| |
| |
| |
Bij de nagedachtenis van Co Breman door Martien Beversluis.
Toen ik eenige weken geleden te Laren in het hooge en vredige atelier van den onlangs verscheiden kunstschilder Co Breman de nagelaten werken nog eens mocht zien, kwamen mij deze regels van Emile Verhaeren voor den geest:
O! la planité d'or à l'infini des eaux
A! les arbres et leurs ombres sur les roseaux
Et le tranquille et somptueux silence,
Het bleeke Februarilicht scheen van terzijde door het wijde raam over dezen verzonken achtergebleven arbeid.
Een kloeke den, in de windelooze sfeer oprijzende, wies tot boven het raam tegen den grijzen hemel. Het was de sfeer waarin dit schilderwerk zonder luidrucht en zonder levensvrees was ontstaan. Want over gansch dit oeuvre schuift een ademtocht van wijdschen vrede en groote diepe vreugde, een vreugde die zich niet uitte in woelige wateren, driftige wolken, waaiend geboomt of in feestelijke gevels, maar een vreugde, zooals ik die zelf eens bezong staande met mijn voeten aan diezelfde IJseloevers, die hij zoo bebloemd en gloriënd wist te schilderen.
| |
| |
... dit is geluk te noemen
mijn voeten in de bloemen
mijn hoofd in zonneschijn...
Wie Co Breman's smalle en lieflijk bebloemde weggetjes door den Blaricumschen enk beschouwt en de lichte veelkleurigheid zijner weiland- en korenverschieten, wie zijn later werk ziet uit Italië, de rotsen op Capri, de vernevelde gondels in Venetië, gemeerd aan den hoogen paal met het O.L. Vrouwe beeldje en in de paarse waterkantelingen, of wie zijn arcadische IJsellandouwen uit zijn laatste jaren voor oogen ziet, hij merkt dat éénzelfde, machtig verlangen zijn penseel bewoog en zijn kleuren deed kiezen. Het verlangen naar ruimte, naar groot en genadig licht.
Het is een kenmerkende eigenschap van Co Breman dat, hoewel hij veel luchten heeft geschilderd, achter en over stouwen en steden of gespiegeld in het rimpelloos water, hij bijna nooit wolken, gebroken hemelen als achtergrond koos, nooit wisselende zwerken schiep met hun grillige schaduwingen, over land en stad, maar bijna altijd een strak firmament, een stoorlooze overkoepeling beeldde, waardoor bijna elk tafereel gebed en gebaad ligt een peinzende atmosfeer.
Zuiver en gewasschen in een hoog en sereen licht of droomerig in een oogenschijnlijken nevel, die òf optrekt òf néérzweeft - om het even - dit alles, huizen en boomen, bloemen, water, gevels en dieren - het is geheel opgenomen in een alzijdige, ik weet niet van waar gekomen afglans.
Voor een kunstenaar als Co Breman is dit aardsche leven slechts geweest, een neerzwermen of een opgaan van licht; voor hem is deze wereld slechts een grootsch en joyeus spel geweest van zonnevlekken en hetzij hij bewust of onbewust één zijner laatste bebloemde IJseloevers ‘Pinksteren’ heeft genoemd, zijn schilderen was een uitstorten van licht over de aarde, vanuit den hemel.
Bij het beschouwen van deze doeken denkt men onwillekeurig nog eens aan de betrekkelijkheid of waardeloosheid van elk oordeel over ‘techniek’, ‘métier’, ‘pallet’ en wat dies al meer zij.
De onbevangen en onbedorvene, nog niet door kunst en vormstrijd verwarde mensch, wil door een schilderij worden ontvoerd,
| |
| |
worden stilgemaakt. Een leven en maatschappij als deze verlangt meer sensatie, meer frappants, meer effect dan bezonkenheid.
De oppervlakkige of de nog onervarene verlangt door kunst meer te worden geïnteresseerd dan geboeid, meer verrast dan ontroerd. - Hij zal het in rust ingedaalde en roerlooze werk van dezen schilder moeilijk verstaan. Maar hij of zij, die vermoeid en wars is van het al te schetterende tumult rondom, zal door deze lichtvisioenen worden ingenomen.
Want Breman's schilderijen zijn, welk gegeven hij kiest, hetzij het de Vischpoort te Harderwijk is of de Deventer Lebuïnus, de eenzame dijk bij Schouwen of de oevers bij de Ravensweert, visionair.
En toch - wat een détailleering tot in het miniemste. Men zie bijvoorbeeld eens naar het silhouet van Deventer, gezien van de worp, achter de schipbrug.
De oude stad ligt daar als één groote opéénstapeling van daken in den morgendamp. Maar in het verhevene, zondoorsidderde licht, valt de nauwgezetheid en bijna architectonische weergave der honderden gebouwen op, als een knappe, prachtige compositie van lijnen en contoeren. Maar majestueus is weer de gloed waarmee dit opeengeblokt en kolossaal geheel is overtinteld, als van stofgoud. Licht door tranen.
Bij het bezien van de nagelaten werken van een schilder, voelt men meestal hiaten, mist men brokstukken arbeid, die in andere perioden zijn gemaakt toen de kunstenaar zich op nieuwe problemen bezon.
Bij Co Breman's werk voelt men merkwaardigerwijze geen hiaten. Of men een werk ziet van 1898, een hooimijt in het droomerig Gooi, een Augustusdag in Napels van 1912, het karakter en de algeheele opzet van het doek is hetzelfde.
Het is alles één hosanna aan het licht.
Hoewel hij in de jaren 1890-1900 kennis maakte met de Fransche plein-air school en het werk der luministen, men ziet allerminst den positieven invloed van hen, hoogstens een ‘ähnlichkeit’ met enkelen hunner. Co Breman was reeds in zekeren zin een luminist, vóór hij deze zoogenoemde jonge groep ontmoette.
| |
| |
CO BREMAN
BERGKERK VAN DEVENTER IN SNEEUW
| |
| |
Men ziet in de werken van dien tijd geen experiment, geen effect, geen overdreven rhythme in de kleurgamma's.
Co Breman bleef zichzelve en volgde zijn eigen weg.
Hier moge zeer in 't kort iets volgen over zijn leven.
Hij werd geboren den 7en December 1865 te Zwolle, waar hij als kind ter schoole gaat. Reeds vroeg openbaarde zich in hem de trek naar schilderen, zoodat hij al vrij jong onderwijs krijgt op de particuliere school van den schilder J.D. Huibers. Hij leerde daar teekenen, terwijl hij tevens zich bekwaamde in perspectief en projectieteekenen, alsmede kunstgeschiedenis op de school van bouwkunde van Rosmalen.
Op aandringen van zijn voogd - zijn vader stierf reeds vroeg - legde hij zich aanvankelijk toe vooral op decoratie.
Na eenige jaren studie trok de jonge Breman naar Brussel en Parijs, waar hij zich ook op de ornamentiek toelegde.
In 1890 slaagde hij voor het examen tot toelating aan het derde leerjaar der decoratief-klasse aan de Academie des Beaux Arts te Brussel.
Het was in deze stad, dat hij met de schilderschool der luministen kennis maakte. Inmiddels had hij reeds enkele gouden medailles voor decoratie-ontwerpen behaald en hij werd, in verband met zijn steeds grooter wordend succes één dier jaren uitgenoodigd naar Amsterdam te komen voor het decoreeren van de tentoonstelling voor Hotel en Reiswezen. Hoewel hij zich daarna, bij zijn vestiging in het Gooi, vooral en algeheel toelegde op het landschap, blijkt toch uit de vereerende opdrachten, die hij van verschillende instanties ontving, dat het decoratieve element zijn gansche leven van invloed bleef.
Hij schiep o.m. later een prachtig koren-epos aan de wanden van een villa te Steenwijk (thans het gemeentehuis), hij ontving opdrachten van de Levensverzekering Mij. Utrecht, de directie van de Kon. Holl. Lloyd, welke hem belastte met wandschilderingen aan te brengen in de gebouwen der onderneming aan de Prins Hendrikkade te Amsterdam. Ook werd hem opgedragen een ontwerp te maken van het 700-jarig bestaan der stad Zwolle, zijn geboorteplaats. En met hoeveel liefde en toewijding heeft hij zich daaraan gegeven.
Het sprak vanzelf dat men Co Breman verzocht in de schoon- | |
| |
heidscommissie in het Gooi plaats te nemen, in welke functie hij veel en belangrijk werk deed tot behoud van natuur en natuurmonument.
Maar hoewel Breman altijd weer opnieuw zijn schildersezel moest verlaten om ergens aan wand of paneel zijn decoratieve talenten te bewijzen en uit te vieren, boven alles had hij het landschap lief.
Hij doorzwerft het Gooi, dwaalt tusschen de charmante slingerpaadjes van Blaricum, zwerft over de meentvlakte. In dien tijd ontstaan zijn beminnelijke landwegen en boerderijtjes. Maar steeds weer trekt hem de rivier van zijn jeugd, de IJsel, en hij dwaalt uren en dagen langs haar welig gelegen beddingen. Op velerlei wijze en variatie heeft hij dezen stroom, die zich door zijn geheele werk slingert, uitgebeeld.
De IJsel - Breman's begin en uitgangspunt - de bochtige IJsel, met haar donkere kribben en breede zandplaten, waar de zonbeschenen roerlooze koeien 's zomers tot hun schoften in het water staan - de IJsel - langs wier brokkelige grasranden de peppels zoo verrukkelijk beven op de zachtste winden, de IJsel, wier watervlakte zich snel en gelijkmatig voortwendt in altijd wisselende figuren, zich openende en sluitende lichtrozen... O! deze IJsel, die hem steeds weer opnieuw verrast en vervoert als de Schelde eenmaal den dichter Verhaeren, die fascineerende rivier, plotseling zichtbaar achter busselen hoog riet, distels of welige bosschage - met in het verschiet de stad of de nevelige weilanden - hij heeft haar met zijn penseel gestreeld, geprezen en verheerlijkt.
Het Overijselsch en Geldersch volk en speciaal de stad Deventer, heeft den verbeelder van zijn schoonste natuursieraad, dezen IJsel, in CoBreman gevonden.
En hoezeer zijn werk al spoedig het publiek grijpt, bewees wel de tentoonstelling, die hij in 1912 te Amsterdam hield. Op den dag der opening reeds werd al het werk verkocht. Dan brengt hij twee arbeidvolle jaren door in het zonnig Italië. De hooge zon, die alles in lichtgroenen tot diep paarsen gloed zet, moet hem wel sterk hebben geroerd. Hij onderging daar de licht-extase wel zeer fel, doch hoezeer het hem moet hebben doorgloeid, in geen zijner doeken treedt deze extaze naar buiten in schelle of driftige effecten.
| |
| |
CO BREMAN
OP DE STADSWEIDE
| |
| |
Breman weet den stroom zijner ontroering weer te dwingen in de beddingen van rust en verzonkenheid.
Een opmerkelijke trek in het werk van dezen schilder is ook deze, dat hij zelden avondstemmingen schildert - ik herinner mij er één over de rivier bij Deventer en een bij Venetië - doch dat hij liefst de zon laat opstijgen over zijn tafreelen.
Met een schat van schilderijen, studies en teekeningen keert hij weer naar Holland. Het Museum te Madrid koopt dan zijn ‘Golf van Napels’ en één in San Francisco gehouden tentoonstelling bekroonde hem met de zilveren medaille. Zijn werk gaat naar Frankrijk, Engeland en Duitschland. Maar ook hier te lande wordt hij steeds meer bekend en erkend. Het museum te Dordrecht bezit een groot doek, ‘Koeien aan den Rijn’ bij Rhenen, en menig vereerende opdracht wordt hem deelachtig.
Was het een symbool, dat hij in zijn laatste levensjaren tot onderwerp koos de gloeiende kronen der stervende linden en kastanjelaren, die, breed en koninklijk over het donkere singelwater van zijn geboortestad welven? Ging zijn leven niet in deze zelfde grootsche vreugde op?
Hoe leidt het leven der kunstenaars soms over eendere wegen en naar eendere doelen.
In het najaar van ditzelfde jaar stond ik met den jongen Zwolschen schrijver van Eerbeek voor deze boomen op een zonnigen herfstdag. Wij waren beiden vervuld van deze onwezenlijk schoone, doorvlamde boomkronen. Eenigen tijd na dien dag, waarop misschien ook wel Co Breman zijn prachtig doek schiep, schreef ik in één mijner afscheidssonnetten aan van Eerbeek, deze gemeenschappelijke vreugde mij herinnerend, de volgende woorden:
Gij gingt, wij weven voort, maar 'k hunker naar de ure
dat 't goud der laatste herfst ook over mij zal vuren
en 'k boven 't blindend stof, gelukkig ben als jij.
Ik kon het aan Breman hebben geschreven. Want als hij voor herstel eenigen tijd daarna weer naar Italië vertrekt, zal hij nog eens en voor goed terugkeeren naar het Gooi.
Maar in die enkele maanden voor het herwinnen van zijn krachten, schept hij nog enkele onvergetelijke doeken. Zijn laatste werk
| |
| |
is geïnspireerd op het oude kerkje te Camogli - als een voorpost in zee liggende. - Zachtjes bespoelt in rustige kabbelingen, de zee haar droomerigen omtrek en duisteren voet.
Kerkje te Camogli... waarom juist dit onderwerp? Het is gewijd aan den Spaanschen Heilige San Prospero. De visschers en de koopvaarders bidden tot hem, wanneer zij in gevaar verheeren. Hij is de Heilige der... goede reize...
Het is juist in de dagen nu dit nummer verschijnt, dat te Deventer een herdenkingstentoonstelling wordt gehouden van zijn nagelaten werken. Deventer, geen stad waaraan hij zooveel van zijn inspiratie heeft geschonken, Deventer in licht, in nevel, in morgen en middagen, Deventer en haar IJsel in de verten en nabij, met haar statige Lebuïnus en haar sindsdien verdwenen en historie geworden primitieve ophaalbrugje; Deventer in silhouet onder de boomkronen door gezien of aan haar lage wallen, waar de jeugd speelt en waar de mistige morgen nog het vervaarlijk geraamte van de spoorbrug verhult, Deventer verdoken of open, maar altijd even schoon en door Co Breman onvergetelijk en onvergankelijk geworden.
Niet altijd heeft Co Breman landschap geschilderd. Ook maakte hij enkele portretten - en betoonde zich daarin dezelfde bekwame vakman. Met hoeveel toewijding en liefde maakte hij reeds in 1898 het portret van zijn moeder. Geen detail werd verwaarloosd, met pretentieuze aandacht is elk contoer, elk deel ook van den achtergrond doorwrocht.
Men kan zich achter deze oude, strenge moeder, met haar beslisten en sprekenden mond, met haar aandoenlijk gevouwen handen, geen ander fond denken dan een strak naïf behangetje, met een weinig onderbroken groen-grijs patroon.
Maar hoe is alles hier in evenwicht en hoe verraadt het in elk onderdeel den ernstigen werker, die zijn onderwerp niet losliet voor het uiterlijk en innerlijk volkomen verantwoord was.
Ook in Breman's portret ontdekt men weer die aristocratische onverstoorbare blijmoedigheid. Men kan van hem zeggen dat hij getracht heeft om de Stilte te schilderen in gelaat en landschap,
| |
| |
in vlak water zoowel als in de woelige weelde van een bloeienden bogert. Hij heeft de groote Stilte over deze aarde weten te doen dalen, doen trillen en beven in ons.
De schoonheid dezer wereld, de schoonheid en waarde van alle kunst tenslotte, wij kunnen haar niet meten, bepalen, niet indeelen, rubriceeren. Wij kunnen haar slechts ervaren. De reflex in ons hart is alleen van belang, voor elk afzonderlijk.
Car nous vivons toutes les fleurs
toutes les herbes, toutes les palmes
en nos rires et en nos pleurs
Oh! dis, c'est bien en nous que se féconde
le plus joyeux et doux jardin du monde.
Toen ik dien avond de Torenlaan te Laren weer terugwandelde en het stille gewijde atelier van Co Breman verliet, kwamen mij steeds weer die woorden voor den geest uit ‘les heures claires’ van Emile Verhaeren en ik meen dat dit niet toevallig was.
Veere, April 1939.
|
|