomen. Gold het hier in principe weliswaar slechts het nakomen van een al oude afspraak, dank zij den zoo gewijzigden politieken toestand groeide dit beleefdheidsbezoek natuurlijk uit tot een gebeurtenis van de allereerste orde. Het resultaat van de veelvuldige en langdurige besprekingen bleef wellicht iets onder de algemeene verwachting, aangezien het met het reeds in de lucht hangende Poolsch-Engelsche verdrag tot wederzijdschen bijstand nog niet verder was gekomen dan een overeenstemming in principe. Wel bleek Beek er in te hebben toegestemd, aan de Engelsche regeering een soortgelijke garantie voor den overgangstijd te verstrekken, als Polen zelf die door de bekende verklaring van den 31sten Maart reeds ontvangen had.
Had het publiek ongetwijfeld wel iets meer verwacht, officieel toonde men zich voor het moment toch uiterst voldaan. In ieder geval deden het verdagen van het Lagerhuis met het daarop gevolgde op reis gaan van Chamberlain en van verscheidene andere ministers, gevoelen, dat de internationale verhoudingen weer voldoende ontspannen waren om althans een rustige Paschen te mogen verwachten.
Weer echter zou het anders moeten uitkomen dan gedacht en gehoopt was. De Engelsche ministers konden hun vacantieverblijven nog maar ternauwernood bereikt hebben, of Italië zette op de Albaneesche kust reeds zijn eerste troepen aan land. Eenig individueel verzet daargelaten, ondervonden de Italianen vrijwel niet den minsten tegenstand, zoodat er maar een paar dagen voor noodig waren, of wrederom had een groote mogendheid een kleinen nabuur staatkundig doodgedrukt. Weg was alle Paaschvrede en Paaschvreugde, om plaats te maken voor gevoelens van angst, verontwaardiging en verdriet. Maar hoe verstaanbaar deze reactie
| |
| |
ook zijn mocht, politiek gesproken, was de Italiaansche coup toch heel wat minder ernstig dan het Duitsche optreden tegen de Tsjechen.
Albanië immers was maar een zelfstandige staat in schijn en in werkelijkheid een protectoraat van Italië, met koning Zogoe als een soort zaakwaarnemer. Door de na den oorlog van 1914 gedurende vele jaren als een almachtig lichaam fungeerende gezantencommissie, was Albanië namens de geallieerde mogendheden aan Italië als een z.g. invloedsgebied toegewezen, hetgeen later, in 1926, nog eens uitdrukkelijk werd vastgelegd in een Italiaansch-Albaneesch verdrag, waarbij aan Italië o.m. het recht werd toegewezen, in geval van complicaties, troepen naar Albanië te mogen zenden. Deze bepaling was niet zoo onredelijk, als zij er op het eerste gezicht misschien uit mag zien, want indertijd was Albanië nog maar een zeer primitief land, waar haast alles van den grond af nog moest worden opgebouwd, hetgeen, bij gebrek aan eigen middelen en menschen, zou gebeuren door Italiaansche deskundigen en met Italiaansch geld. En Italië is hiermede werkelijk ook niet karig geweest; bij millioenen heeft het geld naar Albanië zijn weg gevonden, waarvan het meeste hoogst nuttig besteed werd, maar waarvan toch ook, naar Italiaansche beschuldiging tenminste, een niet onbelangrijk deel via koning Zogoe in verkeerde handen is terecht gekomen. Behalve deze nogal naar corruptie riekende kwestie, was er ook nog een andere, eigenlijk veel belangrijker aangelegenheid, welke de verhouding tusschen Rome en Tirana allesbehalve florissant deed zijn. Naarmate de Italiaansche belangen in Albanië grooter werden, steeg ook daar de Italiaansche invloed, wat den Albaneeschen koning klaarblijkelijk zoo verdroot, dat hij in stilte er ook nog een eigen politiek op na ging houden, n.l. eene van toenadering tot Zuid-Slavië. Dientengevolge ontstonden er ook nog al eens spanningen tusschen Zuid-Slavië en Italië, totdat Mussolini er danig genoeg van kreeg en Zogoe met een vlootdemonstratie voor Durazzo tot de orde deed
roepen (1931). Voerde de koning thans wederom een stille politiek, zij het dan ook niet met Zuid-Slavië, met welk land Italië tegenwoordig zeer goede betrekkingen onderhoudt? Het is lang niet uitgesloten, daar het kleine koninkrijk strategisch wel zoo belangrijk is, dat het onder anderer invloed Italië vrijwel schaakmat
| |
| |
zou zetten. Dat dus nooit geriskeerd, zal de Duce wel hebben gedacht, wien het bovendien om meer dan een reden toch wel wenschelijk moet zijn voorgekomen dezen voorpost op den Balkan ook militair geheel in handen te krijgen. Is het niet alleen reeds gunstig als tegenwicht tegen een mogelijke omsingeling, men kan toch ook nooit weten hoe zoo'n steunpunt nog eens van dienst kan zijn bij eventueele moeilijkheden met den noordelijken asgenoot. En het zal deze speculatie wel niet in de laatste plaats zijn geweest, die de Engelsche politici er toe deed besluiten voorloopig maar weer eens niets te doen. Chamberlain vond het zelfs niet noodig er zijn vacantie voor af te breken, en toen hij na twee dagen toch eindelijk maar besloot naar Londen terug te keeren, gebeurde dit niet uit belangstelling voor de Albaneesche kwestie zelf, doch voornamelijk, zoo niet uitsluitend, omdat weer eenige Engelsche vitale belangen in de knel dreigden te raken. Naar werd gemeld, zouden de Italianen een actie tegen het Grieksche eiland Korfoe van zins zijn, waardoor, mocht het hier inderdaad toe komen, het evenwicht in de Middellandsche Zee zeer ten nadeele van Engeland zou worden verstoord. Een tweede hoogst onprettige tijding kwam uit Spanje. Na een periode van afwachten, hebben de gebeurtenissen elkander zich daar plotseling met een razende snelheid opgevolgd. Op 26 Maart begon Franco zijn nieuwe, enorm breed opgezet offensief, dat gelukkig echter haast geen slachtoffers meer gevorderd heeft, daar Madrid zich reeds twee dagen later aan de Nationalisten overgaf. Na Madrid volgde toen de eene overgave na de andere, de verdedigingsraad van generaal Miaja verliet het land, en zoo kon dan op den 1sten April door het nationale hoofdkwartier eindelijk het laatste communiqué worden uitgegeven: ‘Vandaag is het gevangen genomen roode leger ontwapend. De nationale troepen hebben hun militaire doeleinden bereikt. De oorlog is
geëindigd.’
Wie nu gerekend had, dat Franco zich een tweede prins Schwartzenberg zou toonen, door de wereld eveneens ‘verstomd te doen staan van onze ondankbaarheid’, moet zich wel zeer bedrogen hebben gevoeld, toen, precies acht dagen na het beëindigen van den oorlog, de Spaansche regeering officieel bekend liet maken reeds twee weken tevoren tot het Anti-Komintern-Pakt te zijn toegetreden. Van dit cultureele accoord naar een wat inniger
| |
| |
relatie - zoo die al niet bestaat - is heusch zoo'n groote stap niet, zoodat, ondanks het naar de letter a-politieke karakter van Franco's geste, er achter Gibraltar reeds een vraagteeken is komen te staan, terwijl ook Frankrijk's positie, met het verkrijgen van een nieuwe landsgrens en met het alweer meer onzeker worden van zijn Afrikaansche verbindingslijnen, er beslist niet rooskleuriger op is geworden.
Nochtans liet de Engelsche regeering de zaken nog maar eenige dagen op hun beloop, wat eenerzijds natuurlijk wel noodig was voor het voeren van zekere diplomatieke onderhandelingen, maar waarmee anderzijds aan Italië toch ook de noodige tijd verschaft werd om zijn Albaneesche avonturen militair en juridisch af te ronden. Echter moet men ook wel begrijpen, dat Chamberlain op het oogenblik haast liever al het andere zou doen, dan het Engelsch-Italiaansch Verdrag verbreken, en dit voorwaar niet alleen om redenen van eigen prestige. Maar zou ook dit verdrag nog moeten wegvallen, dan is rond de Middellandsche Zee feitelijk het hek al van den dam, en zal men elken dag kunnen prijzen, waarop de dan natuurlijk angstwekkend snel oploopende spanningen nog niet tot een ontlading zijn gekomen.
Toen het Lagerhuis op Donderdag na Paschen weer in vergadering bijeen kwam, bleef een opzegging van het verdrag met Italië dan ook achterwege, al liet Chamberlain zich evenwel niet de kans ontsnappen, de Romeinsche heeren er zeer dringend op te wijzen, dat het de Engelsche regeering toch wel bijzonder aangenaam zou zijn, indien Italië, met het terugtrekken van zijn vrijwilligers uit Spanje, nu ook eens een daadwerkelijk bewijs van goede trouw zou willen leveren. Inzake Korfoe bleek de Prime Minister het zekere maar voor het onzekere te hebben genomen, door een schending van de Grieksche onafhankelijkheid tot een onvriendelijke daad tegen Engeland te verklaren, waarna een gelijke reactie zou volgen als bij een aanval op Polen het geval zal zijn. Doch hiermee waren de waarborgen nog niet uitgeput, want tegelijkertijd werd ook de Roemeensche onafhankelijkheid gegarandeerd, naar later wilde blijken, op een dringend verzoek uit Parijs.
Doordat tijdens de voorbereiding van haar nieuwe politiek, de Engelsche regeering zoo dikwijls en haast ook zoo demonstratief
| |
| |
contact had gezocht met den sovjet-ambassadeur, moet het wel eenigermate vreemd schijnen, dat nu, terwijl toch een tweede groote stap op den nieuwen weg werd gedaan, Chamberlain de U.S.S.R. geen enkel woord waardig keurde. Zelfs, door een vrij scherpe vraag van de oppositie daartoe gedwongen, bleef het maar bij een kort en kleurloos antwoord. Desondanks schijnt de Engelsche regeering er toch wel toe bereid te zijn, in de richting van Moskou desnoods heel ver te gaan, tenminste den volgenden dag kwam minister Simon met een verklaring, waarin het o.m. heette, dat er in beginsel zelfs geen bezwaren aanwezig zijn tegen een militaire alliantie met Rusland.
Nu Engeland's politiek nog zoo kennelijk zwevende is, want wat zij tot nu toe te zien heeft gegeven is meer ‘reactie’ dan ‘actie’, is het wel heel lastig uit te maken wat voor waarde men aan Simon's mededeelingen te hechten heeft. Sprak hij alleen maar zoo, om de oppositie en andere sovjetvrienden wat gerust te stellen, of getuigde hij van een reëelen wil der Engelsche regeering sovjet-Rusland inderdaad bij het ‘vredesfront’ te betrekken?
Een dergelijk front, met Rusland als vriend en partner, zou in de praktijk wel eens hoogst bedenkelijke kwaliteiten kunnen vertoonen, daar men toch niet vergeten mag, dat wie Rusland binnenhaalt, de Komintern er bij cadeau krijgt. Een betrekkelijk afzijdig gelegen eiland als Groot-Brittanië behoeft zich voor dat gevaar niet direct zoo bijzonder ongerust te maken, maar op het vasteland liggen de zaken hiermee wel een beetje anders. De handtastelijke politiek van de As, hoe afkeurenswaardlig die op zich zelf ook moge zijn, heeft tenminste nog het voordeel en plein public te worden opgevoerd, en men kan er zich tegen teweer stellen met een versterking van de eigen machtsmiddelen. De communistische propaganda, daarentegen, werkt altijd onder den grond; zij wordt gecamoufleerd op alle mogelijke wijzen, wordt daardoor altijd onderschat, totdat op een kwaden dag de vreeselijke gevolgen van dit sluipend gif maar al te duidelijk kenbaar worden. Wat de gevolgen zouden zijn, indien in een land de binnenlandsche uitholling nu nog gesterkt zou worden door de aanwezigheid van sovjet-militaire ‘hulp’, kan men wel op de vingers van een hand natellen. Uit dien hoofde is het maar al te begrijpelijk, waarom staten als Polen en Roemenië er in het geheel niet op gebrand
| |
| |
zijn den Satan van agressiemogelijkheden met den Beëlzebub van Moskou te gaan uitbannen; en op hun beurt eventueel gedwongen uit twee kwaden te moeten kiezen, ziet het er momenteel nog altijd wel naar uit, alsof zij dan maar liever wat grooter risico van de As zullen aanvaarden.
Een reden temeer, waarom er in de door Engeland thans zoo begeerde blokvorming nog maar weinig schot komt. Ieder land, dat zich door de As bedreigt voelt, wil natuurlijk wel graag een solide garantie ontvangen, desnoods ook nog wel meedoen in een bondgenootschap met Frankrijk en Groot-Brittannië, maar omwille van zuiver Engelsche interesses er nog extra kwade kansen bij te nemen, neen, zòòver reikt de liefde niet.
Er moet dus nog maar worden afgewacht hoe de nieuwe koers zich uiteindelijk kristalliseeren zal. Gaat alles naar Engelschen wensch, dan zal naast Polen ook nog een complete Balkanbond (Roemenië, Bulgarije, Griekenland en Turkije) in het anti-agressiefront worden opgenomen, alles tezamen onder een Fransch-Engelsch beschermheerschap, zoo mogelijk met Rusland er nog bij, hetzij als een volwaardig partner, hetzij, om zekere moeilijkheden te ontgaan, meer als een man op den achtergrond.
Overschaduwd en toch ook weer sterk beïnvloed door de groote gebeurtenissen van den dag, hebben zich in België en Frankrijk nog enkele feiten voorgedaan, welke onder normale omstandigheden beslist wel wat meer aandacht zouden hebben getrokken. De Belgische verkiezingen brachten aan de katholieken en liberalen een groote winst, terwijl Rex, dat niet minder dan 17 van zijn 21 mandaten verloor, en de socialisten het gelag hadden te betalen. Dat de vernietiging van Rex niet zoozeer op rekening van zijn anti-democratische tendenzen, als wel op die van zijn totale beginselloosheid geschreven moet worden, bewijzen wel de Vlaamsch-Nationalisten, die er ondanks de meest felle tegenwerking, zelfs nog in geslaagd zijn hun aantal zetels van 16 op 17 uit te breiden. Al met al, ziet het er nog niet bepaald uit, of met dit parlement nu beter te regeeren zal zijn, dan met het voorafgaande. Immers, van de in het verlies zijnde Belgische Werklieden Partij kan haast moeilijk anders worden verwacht, dan dat deze in de oppositie zal gaan, waardoor dan toch een katholiek-liberaal kabinet noodzakelijk zou blijken. Nog geen maand geleden bewees deze combi- | |
| |
natie niet de minste levenskracht te bezitten, en het is moeilijk aan te nemen, dat dit thans ineens wel het geval zou zijn.
In Frankrijk heeft de Nationale Vergadering een nieuwen president gekozen, of liever een ouden, want Lebrun heeft zijn mandaat verlengd gezien. Ruim 55% van de geldig uitgebrachte stemmen werden in eerste verkieznig reeds op zijn naam uitgebracht; een heel fraai resultaat, maar toch bij lange na niet wat men er van gehoopt had, n.l. een kloeke demonstratie van Fransche saamhoorigheid. Maar zoo zwaar kan het buiten de grenzen niet rommelen, om van de interne moeilijkheden nu nog maar te zwijgen, of de restanten van het onzalige volksfront gaan voort met hun onverantwoordelijk partijenspel. Vooral Blum, ziet hij een kans ergens Daladier den voet dwars te zetten, hij zal het niet nalaten. En Daladier moet met al zijn volmachten nog heel voorzichtig zijn, daar hij nu eenmaal niet steunen kan op een homogene meerderheid, en zelfs in zijn eigen partij van nog lang niet iedereen zeker is. De binnen- en buitenlandsche situatie gedoogden thans zeker geen slepende kabinetscrisis, waarom Daladier tot elken prijs moest zien te voorkomen, dat een nieuwgekozen president, met mogelijk andere inzichten dan hijzelf, hem niet meer tot eersten minister beroepen zou, nadat het zittende kabinet, volgens de daaromtrent geldende voorschriften in de grondwet, den nieuwen president zijn ontslag had moeten aanbieden. Zekerheid in deze kwestie kon alleen met een herkiezing van Lebrun worden verkregen, hetgeen echter met zich meebracht, dat rond die herkiezing dan een ware politieke rel kon worden ontketend. Zeer tot schade van Frankrijk's nationale aanzien, heeft links van deze gelegenheid nog een dankbaar gebruik gemaakt ook, waarbij allerlei verdachtmakingen en onsmakelijke tafereelen de wereld weer niet bespaard zijn gebleven.
Voor de Fransche regeering is het er daarom ook werkelijk niet gemakkelijker op geworden, in het spel van brommen en grommen met Italië goed op haar stuk te blijven staan. Wanneer Daladier, wijzende op de nationale eenheid, aan Mussolini op een gegeven moment ten antwoord kan geven ‘geen duimbreed gronds en geen enkel recht’, dan is een vertooning, gelijk zich bij de presidentskeuze heeft voorgedaan, wel het tegendeel van geschikt om aan een dergelijk fiere uitspraak de noodige kracht bij te
| |
| |
zetten. Een tegenspeler wordt daar juist door geprikkeld nog weer iets verder te tasten, nog iets brutaler te worden, totdat dan eindelijk op een kwaden dag de zaak heelemaal spaak loopt. En dan is die brutale man natuurlijk de groote schuldige, waarbij eenvoudig vergeten wordt, dat een conflict, ja zelfs een kwestie. in het geheel niet geboren had behoeven te worden, indien de andere partij zich altijd maar zoo sterk had kunnen toonen, niet met den mond, maar stilzwijgend door de werkelijkheid, dat niemand de neiging kon hebben gekregen, het ‘maar eens te gaan probeeren’.
Qui se fait brebis, le loup le mange, maar waar geen schapen zijn, kan de wolf ze ook moeilijk gaan eten. Doch deze eenvoudige waarheid blijkt zelfs vandaag nog aan vele politici boven het verstand te gaan, want hoe gaarne die lieden zich ook tegen de As teweer zouden willen stellen, in Frankrijk wakkeren zij de nationale tweedracht aan, terwijl de Labourmen weer van geen dienstplicht willen weten. Een dergelijk kortzichtig optreden geeft aan Italië en Duitschland een machtig streepje voor, wat, zooals we dan nu zien geschieden, alleen nog maar te compenseeren valt door de zoo levensgevaarlijke blokvorming. Levensgevaarlijk, niet slechts naar analogie van eenzelfde soort politiek uit de vorige eeuw, welke in 1914 haar bloedige ontlading vond, maar vooral, omdat het thans niet om ‘dé’ vrede, doch om twee soorten van vrede gaat. Eén vrede onder bescherming van de Duitsch Italiaansche macht, naast één onder bescherming van Londen. Wie zijn laatste illusies durft prijs te geven, kan het ook zoo uitdrukken, dat de inlijving van Tsjechië tevens de gongslag is geweest. waarmede wij in den strijd om de hegemonie in Europa de beslissende ronde zijn ingegaan.
|
|