De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 419]
| |
BibliographieReinier van Genderen Stort. Het Goede Leven, - N.V. Em. Querido, Amsterdam, 1938.Neen, neen en nog eens neen! Wij kunnen een dergelijke behandeling (mishandeling!) van het goede leven niet accepteeren. Wat van Genderen Stort ons hier weer presenteert is geen roman, is geen goed leven, is een parodie. Ik heb een moment gedacht dat de schrijver eens een loopje wou nemen met het critisch vermogen zijner lezers en critici. Maar daarvoor lijkt het boek toch te serieus bedoeld. Hemel nog-an-toe! We hadden vroeger in de Katholieke wereld enkele dames die meenden hun lezers te moeten vergasten op preekjes in ‘roman’-vorm, en er kon deze dames niet genoeg op gewezen worden dat een roman en een preek twee heel verschillende zaken waren. Maar nu blijkt dit euvel zich niet tot de Katholieke wereld te beperken; nu blijkt ook v. Genderen Stort een preek-roman te geven. Tenminste te willen geven; want door deze hopelooze poging wordt de roman een fiasco en de preek.... bijna belachelijk. Dit boek is gewoonweg niet na te vertellen noch uit te pluizen; er valt slechts van te zeggen dat het volkomen, zoo volkomen mogelijk seniel is. ‘Bekroonde ontbinding’ schreef Gerard Bruning n.a.v. Kleine Inez, en inderdaad is dit boek het volledige stadium van ontbinding ingetreden. Het is maar beter er niet te veel over te zeggen.... | |
C. en M. Scharten-Antink. De Groote Zorzi. - Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1938.Een eeresaluut aan het echtpaar Scharten-Antink, dat hier voor de zooveelste maal blijk gaf van hun hooge kunnen. Zij beschrijven hier het leven van Giorgione, den Venetiaanschen schilder rond 1500, en geven blijk van een historische kennis, een indringen in zijn schilderkunst èn een schrijfvermogen, dat men niet weet wàt méér te bewonderen. Men leest dit werk in eens door, geboeid door het veelkleurige leven dat zich voor ons ontrolt, en men krijgt inderdaad heimwee naar dergelijke tijden en dergelijke menschen. Had het hier en daar iets beknopter mogen zijn, er valt overigens niet anders van te zeggen dan: een prachtboek, een der allerbesten uit de najaarsaanbieding. | |
Louis Couperus. Korte Arabesken. - Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1938.Van Couperus bekende Korte Arabesken kwam bij de W.B. de 4e druk | |
[pagina 420]
| |
(8e duizendtal) van de pers. Wij hoeven over dit werk niet veel meer te zeggen - dan alleen, dat het wel teekenend is, dat het nu pas tot het 8e duizendtal komt! | |
Lode van der Schelde. De populieren fluisteren. - Zuid-Hollandsche Uitg. Mij., Den Haag z.j.Naar ik meen het eerste oorspronkelijke roman-debuut dat in de bekende Cultuur-serie werd opgenomen. En, laten we direct zeggen: terecht werd opgenomen, want dit is een opmerkelijk debuut. Niet dat het geheel vlekkeloos zou zijn, niet dat het geheel vrij van reminicensies is, met name sterk aan Antoon Coolen herinnert. Vooral de scene tusschen den pastoor en den ouden boer (blz. 49) is zoo weggeloopen uit De Schoone Voleinding. Dit alles is voor een debuut echter geen dood-wond; er is een ander gevaar waarvoor Lode v.d. Schelde zich zal te hoeden hebben. Was het vroeger in Zuid Nederland mode, op het voetspoor van Timmermans vooral, ‘leutige’ romans te schrijven, er dreigt heden in datzelfde Vlaanderen een school ‘tragische’ romans te komen in het voetspoor van Gerard Walschap. Maar wat Timmermans en Walschap kunnen, kan ieder ander niet. En ik meen dat Lode van der Schelde te veel eigen talent heeft om zich tot klakkeloos school-werk te beperken. Over het algemeen is deze roman opmerkelijk goed geschreven, behoudens een enkel fragment en het hinderlijk-vaak terugkeerend ‘Gadverdekke’, alsof er geen andere krachttermen in zwang zijn voor wie daar behoefte aan heeft. Ook hoede Van der Schelde zich voor ‘magie’ - ook zonder magisch te willen zijn kan men een goeden roman schrijven. Hij leere de beperking, waarin zich de meester toont, en hij zal een carrière voor zich hebben van veel belang. De uitgave van dit boek is prachtig, behoudens (voor mijn gevoel) de al te ouderwetsche roode lijnen om de spiegel. | |
Louis Carbin. ‘Van Berkel’ Wegend Waterdrager. - W.L. & J. Brusse. Rotterdam.Een boekje dat beter onuitgegeven ware gebleven. Het wil een parapsychologisch verslag zijn, en pretendeert tegelijk een vertelling te vormen. Noch het een, noch het ander lijkt geslaagd. Een dergelijk ‘verslag’ kan ieder, die 'n schepje parapsychologie innam en 'n beetje fantasie bezit, makkelijk in elkaar flansen. Een dergelijke ‘vertelling’ is al even licht te fokken. De ernstige parapsychologie wordt er vermoedelijk geen stap verder mee gebracht, en de litteratuur al evenmin. | |
Antoon Coolen. Herberg in 't Misverstand. - Nijgh & van Ditmar N.V., Rotterdam.Antoon Coolen heeft zijn eigen, Coolensch idioom laten varen en schreef deze roman in het Nederlandsch. Maar behield zijn eigenaardige zinsbouw, | |
[pagina 421]
| |
zoodat we hier en daar een kort stukje rammelend proza te genieten krijgen. Waarin enkele mededeelingen na elkaar worden gedaan die evengoed wegbleven. Vooral de aanvang lijdt onder deze kwaal. Als het verhaal (of liever: de diverse verhalen) eenmaal op dreef is(zijn), dan weet Coolen ons toch weer te boeien met fijne opmerkingen, met scherpe teekeningen en rake gezegden. Zoodat de slotconclusie weer wordt: toch een echte Coolen. Voor liefhebbers van het soort om van te smullen. | |
Janet Riesenfeld. De doode Miliciano. - A.W. Bruna & Zoon, Utrecht, z.j.Janet Riesenfeld moet een Amerikaansche zijn die naar Spanje ging om haar geliefde te ontmoeten. Juist als ze in Europa is aangeland breekt de opstand van Franco uit, en als ze ondanks alles toch kans ziet om in Spanje door te dringen, maakt ze 'n half jaar de burgeroorlog mee. Hoewel haar geliefde kennelijk van den aanvang af rechts staat, belet dit haar niet om links te geraken. Wij merken echter niets van eenige verantwoording of beredeneering dezer keuze; ze is louter op sentiment gegrondvest. Als deze dame inplaats van in Madrid ergens anders terecht was gekomen, en rechtsche inplaats van linksche menschen had leeren kennen, ware waarschijnlijk haar keus ook anders geweest. Wij beleven niets van een ‘groei’ in haar, hoewel ze deze in het voorwoord belooft. Meestal babbelt ze nogal luchthartig over een stad, die heel de belegering nogal luchthartig schijnt op te nemen. Hoewel hier en daar wel 'n passage staat, die ons even vermag te boeien. De mededeeling op blz. 107 lijkt toch wel wat erg op gruwelsprookjes! Waarom is er geen naam van vertaler of vertaalster genoemd? | |
Halldór Laxness. Vrije Mannen. Vert. d. Dr. Annie Posthumus. - Zuid-Hollandsche Uitg. Mij., Den Haag. z.j.Halldór Laxness heeft zich in Nederland ineens een naam veroverd met zijn Salka Valka; nu verschijnt in dezelfde Cultuurserie een tweede vertaling van hem. Waar ik het eerste boek niet las, is Vrije Mannen inderdaad een verrassing voor me. Wat is het, dat deze man beschrijft? Niets anders dan het simpele leven van een IJslandschen boer, pionier in de barre en woeste streek, die om zijn zelfstandigheid vecht maar helaas jammerlijk ten onder gaat. Heel dit lijvige boek speelt zich af in een zoo'n klein boerderijtje, winterlang ingesneeuwd, door een gezin bewoond; men zou er bang voor zijn. Maar wie eenmaal begint te lezen, kan het boek niet meer uit handen leggen. Men wordt niet in adembeklemmende vaart meegesleept door heele serie's avonturen; men wordt ‘alleen maar’ volkomen geboeid door het knappe schrijfvermogen van Laxness. Men leert het bijna-barbaarsche land met deze bijna-barbaarsche menschen kennen alsof men er op bezoek was (beter misschien zelfs, want veel bezoekers kunnen hun oogen niet gebruiken) en waarachtig ervan houden. | |
[pagina 422]
| |
Een magnifiek boek; een der allerbeste deelen van de glorierijke cultuurserie. | |
Dignate Robbertz. Noordwester. - Bosch en Keuning N.V., Baarn. z.j.Dignate Robbertz komt hier met een eersteling die zoo goed is, dat 't werkelijk een verrassing is. Er zijn niet véél auteurs, die van de eerste zin af hun ‘slag’ te pakken hebben en deze weten vol te houden tot het einde toe. Maar deze debuteerende schrijfster kan dit wel; er zijn slechts zéér schaarsche momenten in dit boek waar de lezer zegt: ‘dit kan in elk boek staand’. De zee en de noordwester hebben haar gefascineerd, en het bittere, harde leven der Zeeuwen. Hierover schrijft zij, soms bijna zakelijk, een in waarheid realistische roman: dit leven wordt ons bijgebracht en dien! tevens als middel tot typenbeelding. En, dit in 't oog houdend, zijn er twee zaken die een werkelijke begaafdheid van niet gering formaat verraden: 1o dat dit boek zoo forsch, bijna mannelijk is, en 2o dat ongeveer elk type, elk karakter, zoo verbazend goed ‘uit de verf’ is gekomen. Deze menschen leven voor ons; men hoeft geen moeite te doen om hun karakter te raden of tusschen de regels door te lezen. En er zijn nogal wat karakters! In deze bonte dooreenmengeling zóó goed elk's eigen geaardheid vast te houden en te doen goeien, dit verraadt de ràs-romancière die Dignate Robbertz is! Evenals het beheerschte boven de stof staan: wat was hier niet een pracht-gelegenheid tot larmoyante sentimentsuitingen, en wat heeft deze vrouw die prachtig vermeden! Noordwester is werkelijk een debuut van groot formaat, en wij verwachten van deze schrijfster nog wat! | |
Menno ter Braak. In Gesprek met de vorigen. - Nijgh & v. Ditmar N.V., Rotterdam, 1938.Deze Menno ter Braak is ons oneindig veel sympathieker (of minstens minder antipathiek) dan die we vorige maal bespraken. In Gesprek met de vorigen is een bundel van zijn opstellen over verscheidene figuren vanaf Erasmus tot en met.... Menno ter Braak! Uiteraard zijn Ter Braak's beschouwingen over alle hier behandelde personen niet de onze. Maar ze zijn tenminste leesbaar, niet al te irritant-pedant en getuigen af en toe van denzelfden scherpen geest waarvan hier en daar Het Tweede Gezicht bewijzen gaf. Al stel ik voor mij Het Tweede Gezicht hooger dan In Gesprek met de vorigen, in dit laatste staan enkele zéér goede opstellen. Dat over J.H. Leopold is mij grootendeels uit het hart gegrepen, met het stuk over Alexis Carrel kan ik me over 't algemeen ook vereenigen. Jammer dat t.B. het nog altijd noodig meent, over iemand's christendom te moeten (mogen en kunnen) oordeelen, vooral opvallend over Gide en Teixeira de Pascoaes. Al met al een bundel opstellen die te aanvaarden is omdat ze, ondanks alles, komen van iemand, die iets te zeggen had en wist, hoe dit te doen. | |
[pagina 423]
| |
Dr. H. Smilde. Jacob Cats in Dordrecht. - J.B. Wolters, Groningen, 1938.Voor litteratuur-historici lijkt mij dit boek buitengemeen belangrijk. Uit een overrijk aantal bronnen geeft schr. zoo volledig mogelijk de levensjaren die Cats in Dordrecht doorbracht, met alle persoonlijke en zakelijke aangelegenheden die men zich denken kan. Hierna volgt een uitvoerige beschouwing over verscheidene groote werken van dezen moralist, waaruit wel blijkt dat Dr. Smilde een niet gering werk zal hebben om Cats als groot dichter te verdedigen. Moralist is nu eenmaal iets anders dan dichter; hoezeer Cats ook tot de eerste categorie behoort, in de tweede komt hem slechts een zeer bescheiden plaats toe. Dit wil niet zeggen, dat de persoon van C. daardoor ook slechts recht op een bescheiden belangstelling zou hebben. Smilde is wel een geschikt pleitbezorger om ons belangstelling voor dezen figuur bij te brengen en dit boek hoort bij de zeer interessante boeken. Jammer dat hier en daar de zijpaden wat erg druk beloopen werden, dat de hoofdweg bijna vergeten werd. | |
C.J. Kelk. Rondom tien gestalten. - A.W. Bruna & Zn., Utrecht, 1938.In dit boek geeft Kelk zeker iets origineels: een kritisch overzicht der Nederlandsche romanlitteratuur der laatste vijf jaren. Het is eigenaardig dat er voor poëzie tamelijk geregeld van dergelijke overzichten verschijnen, maar over het proza bij mijn weten nog geen. Toch, laat ons direct zeggen dat dit boek nut heeft; het is een samenvatting van nagenoeg alles wat er aan roman's verscheen - en een (gelukkig) nogal critische samenvatting. Niet de hoeveelheid der romans (die overstelpend is) mag een criterium zijn voor de stand van onze litteratuur. Daarom is het goed, dat hier eens een zoo objectief mogelijke balans wordt opgemaakt. Eerlijk gezegd, verwacht men in het begin geen al te objectieve critiek; in de inleidende beschouwingen, waar Kelk nogal eens aan 't theoretiseeren slaat over de maatschappelijke taak van den kunstenaar, houden we even ons hart vast. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan - en dezelfde Kelk die Tachtig nogal heftige verwijten te slikken geeft, schrijft erven later veel juister over de schandalig-geringe waardeering en kennis van Lodewijk van Deyssel. Zoo is hij telkens weer artistiek fijnproever genoeg om na een bewondering van eenige maatschappelijke kant, weer te komen tot een waardeering van de aesthetische zijde, en deze onverbloemd te uiten. Dit doet ons heel wat slips vergeven en met een korreltje zout nemen. Men zou zich vergissen, als men uit den titel meende te moeten afleiden, dat Kelk een poging waagde om de romanlitteratuur in tien ‘groepen’ of ‘scholen’ te verdeelen rond die tien gestalten. Allereerst behandelt hij: De Dames; vervolgens: De Historische roman; De Vertellers; De Documentaire roman, en dan pas de tien gestalten (A. v. Schendel, Jeanne v. Schaik-Willing, C. v. Wessem, J. Slauerhoff, Helman, Du Perron, Den Doolaard, Jef Last, Vestdijk en Marsman) om in een epiloog nog op enkele verrassingen te wijzen. Men ziet, dat het geheel rijker is dan den titel. Zooals gezegd: over het algemeen is Kelk's oordeel zeer objectief èn | |
[pagina 424]
| |
zeer ad rem. Wat hij over Vestdijk schrijft is mij uit het hart gegrepen; zijn behandeling van Marsman lijkt mij het minst geslaagd. Hoewel het boek bedoeld is tot voorlichting van het groote publiek, zullen ook de auteurs zelf er hun nut mee kunnen doen, omdat hij zoo rake opmerkingen maakt. Wij wenschen Kelk met dezen arbeid veel succes. | |
Dr. P.H. van der Hoog. Rabbi Mozes Ben Maimon. - Zuid-Hollandsche Uitg. Mij., Den Haag z.j.Dit boek is het tweede van een trilogie, waarin drie geneesheeren-wijsgeeren, n.l. Ik. Ibn Sina; Maimonides en Paracelsus. Het eerste deel las ik niet, dit over Maimonides las ik met groote belangstelling. Wel wordt de geneesheer in Maimonides wat zuinig behandeld, en wel wordt er wat erg veel over de heele tijd gesproken in vergelijking met het gedeelte over Maimonides zelf, maar toch is het een tamelijk interessant boek. Men leert die periode der geschiedenis weer eens wat nader kennen, en tevens de persoon van een weinig bekend wijsgeer. Het was een goede gedachte van Dr. v.d. Hoog, twee zulke uitvoerige vertalingen van Maimonides zèlf op te nemen; men leert iemand nooit beter kennen dan uit zijn eigen werk. | |
Dr. H.J. Pos. De Zin der Wetenschap. - Van Gorcum & Comp. N.V., Assen. z.j.In dit boekje werd herdrukt de voordracht, gehouden in de serie lezingen over de Universiteit, georganiseerd door de Centrale Faculteiten-commissie. Achtereenvolgens gaat Dr. Pos na, welke houding de buitenwereld inneemt jegens de wetenschap; hoe de beoefenaar zelf ertegenover staat; de wetenschap als objectief historisch proces en als werkzaamheid van den menschelijken geest; de rol van wil en gevoel, om tenslotte de tegenwoordige maatschappelijke crisis der wetenschap te bespreken. Hoe meer er over die crisis der wetenschap gepraat wordt, hoe meer ik ga meenen dat de oorzaken dezer crisis op verkeerde plaatsen gezocht worden. D.w.z.: de meesten schuiven de schuld op buiten-wetenschappelijke factoren en machten, m.i. grootendeels onjuist. Zoo lang men blijft huldigen het standpunt: ‘De manier waarop de kennende het zijn zijn láát, is namelijk niet die der onverschilligheid maar der erkenning’ (waarmee dus àl wat is gelijkwaardig wordt verklaard), kan men nog steeds beter de crisis-oorzaak in de wetenschap zoeken. Kon de wetenschap zichzelf genoeg zuiveren, dan ware de crisis waarschijnlijk ook spoedig opgelost. | |
J.J. Poortman. Drei Vorträge über Philosophie und Parapsychologie. - A.W. Sijthoff, Leiden, 1939.De heer Poortman is een der weinige zelfstandige denkers, die wij in | |
[pagina 425]
| |
Nederland hebben. Instede van zich tevreden te stellen, samenvattingen van andere denkers te geven, heeft hij getracht, een eigen systeem te ontwerpen in zijn ‘Tweeërlei Subjectiviteit’, in welk pogen hij voor een niet gering deel geslaagd mag heeten. Bovendien is hij een overtuigd parapsycholoog. In dezen bundel geeft hij een drietal redevoeringen, gehouden te Amsterdam en Weenen, die zeer belangrijk genoemd moeten worden, Ook voor hem, die niet geheel en al met P. accoord kan gaan, is dit boek, evenals zijn groote eerste werk, buitengewoon interessant om het scherpe denken van dezen auteur. Dat de parapsycholoog zich wel eens wil begeven op gebieden, die buiten zijn eigenlijke competentie vallen, is een fout, die elke jonge wetenschap wel eens dreigt te maken, en hopelijk wel beteren zal. Dergelijke zaken kunnen niet wegnemen, dat wij deze drie voordrachten van groot belang achten. | |
Dr. Jac. v. Ginneken. De voornaamwoordelijke aanwijzing en het geslacht. - Gebr. v. Aelst, Maastricht, 1938.Een overdruk van het veelomsproken rapport, zooals gepubliceerd werd in Onze Taaltuin VII. Volgens de nogal fel verdedigde bewering van Dr. v. G. was Prof. Schrijnen het met dit rapport en de bijgevoegde woordenlijst eens. Over 't algemeen is deze woordenlijst ook inderdaad niet àl té overdreven, maar het lijkt ons nogal optimistisch, een beslissing te verwachten na één rapport! Als eerst het dozijn eens vol is, kunnen we over dat dozijn wel weer eens gaan rapporteeren! | |
Prof. Dr. J. de Vries e.a. Het onderwijs in het Nederlandsch op Gymnasium en H.B.S. - Leiden, E.J. Brill, 1938.Als overdruk uit het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde verscheen een bundeltje opstellen van Prof. Dr. J. de Vries, Dr. Ph. J. Idenburg, Dr. J. Moormann en Dr. Jos. J. Gielen. Deze vier heeren behandelen het onderwijs in Nederlandsche taal en letterkunde, en komen vrijwel eensgezind tot de conclusie, dat 't hiermee treurig gesteld is. Ieder, die een M.S. bezocht, zal dit aan den lijve ondervonden hebben; vooral als hij deze school bezocht in de ‘vrijheids’ periode. Het is dan ook volkomen te onderschrijven wat Dr. de Vries zegt in de inleiding: ‘Een dergelijke toestand is beschamend voor onze Nederlandsche beschaving’. Wij kunnen slechts hopen, dat de druk van deze en dergelijke publicatie's tenslotte zoo sterk wordt, dat er eindelijk eens verbeteringen komen. | |
Hans Zulliger. Moeilijkheden bij de opvoeding van kinderen. Deel 6 in de serie: Afwijkende Kinderen. - Uitg. Mij. Haga, Den Haag.Vosor de serie ‘afwijkende kinderen’ vertaalde Clara Joachimsthal bovengenoemd boek van Zulliger. Deze Zwitsersche schrijver behandelt hier de opvoeding vooral van ‘dissociale’ typen zooals hij ze noemt; kinderen die zich op een of andere wijze niet aan de gemeenschap kunnen aanpassen. | |
[pagina 426]
| |
Hij geeft deze kinderen geen zuiver psycho-analytische, maar een paedanalytische behandeling: gelukkige vermenging der psycho-analyse met de paedagogiek. Zeer terecht legt hij er nadruk op, dat de paedanilst, méér dan de opvoeder van normale kinderen, een veelzijdiger kennis moet hebben dan alleen een paedagogische en psychologische. Uit eigen praktijk bewijst hij, dat een gematigd optimisme steeds gehuldigd mag worden, hoewel ook de paedanalyse soms voor onoplosbare gevallen komt te staan. Dat men dit echter niet te spoedig denken moet, bewijst Zulliger zeer goed; wij kunnen dan ook niet anders dan dit boek ten zeerste aanbevelen bij allen, die met ‘moeilijke’ kinderen te maken hebben. Zij zullen er veel steun uit kunnen halen. | |
Prof. Dr. C.A. Mennicke. Moderne Psychologie. - Wereld-Bibliotheek, Amsterdam, 1938.Als deel van de Encyclopaedie in Monografieën der W.B. werd aan Prof. Dr. Mennicke toevertrouwd de Moderne Psychologie, waarover hij een ‘poging tot synthese’ in 't werk stelde. Laten we direct vaststellen: van encyclopaedisch standpunt uit is dit deeltje zeer geschikt; het biedt den belangstellenden lezer een rijke èn belangrijke hoeveelheid bijzonderheden. Mennicke kènt de hedendaagsche stroomingen, en weet van de meesten iets interessants te vertellen. Vooral voor paedagogiek en psychologie leeraren is dit werk als Nachschlagewerk zeker bruikbaar. De schrijver heeft echter, blijkens zijn ondertitel en voorwoord, méér gewild; hij heeft gepoogd, in den ‘chaos’ der huidige psychologie een synthese tot stand te brengen. Dit is een der beste bedoelingen, die sinds lang geuit zijn, en het is inderdaad hard noodig, dat hiertoe de hand aan 't werk geslagen wordt. Zelfs willen we toegeven, dat Mennicke voor de methode om hiertoe te geraken, kostbare aanwijzingen geeft, en nog: dat hij bij het ‘tot elkaar brengen’ van sommigen richtingen werkelijk aardige aanloopjes neemt. Máár: ‘Zodoende blijft inderdaad in de psychologie als zodanig, de vraag naar het wezen der ziel “in der Schwebe”’ vertelt de auteur ons reeds op blz. 13. En hij grondt dit op het al te sterk doorgevoerde ‘ervaringswetenschappelijke’ standpunt, dat hij inneemt; waarbij hij niet blijkt te beseffen, zèlf reeds eenzijdig te zijn en dùs niet tot een synthese te kunnen komen. Ervaringswetenschappelijkheid (feitelijk bedoelt schr. vooral experiment-wetenschappelijkheid) is tenslotte zeker inzake psychologie slechts een deel der synthese. En zoo blijft schr. dan ook staan op het, juist in Duitschland reeds 'n veertig jaar geleden gewraakte, standpunt der Psychologie ohne Seele. Als hij dan ook op bl. 18 zegt, dat ‘de tegenwoordige geestelijke situatie der mensheid is gekarakteriseerd door het feit, dat een vanzelfsprekende gebondenheid van denken en voelen aan de metaphysische diepten van het zijn geen sprake meer is’, dan is hij met deze bewering precies één generatie te laat. | |
[pagina 427]
| |
Ik maak deze, op 't oog tamelijk kleine, opmerkingen niet om zout op slakken te leggen, maar om te toonen, dat deze auteur op een basis staat, die èn verouderd èn onjuist is - dus dat zijn poging tot synthese zéér critisch ter hand genomen moet worden. Deze positivistische houding maakt hem met name tamelijk ‘onrechtvaardig’ t.o.v. de parapsychologie, waaraan hij m.i. een te geringe waarde toekent. Hoewel dit boek, om den rijkdom van verwerkt materiaal, dus zeer belangrijk is, moeten wij om de basis waarop het steunt, het voor critische en ter zake kundige lezers voorbehouden. | |
Dr. N.G.M. van Doornik, m.s.c. De Moderne Gymnasiast tegenover zijn klassieke vorming. - J.B. Wolters, Groningen, Batavia, 1938.Een pracht van 'n proefschrift, waarop schr. evengoed in de psychologie als in de klassieke talen had kunnen promoveeren! Of men vóór- of tegenstander is van de klassieke opvoeding of van het ‘humanisme’ als opvoedingsfactor - men wordt door dit interessante werk zoo geboeid dat het niet uit de hand gaat. En.... dat bijna de felste scepticus ‘bekeerd’ zou worden. Deze schrijver had de inderdaad juiste gedachte, dat het, in het groote debat rond humanisme en klassieken, van belang kon zijn, de stemmen der direct-betrokkenen (i.c. de gymnasiasten) zelf te vernemen; en hij stelde een uitvoerige enquête in. Het resultaat daarvan werd in dit proefschrift verwerkt. Waar men in elke regel de groote liefde van pater v. Doornik voor de klassieken voelt doorstralen, kost het inderdaad moeite, zijn critischen zin te behouden en zich aan dit boek niet volkomen gevangen te geven. Toch meenen wij, dat men goed zal doen, vast te houden dat hier slechts zeer bepaalde stemmen in een uitvoerig en belangrijk debat klinken. En het is uiterst verlokkend, nogmaals mee een stem te laten klinken - en dan zou die stem allereerst de vraag willen stellen: is de gymnasiast wel in staat, om zelf uit te maken wat (en in hoeverre) van belang is in de opvoeding, die hij nog volop ondergaat? Het geheel van de opvoeding is méér dan de gymnasiast zelf kan overzien vermoedelijk (dit is geen minachting voor den gymnasiast!), zoodat zijn stem niet meer dan een betrekkelijke waarde kan hebben. Deze betrekkelijkheid wordt nog vergroot door een feit (waaraan iedere enquête te lijden heeft), waarop schr. op bl. 75 even zinspeelt: de suggestie. Zoo als hij het zelf zegt: ‘Dikwijls is de bewondering niets anders dan oppervlakkig gedweep en napraterij.’ En al willen wij dit geenszins veralgemeenen, toch blijft het feit, dat het meerendeel der gymnasiasten in huis en school zoo veel over hun bevoorrechting heeft hooren spreken, dat ze het zelf al makkelijk nazeggen. Zeker nog wanneer er heel officieel om hun eigen meening wordt gevraagd. Hierdoor hoeft niet ontkend te worden, dat het overgroote deel der p.p. en volkomen eerlijk was in hun uitingen van bewondering en belangstelling. Er zou echter gevraagd kunnen worden, of belangstelling der | |
[pagina 428]
| |
leerlingen een bepaalde leerstof ook onmisbaar maakt? Een weinig begaat schr. m.i. deze fout wel: uit deze belangstelling te concludeeren tot ‘vormende waarde’; voor een classicus als hij overigens zeer begrijpelijk en te billijken. Maar de vraag zou alleen zijn: stel, dat ouders en leeraren enkele jaren lang de hooge waarde van b.v. de moderne talen of zelfs wiskunde, gingen benadrukken - zouden dan volgende geslachten gymnasiasten zich niet even gelukkig prijzen over hun wiskundige opleiding? Het feit echter, dat wij persoonlijk niet zoo ontzettend enthousiast staan t.o.v. de noodzaak eener classieke vorming, neemt niet weg, dat we dit boek voor de volle honderd procent bewonderen als een buitengemeen knap werkstuk, en den schrijver van heeler harte proficiat wenschen! | |
Robert Vallery-Radot. Herrschaft der Loge. Ausbreitung, Macht, Zerfall? - V.A. Benziger & Co., Einsiedeln, 1935.Inderdaad is dit boek ‘Anklage und Urteil über eine verhängisvolle Welt-Ideologie’ der Loge, zoo als het de macht en het drijven dezer Loge toont in de geschiedenis der 19e en 20e eeuw. In hoofdzaak de fransche geschiedenis doornemend, komen echter, door de internationale macht der vrijmetselarij, Oostenrijk, Italië, Duitschland en de Kerkelijke Staten evenzeer aan de beurt; in deze allen weet Vallery-Radot achter de gebeurtenissen te wijzen op de menschen, die aan de touwtjes trekken. Veel wat bekend was, en nog meer wat onbekend was, vertelt hij ons over deze tragische periode der geschiedenis, om na de beschrijving van uitbreiding en macht der Loge te komen tot de conclusie, dat zij heden in verval zou zijn. Conclusie, waarmee wij niet zoo gereedelijk kunnen instemmen; moge ook in Italië en Duitschland de Loge al gebroken zijn, in de overige wereld kunnen wij dit verval nog niet al te zeer aannemen. Al zou zij momenteel in schijn wat zwakker staan, dan zou het nog de vraag zijn of dit geen teruggaan ware om beter te springen. Waar verbergen in de aard van de Loge ligt, is het logisch, dat zij, trotsch gaande op macht in 't verleden, die van het heden niet openlijk toont. Voor wie uit de droom der ‘onschuldige’ en ‘on-politieke’ vrijmetselarij geholpen wil worden, kunnen wij dit boek (voor Nederland te bestellen bij A.N. Govers te 's-Gravenhage) van heeler harte aanbevelen. | |
Nieuwe Richtlijnen, redevoeringen door Prof. Dr. L. v.d. Essen, Mr. Dr. F. v. Cauwelaert, Ir. T. Herbert, Graaf L. de Lichtervelde en Joris v. Severen, met voorwoord van Mr. Willem Melis. - Desclée, de Brouwer & Co., Brugge, z.j.Nu ben ik toch werkelijk diep geschrokken, dat jij, Willy Melis (ach ja, Mr. Willem Melis; maar laat me je nog éénmaal met den naam uit je studententijd noemen, toen we samen door St. Niklaas marcheerden en salamanderden), dat uitgerekend jij ons op zulk een boek moet tracteeren! Dat jij ‘in den schoot van het comité voor politieke en sociaal-oecono- | |
[pagina 429]
| |
mische voorlichting’ deze serie lezingen moest organiseeren, en ze daarna in druk doen verspreiden, om onder het mom van nieuwe richtlijnen, grootere verdwazing in de toch reeds zoo zwaren strijd te brengen, edelen te belasteren en profiteurs te eeren! Willy, Willy, dat jij toestaat, dat 'n graaf met nederlandschen naam, zich niet in ‘Uw taal’ uiten kunnend, in het fransch spreekt over ‘een der onzen’; dat jij Joris van Severen toestaat, de edelste figuren, die Vlaanderen opbracht, te hóónen en te vertrappen; dat jij toelaat, dat men ook Noord-Nederland nog zou willen offeren aan de militaire en andere belangen van Frankrijk! Willy, Willy, dat jij je zóó moet ontpoppen als anti-separatist, als ‘Dietscher’ met Bourgonje-lusten en als pleitbezorger van de verbondenheid tusschen Nederland, ‘België’ en Luxemburg - en méén je nu heusch nog, je Vlaamsche, je Nederlandsche volk met dezen bundel een dienst te bewijzen? Zou je nu heusch denken, dat het mij lust, in te gaan op alle dwaasheden en misleidende beweringen die deze sprekers daar stonden te uiten? O Sint Niklaas, waaruit zooveel kerels van Vlaamsche strijders kwamen, dat deze redevoeringen binnen uw muren gehouden moesten worden! Een Dietscher late dezen bundel, ten voordeele van zijn gemoedsrust, ongelezen. Louis Knuvelder | |
Norbert Loeser. De Taak en Situatie der Hedendaagsche Jeugd en De Waarde der Illusies. - D. van Sijn & Zonen, Rotterdam, 1938.Deze schrijver bedoelt het zonder eenigen twijfel goed. Jammer, dat hij met zijn denkbeelden zóó in het vage blijft, dat men er niet de minste houvast aan heeft. Na gezette lectuur van deze beide verhandelinkjes, ben ik, met den besten wil, buiten staat, te zeggen, wat hij eigenlijk bedoelt. Namen, feiten, data worden nergens genoemd. De stijl doet denken aan die van Vrijmetselaarsgeschriften, die in den boekhandel ter markt gebracht worden, zoodat zij ook in handen van outsiders kunnen vallen. Evenals dáár, zoo hier: duistere toespelingen, ondoorgrondelijke beeldspraak, een symboliek, woekerend over het betoog. Dit laatste valt vooral in het twééde geschriftje op. In het éérste laat de gedachtengang zich volgen, maar deze is nevelachtig als het Brockenspook. Het begint al met den aanhef (pag. 5): ‘Er heerscht veel wanhoop en radeloosheid in dezen tijd; er is een ondergangsstemming, die velen de moed en de kracht ontneemt, om naar voren te kijken. Velen ontdekken, dat zij op vermolmd hout zitten, dat iederen dag kan breken, en zij klagen en wenschen den tijd terug, waarin dit hout nog draagkrachtig, en versch en vol levenssap was; sommigen probeeren het met handige trucs: zij beschilderen het vermolmde hout met schelle kleuren en hopen zóó zichzelf en anderen in te kunnen praten, | |
[pagina 430]
| |
dat alles in orde is. Weer anderen zijn op den grond neergeplofd en verkondigen, dat deze terugval in de meest primitieve houding de eenig mogelijke en meest veilige oplossing vormt voor alle problemen, die benauwend om ons heen zijn en ons om antwoord vragen. Er is veel angst en kwaad geweten, ook bij hen, juist bij hen, die luidkeels en met trompetgeschetter een nieuw tijdperk aankondigen; maar het zijn enkel de herauten der ontaarding en ontbinding, de harmoniekapel, die de begrafenisstoet van een vergaan tijdperk aanvoert. Er is immers voor hem, die oogen heeft om te zien en ooren heeft om te hooren, geen reden tot wanhoop of angst.’Ga naar voetnoot1) Den Lezer geef ik het te doen, daar een touw aan vast te knoopen. Ik kan het niet. Fraai vind ik enkel dat ‘immers’: schijnbaar rede-gevend staand tusschen wat géén praemisse is en wat niets op een gevolgtrekking lijkt! Op pag. 7: ‘Het begrip van “rijpheid” schijnt het begrip van “jeugd” buiten te sluiten. Een mensch, die rijp is, is niet jong meer. Maar wanneer is de mensch rijp? Een schijnbaar zeer eenvoudige vraag, die toch niet gemakkelijk te beantwoorden is.’ Inderdaad. Dat ‘schijnbaar’ is maar schijnbaar. Doch zóó lost men geen problemen op. De auteur waarschuwt tegen overschatting der jeugd, en tegen der jeugd neiging om ernstige aangelegenheden als ‘speelgoed’ te behandelen. Ook het ‘spel’ staat bij hem niet in eere. Op pag. 27 heet het: ‘De jongeren hebben hun eigen liederen, hun eigen ideologie, iedere groep gelooft zich bevoorrecht ten opzichte van de andere - doch waarom het eigenlijk gaat, is het spel. Robinson Crusoe en Karl May in permanentie. Zij zijn zoo verwend en vol van alle mogelijke onverteerbare kost, dat hun ontwikkeling gestremd en belemmerd wordt. Zij komen nooit verder, en zijn met dertig jaar nog even groote kinderen als in hun jeugdtijd. Alleen, zij beseffen niet, dat zij een wandelend anachronisme zijn. Zij gaan van de eene groep in de andere over, zij spelen later voor diplomaat of rechter, of ambtenaar, of wat u wilt, maar zij spelen.’ Ik had nooit gemerkt, dat deze wereld zoo een leuke speelplaats was! De text vervolgt: ‘Er zijn tegenwoordig staatslieden, die heel een volk regeeren volgens de recepten van Winnetou en Old Shatterhand, en zij hebben er succes mee, omdat niemand hun ernstigen tegenstand biedt.’ Als dat waar is, pleit het voor Winnetou en Old Shatterhand, die brave helden van Karl May! De weinige verstandige èn zakelijke opmerkingen staan op pag. 28... 30, waar de schrijver tegen de Bridge-manie te keer gaat, de | |
[pagina 431]
| |
Olympiade-roes tot haar ware proporties herleidt en nog een paar rake zetten doet in het teeken van Nietsche. Maar verder gaat hij weer mis. Op pag. 37 en 38 de raad, den geest los te maken van de politiek en de kunst meer haar voornaamheid terug te geven. Op pag. 38 komt dan de schaduw van Coudenhove Kalergi's ‘Pan-Europa’ aanschuiven. Op pag. 38 en 39 dit bevel: ‘Het nationale gevoel van den Europeaan moet tot het niveau van een provinciaal gevoel verlaagd worden’. Drie maal ‘bravo’ voor dat ‘niveau’! Bij het einde van het stuk (pag. 39) heeft men geen flauw benul van wat er eigenlijk betoogd werd. Uit het volgende opstel, ‘De Waarde der Illusies’, valt heelemaal niet wijs te worden. De eerste volzin luidt: ‘Nog altijd zijn er menschen, die zich over den aard en waarde van illusies - illusies maken.’ De heer Loeser behoort blijkbaar tot die groep, anders had hij dit stuk wel in de pen gehouden. Ik maak mij er geen illusies over en zal er dus maar het zwijgen toe doen. Over den auteur Loeser koester ik nog maar één illusie: dat hij zich een anderen schrijftrant aanwende òf voortaan zijn hand gebruikt voor een werk, dat haar beter ligt dan de pen voeren. Nogmaals: hij bedoelt het stellig goed. Maar hij kan niet uit zijn woorden komen. En wat baat dan de beste bedoeling? | |
Ödön Tarján und Dr. Andreas Fall. Ungarn, Slowaken und Ruthenen im Donaubecken. - V. Hornyanszky Kön. Ung. Hofbuchdruckerei A.G., Budapest, 1938.Een politiek propaganda-werkje voor de Hongaarsche ‘these’, geschreven naar aanleiding van het Verdrag van München, 30 September 1938. Men mag aannemen, dat het van den Staat uitgaat. Die Staat is ontevreden met de bewerkstelligde verdeeling van Tchecho-Slowakije, die hem zijn, zoo heftig begeerde, gemeenschappelijke grens met Polen onthield, en tracht nu ‘stemming te maken’ in het buitenland. ‘München’ heeft ‘Trianon’ begraven. Tegen dit laatste heeft Hongarije achttien jaar lang onophoudelijk geprotesteerd, mède door middel van zulke geschriftjes, in diverse buitenlanden. Zonder succès. Hitler's machtwoord bracht in luttele weken tot stand, wat jaren lang beroep op recht en billijkheid niet vermocht gedaan te krijgen. Treurig of niet, het is nu eenmaal zoo op deze booze wereld, dat een geladen revolver-in-de-hand een veel doorslaander argument uitmaakt dan zelfs de meest onberispelijke sluitreden uit den mond van een ongewapende. Enkelingen bespeuren de directe werking van het natuurlijk recht-van-den-sterkste enkel in de wildernis op onbewoonde eilanden en zoo, omdat binnen elk geordend Staatswezen de overmacht des Staatsgewelds, zijdens politie | |
[pagina 432]
| |
en wat dies meer zij, de vrije uitoefening dezer natuurwet tusschen losse enkelingen overstemt; evenals de aantrekkingskracht der Aarde den voorwerpen op of bij haar oppervlak, welker onderlinge gravitatie verwaarloosbaar zwak is bij vergelijk met de hare, belet gevolg te geven aan de onderlinge neiging tot nadering, die toch tusschen hùn respectieve massa's óók bestaat. Maar Staten leven met elkaêr op voet van wildernis, want hun ‘gemeenschap’ kent geen Hoofd noch Wet.Ga naar voetnoot1) Tusschen hen beslist enkel de Macht. Wie haar niet hééft of van een ander bòrgen kan is een schaap tusschen wolven. Nu heeft iedere Staat Macht, meer of minder; het is enkel een verschil van graad. Dit kan echter alle mogelijke proporties aannemen. En zoo blijkt de ‘Staten-maatschappij’ een stelletje leeuwen, tijgers, wolven, olifanten, hyena's, nijlpaarden, lynxen, katten, muizen en schapen. De muis Hongarije en de kat Polen hebben van den leeuw Duitschland een brok toegeworpen gekregen uit het afval der van wolf Tchecko-Slowakije losgerukte flarden. Dit heeft die leeuw niet uit liefde gedaan, maar omdat hij ze moeilijk zèlf oppeuzelen kon en ze in géén geval den wolf nog gunde. Muis en kat hadden, elk voor zich, op een gróóter stuk gehoopt. De kluifjes vielen tegen. En nu zijn zij teleurgesteld. Tja. Dit is 's werelds loop. Zóó gaat het. En daar komt de muis ons vertellen, dat haar nòg een boutje van den wolf toe komt. Ik geloof het graag. Maar ik geloof niet hard aan het voorkomen van recht en billijkheid onder de recepten in het kookboek van Moeder Natuur. En ik geloof niet bijster aan pleidooien pro domo. Recht en billijkheid zijn dèrmate relatief, dat ieder er van maakt, wat hem goed dunkt. Zij krijgen pas vasten grond door aanvaarding eener bepaalde basis. En het verschil tusschen elkaêr weêrsprekende orationes pro domo wortelt dus meestal in het onderscheid tusschen hun bases. Dit pleidooi voor Hongarije's aanspraken stoelt op de St. Stephanus-Kroon-Gedachte. Onder St. Stephanus' Scepter werden de landen vereenigd, die, tot de ontbinding der aloude Donau-Monarchie, anno 1918, toe, het historische gebied van Hongarijë vormden. Een duizendjarige Traditie verbindt de daar wonende Volkeren. Een sterk argument. Doch er staat een éven sterk dito tegenover: het Nationaliteits-Beginsel, dat zegt: één Volk, één Staat. Hier staat men voor de keus tusschen twee grondslagen van Staatsvorming. De Volkeren, woonachtig op dat historische gebied van St. Stephanus, loopen hopeloos uiteen. Men vindt daar - in het midden - Magyaren (of te wel: de eigenlijke Hongaren), en verder Roemenen, Duitschers plus een staalkaart van Slavische Stammen. Zij hebben een gemeen- | |
[pagina 433]
| |
schappelijk verblijf onder één Scepter achter den rug en misschien gemeenschappelijke oeconomische belangen, maar zeker géén gemeenschappelijkheid van Ras, Taal en Cultuur. De onderhavige brochure heeft het voorzien op de Slowaken en Ruthenen (of Karpatho-Russen of West-Ukraïners; zij tooien zich tegenwoordig met meerdere namen), die in het ‘warm-vormig aanhangsel’ bij den blinden darm Tchekijë (Midden-Bohemen, in vooroorlogsche taal) wonen, en wel in het Oostelijk deel de Ruthenen. Op pag. 63 en 64 heet het: ‘Die wirtschaftlichen Grundlagen der Slowakei und Karpatho-Russlands, nämlich die überall in der Welt bekannte Forstwirtschaft, wurden von ungarischen Forstingenieuren geschaffen und man kan leicht sagen, dass derart viele Fäden des tausendjährigen Zusammenlebens und der Gemeinsamen Entwicklung das magyarische, slowakische und ruthenische Volk miteinander verknüpfen, dass eine Einrichtung der letztgenannten zwei Völker auf eine Eigenstaatlichkeit kaum vorstellbar ist, wenn nicht die durch den Trianoner Gewaltfrieden aufgelösten wirtschaftlichen Zusammenhänge wiederhergestellt werden.’Ga naar voetnoot1) En als die nu eens vervangen worden door àndere? Door naar Duitschland gerichte, bij voorbeeld? Veel kans op! Op pag. 65 onderaan: ‘Das slowakische und ruthenische Volk für sich allein sind zu klein, um einen eigenen unabhängigen Staat gründen zu können.’ En Luxemburg, Monaco, Andorra, San Marino, Liechtenstein dan? Zijn nog veel kleiner. En voor wat het Rutheensche- of West-Ukraïnische Volk betreft: was er een tijd geleden niet juist sprake van, dat dit t.z.t. door Hitler's Derde Rijk geholpen zoû worden om de onder Poolschen en Sowjet-Russischen druk zuchtende broeders te bevrijden, ter vestiging van een der uitgestrekste rijken van Europa, met tientallen millioenen bevolkt? Wat hooger op dezelfde bladzijde: ‘Die ungarische Nation fordert keine Privilegien für sich,’... Zal ze ook wel geen gelegenheid toe krijgen. ... ‘wenn sie die Weltöffentlichkeit über die Lage im Donautal unterrichtet und das slowakische und ruthenische Brudervolk zur Zusammenarbeit auffordert, um die Probleme im Donautal zu lösen. Eine Tausendjährige Geschichte spricht dafür, dass der St. Stephansgedanke auch heute noch lebensfähig ist und dass Ungarn unabhängig und stark bleiben muss,’...Ga naar voetnoot1) Het is het, om te beginnen, al niet. ‘Bleiben’ staat hier als euphemisme voor ‘werden’. Onafhankelijk is het nog, sterk wil het wòrden om wat nu volgt: ... ‘um im Hinblick auf seine geographische Lage und die staatsbil | |
[pagina 434]
| |
dende Kraft der Nation der Sammelpunkt aller Kräfte für eine Zusammenarbeit im Donauraum zu bleiben.Ga naar voetnoot1) Dit laatste ‘bleiben’ is evenveel waard als het vorige. Duidelijk blijkt, uit welken hoek de wind waait. Hongarije ducht, met reden, de aanwassende Duitsche hegemonie, die er wel eens toe zoû kunnen leiden, dat het Derde Rijk, waarbij reeds Oostenrijk mitsgaders het Sudetenland werden ingelijft en hetwelk zich dus al heel aardig uitbreidt over het gebied der voormalige Dubbel-Monarchie, de rol van ‘Sammelpunkt aller Krafte für eine Zusammenarbeit im Donauraum’ gaat spelen om de erfenis van dit oude Rijk, met St. Stephanus-Kroon-Gebied en de rest, in te palmen. Hoezeer de angst voor dezen slokop, in Hongaarsch oog, spreekt, komt reeds verholen tot uiting op pag. 1, in den volzin: ‘Das Münchner Abkommen hat unbestreitbar den grossen Schönheitsfehler, dass es nicht auf Grund der klaren Einsicht zustande kam, sondern im Schatten der fürchterlichen deutschen Aufrüstung geboren wurde.’Ga naar voetnoot1) Bij mijn weten bezigden Nationaal-gezinde Hongaren vroeger lovender adjectieven ter kenschetsing van Duitschland's herbewapening. Het denkbeeld, alsof belangrijke machtsverschuivingen ooit door louter ‘helder inzicht’, zonder ruggesteun van gereed staand geweld, tot stand gekomen zouden zijn, lijkt mij geen ernstige discussie waard. Staten staan nu eenmaal tegenover elkaêr als wilde dieren in de wildernis. Ten overvloede schijnt er nog een addertje onder het gras te schuilen óók, bij deze uitbundige liefdesbetuigingen van de Hongaren aan hun ‘Broedervolkeren‘. Indien er waarheid schuilt in de aloude zegswijs ‘qui s'excuse s'accuse’, geven de Magyaarsche auteurs zich op pag. 61 en 62 leelijk bloot. Immers, daar staat te lezen: ‘In diesen schweren Stunden hat das slowakische und ruthenische Volk sich selbst gegenüber die heiligste Pflicht, von dem Rechte der Selbstbestimmung richtig Gebrauch zu machen und unter sorgsamer Berücksichtigung aller Umstände über seine Zukunft zu entscheiden. Ungarischerseits spricht zu diesen Brudervölkern nicht die von Falschheit diktierte Sirenenstimme, sondern die aufrichtige Sympathie aus dem Bewusstsein der gemeinsamen Mission im Donautale.’Ga naar voetnoot1) Hebben de ‘Broedervolkeren’ misschien reden om de Hongaarsche betuigingen niet te vertrouwen? Waarom anders deze afwijzing-bij-voorbaat van de Sirenenstemverdenking? Zoû het onder dien Stephanus-Kroon tòch niet altijd geboterd hebben tusschen Magyaren en hun Slavische ‘Broeders’? Of moet men die toespeling op valschheid en Sirenenstem opvatten als gemunt op Adolf Hitler? Het ware mogelijk en zoû wel in de rede liggen, evenals, dan, de behoedzame gedektheid van wat, in dàt geval | |
[pagina 435]
| |
een steek-onder-water tegen den gevreesden nabuur is. Maar: de feitelijke grondslag schijnt te ontbreken, want wat zingt dan deze boosaardige Sirenenstem? De voorspiegelingen, die, als men de couranten gelooven mag, sub rosa door den Führer aan de Leiders der Ruthenen (of West-Ukraïners of Karpatho-Russen) moeten zijn gedaan, heeten in de richting te gaan naar toevoeging der heele verdere Ukraïne, het leeuwendeel van het woongebied dezer bevolking. Zoo iets kan het reeds, zij het nog maar half-en-half, bevrijde deel van het Ukraïnsche Volk toch niet anders dan welkom wezen, zoû men zoo zeggen. Van valschheid ook geen spoor: het half-onafhankelijke deel der Ukraïne wordt méér gediend met hééle onafhankelijkheid plus aansluiting van de overige 95% der Natie, dan met inlijving van dat, pas half vrij gemaakte, uitgangsgebied bij het ras-vreemde Hongarijë. Zelfs al zoude het in Hongaarsch Staatsverband autonomie genieten. Want het eerste, grootscheepsche, plan beduidt: Nationale Wedergeboorte der Ukraïne; het laatste, op Stephanus stoelende, ideé beteekent: voort vergeteeren als tot heden toe. Van bijzondere Duitsche voorspiegelingen aan de Slowaken lekte niets uit. Logisch houdbaar lijkt het doelen op Hitler van de verdachtmaking dus allerminst. Voor ons, West-Europeanen, is dit boekske vooral belangwekkend als bijdrage tot de kennis van wat er leeft en streeft in dien, sinds en door de vernietiging der Habsburger Dubbel-Monarchie, gebalkaniseerden heksenketel Centraal-Europa. Men voelt in deze bladzijden het wringen der Magyaren om zich los te wurmen uit een positie, waarin het aanleggen van den strop maar een vraag van tijd lijkt. Een mengeling van lachlust en medelijden welt bij den lezer op, wanneer hij ziet staan (pag. 65): ‘Man kann dem einen Volke nicht verwehren, was man für das andere als recht und billig anerkannt hat.’ Sedert de grijze Oudheid gebeurt dit immers juist wèl! En zelfs uit de meest werkelijkheids-vreemde koppen is de illusie vervlogen, dat de ‘Volkenbond’ den aard des menschdoms anders maken kan. Op het schaakbord der Internationale Politiek, dit gemeene spel vol valsche zetten, zijn ‘Recht’ en ‘Billijkheid’ phrasen, die de Sterken met goed gevolg gebruiken om de onnoozele menigte om den tuin te leiden, maar die in den mond der zwakken hoogstens bespottelijk of deerniswekkend klinken, doch niemand meêslepen door suggestieve kracht. Daar helpt geen lieve Moedertje aan. De voorlaatste volzin der brochure luidt: ‘Die einzige Lösung, die eine Entwicklung dieser Völker und ihrer nationalen Kräfte auf kulturellem und wirtschaftlichem Gebiet sichern kann, ist die im Zeichen des St. Stephanusgedankens zu verwirklichende Autonomie.’ Althans het Rutheensche Volk zal wel aan een andere dan deze ‘eenige’ oplossing de voorkeur geven: de, in het teeken van het Nationaliteiten-Beginsel te verwerkelijken, hereeniging van alle Ukraïners in één | |
[pagina 436]
| |
Rijk. Dat over dit Rijk de schaduw van het Hakenkruis zal vallen, wat nood, van zijn gezichtspunt uit? Nú is het klein en half vrij. Dan zal het groot zijn en half vrij. Een talrijk en over vele hulpbronnen beschikkend Volk bevecht zijn algeheele onafhankelijkheid vroeg of laat, een klein en arm Volk nooit. De herrijzenis van St. Stephanus' Ideaal blijft voorloopig wel een vrome wensch.
Beekbergen (Gld.), 6 Februari 1939. Dr. Alfred A. Haighton. | |
D. Th. Jaarsma. Menschen aan het Meer. - N.V. Em Querido's Uitgevers Mij., Amsterdam, 1938.De heer Jaarsma heeft in dezen, roman slechts oog voor de slechte eigenschappen van zijn medemenschen, hun rampspoeden en tegenslagen. Daardoor stelt hij ons het Friesche dorpje Ylike voor als het land der buitenste duisternis met veel ‘geween en knersing der tanden’. Vrijwel alle dorpelingen zijn achterdochtige, slechtgehumeurde, jaloersche, verzuurde, onoprechte, verwaande, berekende, ongelikte kaffers, zoowel mannen als vrouwen. Waar anderen zich vermeien in rozen en perziken, verlustigt Jaarsma zich bij voorkeur in aardappels, knollen en winterjannen. Nu, dat moet hij zelf weten. Maar zou er in Friesland wel een dorp bestaan, waar zooveel naarlingen bijeen zijn als in het door hem gecreëerde Ylike? Onmogelijk. Jaarsma is, met zijn beschrijving van de Friezen, veel te eenzijdig. En het ellendige is, dat hij mogelijk door verbittering of zelfs door scherp critische genegenheid gedreven, ze onjuist ziet, maar wat hij ziet, meesterlijk suggestief neerschrijft! Toch, ondanks de onheilspellende stemming, die den lezer grijpt en vasthoudt, een beklemmend gevoel, dat naar een oplossing zoekt, gebeurt er niets van beteekenis. Integendeel, tegen het einde begint de beklemming over te gaan in verveling. We denken hier aan Douglas ‘The House with the green Shutters’, een roman, waarvan de gebeurtenissen zich afspelen in het noorden van Schotland. Ook daar zijn de karakters, als in Jaarsma's boek, weerzinwekkend, naargeestig en ook uiterst eenzijdig geteekend. Met dit verschil, dat in Douglas' roman, de kleine, onbelangrijke feiten zich opstapelen tot een onafwendbare dreiging, die tenslotte een fatale ontknooping heeft. De figuren van Jaarsma echter, tobben voortdurend met kleine onaangenaamheden. Het boek begint met een begrafenis en eindigt met een brandstichting. Een van de humeurige boeren wordt door den bliksem getroffen - wat den lezer een zekere voldoening geeft -, een ander krijgt een beroerte - waar ook geen bezwaar tegen gemaakt kan worden. Daar tusschen nog een moord met de noodige verdachtmakingen. Weer een andere hoofdfiguur geeft bloed op. Het eenige kind, dat in het boek voorkomt - merkwaardig overigens, een Friesche samenleving, waarin kinderen | |
[pagina 437]
| |
geen rol spelen! - is buiten-echtelijk geboren, een stumpertje dat natuurlijk dood gaat. Een man en een vrouw verdrinken en een der boeren krijgt een trap van een paard in zijn gezicht. Hoe genoeglijk rolt het leven, des genisten landmans heen.... Wanneer Jaarsma het eerste hoofdstuk had aangevangen met een alles vernietigende aardbeving of overstrooming, dan zou hij zich veel detailwerk bespaard hebben. En ons het lezen van veel knap geschreven onaangenaamheden. | |
S. Vestdijk. De Nadagen van Pilatus. - Nijgh & v. Ditmar N.V., Rotterdam, 1938.Het oude Rome schijnt voor auteurs nog immer een groote aantrekkings-kracht te bezitten. Of dit met de lezers ook het geval is, weten we niet. Het is mogelijk. De Romeinsche destijdsche toestanden leenen zich uitstekend tot het maken van vergelijkingen met de hedendaagsche en bovendien zijn deze feiten en toestanden à discretion van den auteur, te veranderen, te wijzigen of te verbuigen. De bronnen, waarover men beschikt, laten veel vrijheid tot fantaseeren over en hiervan wordt meestal in ruime mate gebruik gemaakt. Het gevolg daarvan is, dat men zich Rome gaat voorstellen als een moderne wereldstad, met een bevolking gelijkende op die van New-York of Londen. De koele, strakke en vaak drooge verteltrant der Romeinsche schrijvers doen denken aan Gibbon, Mommsen en Macaulay, hoewel in werkelijkheid deze historici, sterk beïnvloed zijn, door de klassieken. Tram, radio, etc. waren er vanzelfsprekend nog niet en voor de befaamde wreedheid en bijgeloovigheid, wordt steeds een plaatsje ingeruimd. Rome wordt dus een stad van clean-shaven rijke militaire ambtenaren, aangevuld met het spreekwoordelijke gepeupel. Alma Tadema en Bulwer Lytton gaven er een kleurtje en een geurtje aan, George Ebers zorgde voor een populair-wetenschappelijk kantje, Sinkiewicz gaf ‘moraal’, Felix Dahn heroïek en Vestdijk.... dwaalde met zijn lezers door de eeuwige stad met het vaste voornemen, niet in de fouten van zijn voorgangers te vervallen. Dit gelukt hem overigens slechts gedeeltelijk. Door zijn grootere terughouding, mist deze roman de levendigheid om de daden van zijn ‘dramatis personae’ aannemelijk te maken. Kil en mistroostig dwalen Pilatus en Maria van Magdala door het verhaal, beheerscht door dwanggedachten en waanvoorstellingen. Caligula genoot reeds van oudsher een slechte reputatie, maar Vestdijk vertelt zooveel onsmakelijks van den man, dat den lezer het hart in het lijf omdraait. Was dit noodig? Was het noodzakelijk om op onverschilligen toon de vele wreedheden uit te spinnen, die blijkbaar als vanzelfsprekend, worden bedreven? Ondanks het groote talent van den schrijver, kunnen we dit boek allerminst een succes noemen. | |
[pagina 438]
| |
Jan de Hartog. Oompje Owadi. - N.V. Uitg. Mij. ‘Elsevier’, Amsterdam, 1938.Jan de Hartog geeft ons een veertiental verhalen ‘uit het Oude Rusland’. Ze zijn zonder twijfel zeer goed geschreven en geven weliswaar een juist beeld van ‘het oude Rusland’ maar niet van de bewoners van het oude Tsaren-rijk. Schrijver heeft vermoedelijk veel Russische auteurs gelezen en komt daardoor tot de volkomen onjuiste gevolgtrekking, dat de vroegere Russische samenleving voor het grootste gedeelte bestond uit abnormale karakters en psychopathen. De Russische auteurs zwelgen in psychologische ontleding en begeven zich dan bij voorkeur op duistere zijwegen. Het wordt alles uitgesponnen op onevenwichtige wijze, terwijl men vaak tot de ontstellende ontdekking komt, dat de schrijvers, in de breede en tot het oneindige voortzwammende, zelf niet weten waar ze met hun beschouwingen, terecht komen. Volgens Merejkowski zegt Dostojewski van zich zelf: ‘Men noemt mij een psygoloog en dat is niet juist, want ik ben slechts een realist in den volsten zin des woords, d.w.z. ik schilder alle diepten der menschelijke ziel’. Ook dit is niet juist, want Dostojewski beschrijft slechts zijn opvatting van sommige diepten van vaak zeer bijzondere zielen. Dit is iets anders dan realisme. En daarom wordt het oude Rusland vaak voor een groot gekkenhuis aangezien. Tallooze niet-Russische schrijvers, die abnormale toestanden noodig hadden om de zielsconflicten van hun slachtoffers aannemelijk te maken, gebruikten Russische namen en lieten de handeling van hun werk in Rusland plaats vinden: Daar klinkt álles aannemelijk! Wreedheden, Pogrom's, willekeur van landheeren, senile generaals.... wie lust heeft, er over te schrijven, bediene zich van schier onuitsprekelijke namen en het land der onbegrensde mogelijkheden: Rusland. Ook Jan de Hartog is in dit opzicht bevooroordeeld. Zijn subjecten denken en praten te veel of te weinig. Toch zijn er buitengewoon mooi geschreven deelen in zijn werkje; verschillende detail-beschrijvingen kan men zelfs meesterlijk noemen. | |
Ferenc Mòra. De Gouden Sarkophaag. Vertaling: Mevr. J.L. Szobotka-Visser. - Uitgave: Wereld-Bibliotheek, 1938.Wederom een werk over het oude Rome. Schrijver heeft hier niet te kampen met de moeilijkheden van Vestdijk in ‘De nadagen van Pilatus’ want het imperium was, ten tijde van Diocletianus, niet meer het traditioneele Rome der meeste historische romans. De stad zelf speelt geen rol van beteekenis meer, de keizers en hoogere ambtenaren spreken meer Grieksch dan Latijn en de toestanden zijn verward. Onder deze omstandigheden behoefde de schrijver zijn fantasie niet in te toomen. En daardoor verloopen de gebeurtenissen in dezen roman ongekunstelder en vlotter. De hoofdgedachte, de strijd tusschen het uitgeputte, machtelooze | |
[pagina 439]
| |
heidendom en het opkomende Christendom, is evenwel te slap geteekend. Daarin is de schrijver tè objectief. Hij vertelt ons, dat duizenden den marteldood voor hun overtuiging stierven, vaak zelfs vrijwillig, maar het weinige, dat we van de beginselen dezer eerste Christenen vernemen, motiveert hun geloofsmoed in geen enkel opzicht. Diocletianus begrijpt hen niet, weet nauwelijks wat zij wenschen en begeeren, hoewel zijn eigen vrouw, die hij lief heeft, de nieuwe godsdienst toegedaan is en de zoon van zijn mederegent Constantinus op Christenwijze met een Christin trouwde. Daarbij komt nog, dat de keizer in zijn latere levensjaren gruwt van bloedvergieten en er nacht-merries van krijgt. Is dit aannemelijk voor een keizer, die in de geschiedenis bekend staat als een der grootste Christenvervolgers? Bovendien wordt Diocletianus ons door Mòra geteekend als een redelijk. zelfs tamelijk goedhartig, mensch, een ‘verlicht despoot’. Hier klopt iets niet. De liefde van den keizer voor den later teruggevonden zoon en zijn ondergang bij diens dood, vormen de hoofdgedachte van dezen roman. Daar tusschen wordt de romance gevlochten van den zoon, Quintipor en Titanilla, de dochter van den bruten Caesar Galerius. Zoet maar niet gesuikerd, innig en toch niet overdreven. Het geheel is niet erg beduidend, maar in zijn genre wel geslaagd te noemen. | |
Walter Havighurst. De stille Oever. Vertaald: J.E. Gorter-Keyser. - Uitgave: Zuid-Holl. Uitg. Mij.Dit is het verhaal van een veete tusschen de leden van een Amerikaansche pioniersfamilie aan het Erie meer. De hardnekkigheid, waarmede deze menschen, gedurende meer dan dertig jaar, hun vijandschap koesteren, wordt door niets gemotiveerd. Het is schier onmogelijk, dat verstandige, nuchtere menschen, zooals de Bradley's ons geteekend worden, elkaar op de een of andere wijze niet zouden hebben gevonden. Het verhaal is overigens volkomen onbeduidend. H.C. Schmitz | |
Kinderboeken - Sprookjes.Zoolang er nog één mensch met fantasie op de wereld bestaat, zullen er ook sprookjes worden gecreëerd. Zijn wij niet overal en te allen tijde door sprookjes omringd? En hoeven wij wel veel anders te doen, dan waar te nemen en weer te geven, wat, door de werkelijkheid heen, onze verbeelding aanschouwt? Het is dáárom, dat sprookjes leesbaar voor en te genieten zijn door oud en jong, en dat men niet zoo'n groote scheiding kan maken tusschen sprcokjes voor kinderen en sprookjes voor groote menschen. Sprookjes zijn voor alle leeftijden, en het hangt niet af van een bizonderen leeftijd, | |
[pagina 440]
| |
doch slechts van een bizondere gesteldheid van den menschelijken geest, of men er van houdt en ze waardeeren kan, of niet. De Sprookjes van Andersen. Zijn er ooit dieper, gevoeliger, menschelijker sprookjes geschreven dan door dezen onvergelijkelijken kunstenaar, die het gemoed had van een intuïtief menschenkenner en het naïve hart van een kind? De heer B.A. Meuleman, de beste kenner in Nederland der Noorsche talen, vertelde ons eens dat Andersen zijn sprookjes nooit speciaal voor kinderen had bedoeld, en hij het iedereen kwalijk nam, die beweerde, dat hij ze voor kinderen had geschreven. Daarom is het goed, wanneer ze eenigszins worden geadapteerd aan den kinderlijken geest, zooals dit zeer verdienstelijk is gebeurd door Jan van der Moer, in de prachtige uitgave der Sprookjes, zooals die bij de firma Gebr. Kluitman te Alkmaar in derden druk verscheen, met de ongeëvenaarde platen van den subtielen, subliemen artiest Edmund Dulac, die ook de uitgave in vier deelen van Wagner's Ring der Nibelungen in de vertaling van Willem Kloos, verluchtte. Deze prachteditie van Andersen's Sprookjes is een zoo, ook grafisch schitterend-verzorgd, geheel geworden (mooie druk, bladzijden in rand, enz.), dat men later voor dit boek, als het uitverkocht is, antiquarisch hooge prijzen betalen zal. Zelden ziet men zoo iets moois, waarvan men met het volste recht zeggen kan, dat het is: a thing of beauty and a joy for ever. En dan nog verrast ons de firma L.J. Veen te Amsterdam met het in beeld brengen van Walt Disney's teekenfilm: Sneeuwwitje. Dit is een boek dat natuurlijk weg vliegen zal. Wie het stuk in de bioscoop heeft gezien, zal het in eigendom willen bezitten; en wie het niet heeft gezien, eerst recht! Nu moet men ook volmondig bekennen, dat dit een allersmakelijkste uitgave geworden is. De platen zijn van een oogbekorende frischheid, en het formaat is precies zooals het moet zijn. Dit Sneeuwwitje is een echt cadeau-boek geworden. Vooral omdat dit sprookje de eerste teekenfilm is, die een heelen avond duurt, en daardoor historische waarde heeft. Schaft u dus deze uitgave aan, ouders, voor uw kinderen, maar weest er zeker van dat ook uw kindskinderen blij zullen zijn, dit geschiedkundig gebeuren in eigendom te bezitten, als de film-zèlf al lang tot het verleden behooren zal. We hopen, dat naast de vertooning op het wite doek, het meer soliede Sneeuwwitje-in-boekvorm een gelijken triomftocht zal mogen aangaan!
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe. |
|