| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht (16 januari-15 februari) door Johan Perey.
Welk een tegenstelling, deze jongste vier weken, met de daaraan voorafgaande maand! Sprak toen haast nog alles van rust en vacantie, ditmaal daarentegen, heeft de internationale diplomatie zich wederom in een hevige mate bedrijvig getoond. Zij het ook in een nieuw gewaad, toch was het een al oude aangelegenheid, waar tenslotte die plotseling wel opvallend groote activiteit haar ontstaan aan te danken zou hebben, te weten aan het Spaansche vraagstuk.
Franco's, met Kerstmis ingezet, offensief bleek een zoo voorspoedig verloop te hebben, dat men de verwezenlijking van het gestelde doel, de verovering van Catalonië, onmogelijk nog anders kon bezien, dan als een kwestie van wat meer of minder tijd; waarvan bovendien dan nog het meer of minder grootendeels van klimatologische omstandigheden afhankelijk zou zijn, want waren de Internationale Brigade en de roode miliciano's uit het centrale gebied er niet geweest, de Catalanen zelf zouden zich niet hebben teweergesteld. Getuige verscheidene foto's, namen weliswaar de Catalaansche mannen met groote blijmoedigheid in het republikeinsche leger dienst, echter alleen, zooals de praktijk leerde, om en masse naar de rangen van generaal Franco te kunnen overloopen. Deze kreeg het daardoor in zooverre gemakkelijk, dat hij in het nieuw bezette gebied niet meer dan een politiebezetting behoefde achter te laten, immers de bevolking was er op zijn hand, en zijn geheele hoofdmacht kon hij blijven gebruiken om als het ware in één adem den opmarsch voort te zetten. Aldus kregen de republikeinsche bevelhebbers ook geen
| |
| |
enkele gelegenheid, hun verwarde en wel zeer gedunde formaties eens even te kunnen herzien, zoodat, gebeurde er geen wonder, in Catalonië het linksche spel spoedig, en volledig, verloren zou komen te staan.
Voor de vrienden der republiek was het daarom zaak, dit wonder, een Europeesch conflict, bijtijds nog te forceeren, en zoo kwamen er dan uit allerlei, meest anonyme bronnen weer de noodige geruchten en verdachtmakingen los, welke ook ditmaal hunne uitwerking niet misten en Europa opnieuw aan een zenuwspanning ten prooi deden worden. Diene hiervan als voorbeeld, dat een blad als Le Temps bij herhaling er in die dagen bij de regeering op aandrong, toch snel nog de noodige voorzorgsmaatregelen te nemen, en alle Franschen en Engelschen er in dringende termen voor waarschuwde, zich maar op het ergste voorbereid te willen houden. De val van Barcelona, 26 Januari, werd algemeen het sein om de pro-republikeinsche activiteit nog eens de allergrootste kracht bij te gaan zetten: de bekende majoor Attlee liep zich werkelijk het vuur uit de schoenen om met den Prime Minister in contact te kunnen komen, echter gaf deze hem telkenmale niet thuis; in Amerika werden diverse pogingen in het werk gesteld te elfder ure het wapenembargo nog opgeheven te krijgen, terwijl de Fransche regeering door links en het met Moskou in voortdurend contact staande ultra-links, al evenzeer onder stevigen druk werd geplaatst, met het doel de non-interventie te doen overgaan in een daadwerkelijke inmenging. Waren er symptomen, dat de Fransche regeering hier ooren naar had? In ieder geval achtte toen Mussolini het oogenblik gekomen, even aan de wereld te doen weten, dat een openstelling der Pyreneëngrens, zeer zeker ook met een grootscheepsche hulp zijnerzijds beantwoord zou worden. Onder deze omstandigheden was het voor alle partijen maar het beste, dat Frankrijk zich van eenige actie onthouden zou; hetgeen het ook deed, echter met een bepaalde reserve. Want, zoo lieten eenige stemmen dit ten duidelijkste doorschemeren, mochten na een overwinning van Franco de Italiaansche troepen zich eens niet uit Spanje terug willen trekken, dan zouden de Franschen er zich wellicht
toe genoopt zien, ter bescherming van hun Afrikaansche verbindingen, het eiland Minorca te doen bezetten.
| |
| |
De stemming bleef dus vrij geladen, temeer, daar de pers in de verschillende kampen zich ook waarlijk niet onbetuigd liet, en heel wat neerschreef, wat zij veel en veel beter achterwege had kunnen laten. Vooral van Hitler's aanstaande Rijksdagrede werden de vreeselijkste dingen voorspeld, terwijl anderzijds van Chamberlain, die juist twee dagen vóór Hitler spreken zou. met groote stelligheid een scherp requisitoir tegen de As werd verwacht.
Dat deze paniekzaaiende gissingen intusschen door Engeland's minister van binnenlandsche zaken, Sir Samuel Hoare, nog eens op felle wijze gegispt werden, niemand, die er zich maar wat van aantrok. De duistere achtergrond van angsten en vermoedens bleef kalmweg voortbestaan, en steeds veelvuldiger werden de gedachten aan een oorlog, welke alweer ‘onvermijdelijk’ heette te zijn.
In deze atmosfeer kwam minister Chamberlain aan het woord, ditmaal te Birmingham, aan een banket van de juweliersvereeniging, en ook daar - hoe kon het ook anders? - sprak hij voornamelijk van vrede en verzoening. Nog altijd bleek hij van Muenchen geen spijt te hebben, dat hij niet zag als een afsluiting van iets, doch slechts als een enkele phase in een onwankelbare en duurzame vredespolitiek. Over zijn reis naar Rome sprekende, zette Chamberlain nogmaals uiteen, dat hieraan geen andere bedoeling had voorgezeten, dan in een rustige discussie elkanders opvattingen eens te leeren kennen. Men was dus niet bijeen gekomen om elkander te overtuigen, maar, zoo zeide de spreker, ‘ik kan u verzekeren, dat wij als betere vrienden zijn vertrokken, dan wij reeds waren, toen wij in Rome arriveerden.’
In aansluiting op zijn Italiaansche ervaringen, wees de Prime Minister op het groote verlangen van alle volkeren naar een bestendigen vrede. ‘Laat ons daarom aan anderen zien duidelijk te maken, dat wij hen niet beschouwen als mogelijke vijanden, doch als menschelijke wezens, gelijk wij zelf, en met wie wij ten allen tijde bereid zijn te spreken en overleg te plegen. Slechts op deze manier zal het mogelijk zijn de eeuwige verdenkingen uit te bannen, die thans nog altijd voort kunnen gaan de internationale atmosfeer zoo ernstig te vergiftigen.
Echter, terwijl er twee voor noodig zijn om vrede te sluiten,
| |
| |
is één al voldoende om oorlog te maken, een onaantastbare waarheid, waar voor het Britsche Rijk de dure plicht uit voortvloeit, zich een krachtig verdedigingsapparaat te bezorgen.’ Na verteld te hebben, wat op het terrein der defensie reeds gebeurd is en wat nog in de naaste toekomst te gebeuren staat, besloot Chamberlain zijn zoo voortreffelijke redevoering met de waarschuwing, het er niet op aan te sturen, door geweld te willen overheerschen, want dit zou een omstandigheid opleveren, waardoor de vrede zeer ernstig in gevaar zou komen. Hier toch, zouden de democratiën een halt moeten roepen, al was het op het oogenblik van spreken ook allerminst nog noodig alarm te gaan blazen.
Acht en veertig uren later sprak de Duitsche Rijkskanselier, en ook hij getuigde van een oprechten wil naar vrede en internationaal overleg. Na van het vergleden jaar een uitvoerig overzicht te hebben gegeven, - waar wel alle aanleiding toe was, want werd in 1938 niet eindelijk het groote feit verwezenlijkt, waar zoovele geslachten al van gedroomd en voor gestreden hebben, de stichting van het Groot-Duitsche Rijk? - herhaalde de Fuehrer eerst nog eens zijn bekende verklaring, tegen Frankrijk en Engeland, behoudens de koloniale kwestie, geenerlei territoriale eischen meer te hebben, terwijl daarboven de koloniale verlangens nooit tot een oorlog zouden kunnen leiden. Hitler wenschte met beide landen tot vertrouwelijke betrekkingen te komen, hetzelfde trouwens evenzeer verlangende ten aanzien van de Vereenigde Staten van Amerika. Maar dan zou men te Washington toch eerst moeten leeren inzien, dat Duitschland zijn eigen boontjes belieft te doppen, geen inmenging in zijn privé zaken kan dulden, en al evenmin een soort politietoezicht op zijn handelsbetrekkingen met de Zuid-Amerikaansche staten.
De zoo met spanning verbreide uitlatingen over het Duitsche standpunt inzake de bekende Italiaansche eischen, bleven al evenzeer uit als zoovele andere met zekerheid(!) voorspelde woorden, en merkte de Rijkskanselier slechts op, dat iedere tegen Italië ontketende oorlog, Duitschland aan de zijde van den vriend zou brengen. Precies gelijk de verhouding tusschen Parijs en Londen, beschouwen de Duitschers de As dus als een defensief verbond, en met dit nog eens met nadruk vast te stellen, heeft
| |
| |
Hitler een mogelijk gevaarlijke onzekerheid uit de wereld geholpen, zonder zich nochtans met de vermeende of werkelijke verlangens van den Duce vereenzelvigd te hebben.
Zooals het Duitsche staatshoofd verder verklaarde, zal men in het komende jaar alle krachten dienen te concentreeren op het binnenland, waar tal van moeilijkheden nog om een oplossing vragen. Eén van de moeilijkheden ligt in de handelsbeweging met het buitenland, want steeds nog is de export van veel te geringen omvang. Deze zal dan ook moeten worden opgevoerd, onder alle voorwaarden en kostte wat het kost, het liefste natuurlijk met vreedzame middelen en langs wegen van gemeenschappelijk overleg, maar zou het er ooit toe gedwongen worden, dan zou het Duitsche rijk er niet voor terugdeinzen eventueel tot een export-offensief zijn toevlucht te nemen.
‘Duitschland verlangt evenwel in de eerste plaats naar vrede en vriendschap met alle landen, en het is mijn stellige overtuiging, dat wij thans een lange periode van vrede tegemoet gaan.’
Aldus de Fuehrer in zijn voor den eersten Groot-Duitschen Rijksdag uitgesproken rede, welke, mocht zij ook niet overal zooveel instemming ontmoeten als die van minister Chamberlain, er toch ook in belangrijke mate toe heeft bijgedragen, de menschen weer wat lichter adem te doen halen.
Zoo zag Chamberlain het tenminste ook, die den volgenden dag, tijdens het Lagerhuis debat over Spanje, Hitler's woorden kwalificeerde als niet te zijn gesproken door een man, wiens plannen het zouden zijn, Europa in een crisis te storten. Reageerende op de bekende verdachtmakingen door de oppositie aan het adres van Rome, slingerde de Eerste Minister in dezelfde zitting zijn critici het scherpe verwijt in het gezicht, dat ‘de slechtste wijze, van iemand te bewegen, zijn woord te houden, bestaat uit hem te zeggen, dat men hem niet gelooft, om dan verder zijn houding te baseeren op de veronderstelling, dat het gegeven woord ook vast en zeker wel gebroken zal worden.’ Nog kwam verder in het Lagerhuisdebat naar voren, dat èn Rome, èn Berlijn aan de Engelsche regeering met stelligheid verzekerd hadden van Franco niets te eischen te hebben, waardoor dus ook geen enkele aanleiding voorhanden was, thans nog van de traditioneele niet-inmenging af te gaan wijken. Summa summarum, was na het
| |
| |
falen van al die zwartgallige voorspellingen, en het in werkelijkheid uitgesproken worden van zooveel vertrouwen-wekkende en vredelievende woorden, het politieke weertje belangrijk opgeklaard. Doch helaas, voor men er eigenlijk goed en wel den tijd toe had, zich dit eens even rustig te kunnen realiseeren, kwamen van Amerika afkomstige donderwolken den hemel hier opnieuw verduisteren. Naar alle Amerikaansche dagbladen zulks berichtten, had President Roosevelt in de Senaats-commissie voor militaire aangelegenheden een zeer pessimistisch exposé gegeven, daarin o.m. verklarende, dat, ingeval van oorlog, Amerika's grenzen in Frankrijk zouden liggen, en dat het een absolute noodzakelijkheid is, de democratieën met alle mogelijke middelen van steun te voorzien, ook van oorlogstuig. Daar dit laatste niets meer of minder inhoudt, dan een eenzijdige opheffing van de thans geldende wetten op het wapen-embargo, waren Roosevelt's jongste verklaringen wel van een uitermate verstrekkende beteekenis, welke niet na zouden laten, in alle landen een hevige reactie te verwekken. Die reactie kwam dan ook, echter sprong de bom verkeerd. Wel toonde de Fransche pers zich over het algemeen zeer tevreden, maar in Italië en Duitschland was men nijdiger dan ooit, terwijl in de Engelsche kranten een bijzonder groote reserve in acht werd genomen. De Engelsche regeering ging zelfs nog verder, door bij monde van Lord Halifax er nog eens den nadruk op te doen leggen, hoezeer Engeland geneigd blijft vast te houden aan een politiek van vrede en overleg, al zij het daardoor ook niet minder paraat, mogelijke daden van geweld met alle middelen te kunnen tegen gaan.
De terugslag in Amerika was al evenmin onverdeeld gunstig. Terstond werd er door verscheidene senatoren een blok gevormd, met het doel Roosevelt's plannen, mogelijk van de tradtioneele politiek af te willen wijken, uit alle macht te kunnen tegenwerken. Daarnaast lieten zich nog tal van stemmen hooren, die aan Roosevelt den eisch stelden, thans aan het volk eens zonder terughoudingen te willen verklaren, wat hij nu eigenlijk precies met zijn buitenlandsche politiek wel allemaal voor heeft.
Toen, volle drie dagen later, kwam even plotseling als die dreigende verklaring, een zelfzaam opvallend démenti, waarin de president een heel bittere critiek op de pers uitoefende, haar
| |
| |
van niets minder beschuldigende, dan van een opzettelijke leugen te hebben gebezigd. De meeste persorganen lieten deze beschuldiging niet zoo maar zonder meer aan zich voorbijgaan, zij handhaafden hun oorspronkelijke berichten, er Roosevelt van betichtende, een onjuist démenti te hebben geproduceerd.
Wat in dezen nu te moeten gelooven? De eerste verklaring van Roosevelt, voornamelijk slechts sensationeel door het oogenblik, waarop zij gedaan werd, is volkomen in overeenstemming met de lijn, welke de president in zijn buitenlandsche politiek na al sedert jaren consequent pleegt te volgen, terwijl het démenti juist geheel buiten die lijn valt. Zijn opmerking hieruit, tegen verstikkende bondgenootschappen gekant te zijn, is in openlijken strijd met zijn streven naar pan-Amerikaansche en pan-democratische formaties; zooals ook het zich plotseling uitspreken voor de vrijheid van wereldhandel bij lange na niet klopt met het reeds genoemde pan-Amerikaansche streven en al evenmin met het nog pas gesloten, positief anti-Duitsche handelsverdrag met Engeland. Een sterk voorstander van beperking in de bewapening, waartoe zich Roosevelt in zijn démenti ook al verklaarde, zou toch eigenlijk ook andere wegen moeten bewandelen, dan het doorloopend critiseeren van wat ‘de anderen’ doen, hand in hand met een bewapeningsprogramma, geforceerd als wel nergens elders.
Theoretisch staat Roosevelt's tweede verklaring dus wel heel weinig sterk, maar waar ook de waarheid liggen moge, het eigenlijke kwaad was toch al geschied en ook niet meer ongedaan te maken. Opnieuw moest het door Chamberlain gesponnen, en nog maar o zoo dunne vredesdraadje van Amerikaanschen hand een gevoelige ruk doorstaan. Gelukkig brak het nog niet, wat alweer niet wegneemt, dat ‘de anderen’ er onwillekeurig opnieuw toe geneigd zullen zijn hunne relaties nog wat nauwer aan te halen, hetgeen tenslotte, gezien de aanwezigheid van Japan in den bekenden driehoek, op den duur een zuiver anti-westersche ontwikkeling op moet leveren. Zeker, momenteel zijn de kansen op een uitgroeien van het zuiver ideologische Anti-Komintern-Pakt tot een militaire alliantie, nog uitermate gering, om niet te zeggen, nihil. Doch ‘Not kennt kein Gebot’, en zoo mag men niet over het hoofd zien, dat een verder ‘spelen’ met de inter- | |
| |
nationale verhoudingen, op den duur toch den groei van dergelijke kansen op een niet te onderschatten wijze bevorderen kan.
Zal ook het recht op voldoende levensruimte door niemand aan Japan betwist (mogen) worden, toch zal er in de toekomst een moment komen, waarin het Westen, wil het ten leste niet zelf tot de verliezende partij gaan behooren, verplicht zal zijn een tot hiertoe en niet verder te doen hooren. De Japansche energie is echter dermate groot (en welk spel zullen ooit ook de sovjets daarginds nog spelen?), dat een in, en tegen zichzelf verdeeld Westen hiertegenover zoo goed als machteloos moet staan. Niemand, die dat beter begrijpt, en er ten volle van weet te profiteeren ook, dan de Japansche regeering. Haast iedere week ontvangt zij de meest dringende vertoogen, dan uit Londen, dan uit Parijs of Washington. Maar wat richten deze uit? Niets! Met een breeden glimlach worden zij te Tokio aanvaard, men belooft nog breeder glimlachend een antwoord met Sint Juttemis, onderwijl al die nota's en vertoogen met den allerbreedsten glimlach in de prullemand gooiende.
Intusschen, hoe kundig weten de Japansche regeerders telkenmale maar weer hun slag te slaan, zoodra de westersche aangelegenheden in een critiek stadium zijn gekomen! Tijdens de Tsjechische crisis werd de Japansche regeering in een agressiever richting omgevormd, de vloot werd in gereedheid gebracht, doch dank zij Muenchen mocht de ‘verrassing’ ditmaal nog beperkt blijven tot een voortreffelijk uitgevoerde landingsmanoeuvre in Zuid-China, in de oogenblikkelijke nabijheid van Kanton en het Engelsche Hongkong. Zooals bekend, was het uiteindelijk resultaat dezer manoeuvre een afsluiting van het Chineesche binnenland, waarna overal in de kuststrook de ‘open deur’ werd toegeslagen.
De jongste moeilijkheden in Europa, hadden de bezetting van het, strategisch zoo uiterst belangrijke, eiland Hainan ten gevolge, dit bovendien nog, met een volkomen negeeren van het met Frankrijk bestaande verdrag van 1907, waarin men dit eiland uitdrukkelijk tot een onschendbaar stuk van het Chineesche grondgebied had verklaard. Toppunt was voorzeker, dat Parijs niet eens van de voorgenomen bezetting op de hoogte werd gebracht, Berlijn en Rome daarentegen wel! Het bezit van Hainan is voor de
| |
| |
Japanners overigens van uiterst groote waarde. In de eerste plaats raakt China er weer verder door geïsoleerd, vervolgens zijn ook de toegangswegen tot Fransch Indo-China nu onder Japansche contrôle gekomen, terwijl tenslotte - en dit is ongetwijfeld het allerbelangrijkste - de maritiem-strategisch zoo gewichtige boog, gevormd door de Carolinen, het eiland Yap, de Palau-eilanden, Formosa, de Pescadores en de Prataseilanden, thans met deze nieuwe aanwinst voltooid is geworden. Met dit succes heeft de Japansche Marine hare basis met niet minder dan gemiddeld 1600 zeemijlen naar het Zuiden toe vooruit geschoven, wat met andere woorden wil zeggen, dat na verloop van tijd Nederlandsch-Indië, Malakka en de Philippijnen geheel binnen het machtsbereik der Japansche zeemacht zullen komen te liggen.
Einde 1936 verklaarde de toenmalige onderbevelhebber der Japansche vloot het in een tafelrede voor noodzakelijk, de economische opmarsch zuidwaarts te doen gericht zijn, en de actieradius der marine zoo snel mogelijk uit te breiden tot en met Nieuw-Guinea, Borneo en Celebes. Ook deze stem, slechts één uit vele, zou door het Westen worden genegeerd, men sprak er van onmogelijke eischen en van droomen zijn bedrog. Echter aleer de wereld een klein jaar verder was gekomen, rukten de Japansche troepen het Chineesche land reeds binnen, en nu, nauwelijks twintig maanden nadien, zal het niet lang meer duren, of ook de actieradius zal zijn, gelijk adminraal Takahashi dien als gewenscht had aangegeven. Met oneindig geduld, gepaard aan een taaie energie van enormen omvang, weten de Japanners het klaar te spelen, hunne illusies punt voor punt in werkelijkheid om te zetten, en wanneer generaal Tsang Kai-sjek dit streven benoemt als ‘begin van een Japansche overheersching van den Stillen Oceaan’, dan heeft hij daarmee een onbetwistbaar gelijk.
In zoover is China's zaak, dan ook die van het Westen, het mag en het kan zoo'n overheersching niet toelaten, niet alleen met den mond, maar, indien het niet anders meer zou gaan, ook met de daad, door macht tegenover macht te stellen. Doch kunnen de westersche mogendheden het niet tot een krachtmeting laten komen, noch daar zelfs alleen maar mee dreigen, zoolang elk spoor van blanke solidariteit afwezig moet blijven, en deswege
| |
| |
iedereen hier aan handen en voeten gebonden is, bang voor het onderling krakeel.
Aan dien toestand moet dus een einde komen, wil onze geheele beschaving niet roekeloos op het spel worden gezet. Ergo zou Europa er ook heel wat beter mee gediend zijn, wanneer Amerika's president eens ophield met ideologisch andersdenkenden voortdurend maar de les te lezen, en er toe besluiten wilde, naar het voorbeeld van Chamberlain c.s., een reëele politiek van vrede en verzoening voortaan daadwerkelijk te ondersteunen.
Dat overigens, ondanks alle geharrewar, het Europeesch evenwicht behouden is kunnen blijven, is ook voor een niet gering aandeel te danken geweest aan den verderen opmarsch van generaal Franco, welke na den val van Barcelona in een haast nog verbluffender tempo werd voortgezet. Op het oogenblik kan men wel zeggen, dat geheel Catalonië zich in handen der rechtschen bevindt en bovendien, dat ook het dagelijksch leven aldaar in koortsachtig tempo bezig is zijn gewonen gang weer terug te vinden. Tezamen met tienduizenden miliciano's en opgejaagde burgers, vlood ook de republikeinsche overheid weg uit het bedreigde gebied naar Frankrijk toe, zoodat op een gegeven moment, er eigenlijk geen roode Spaansche regeering meer ‘thuis’ aanwezig was. Verscheidene regeeringen, waaronder die van Frankrijk en Engeland in de eerste plaats, hebben toen schielijk van deze omstandigheid gebruik gemaakt om met Franco in officieel diplomatiek contact te treden. Het is nu als het ware een wedloop geworden, nog op het allerlaatste oogenblik bij Burgos in de pas te kunnen komen; Zwitserland en Eire hebben Franco bereids de jure erkend, Egypte zal vermoedelijk als derde volgen, waarna een Fransche en Engelsche erkenning (plus de rest) ook wel niet lang meer op zich zullen doen wachten. De spil Londen - Parijs is het er natuurlijk om te doen, de toekomstige politiek van Spanje niet geheel en al in de richting van de As te doen gaan, hetgeen speciaal Frankrijk wel in een hoogst penibel parket zou brengen. Natuurlijk heeft Engeland net zoo goed zijn interesses bij een ‘Spaansch’ Spanje, daar het er zich anders heusch wel voor zou hebben gewacht, Franco zoo kennelijk in de kaart te spelen, als het nu - door aan een nationalistisch hoofdofficier een torpedojager ter beschikking te stellen - heeft gedaan, teneinde het belangrijke eiland Minorca
| |
| |
zoo snel mogelijk en zonder Italiaansche hulp in rechtsche handen te brengen. Hebben de Duitschers en Italianen zich vooral ingespannen bij Franco's start, het heeft er thans allen schijn van, dat zijn eindspurt in het bijzonder door Engeland zal worden begunstigd. Een verschijnsel, hetwelk men vrij moeilijk elegant zal kunnen noemen, echter is politiek nu eenmaal een spel van belangen, waarbij onder alle omstandigheden ‘het meisje’ bij ‘de zaken’ ten achter moet worden gesteld.
België heeft nu eindelijk zijn kabinetscrisis, waar het al maanden over doende was, die te krijgen. Hoewel het Spaak uiteindelijk toch nog gelukken mocht, na ontzettend veel heen en weer gepraat, de kwestie-Burgos te liquideeren, en met een gereconstrueerd kabinet te voorschijn te komen, was zoo stilaan onder de bedrijven door alweer een nieuwe twistappel rijp geworden, doordat de door alle Vlamingen gewenschte en goedgeheeten benoeming van den voormaligen activist, Dr. Martens, tot lid van de pas door Koning Leopold opgerichte Vlaamsche Academie, even unaniem door alle Walen veroordeeld werd, met als gevolg een felbewogen actie, zoowel in de straten, als in het parlement. Spaak beleefde er wel erg onprettige dagen mee; in de Kamer werd hij gesard als maar zelden zoo gebeurt, en op straat door een tierende bende gemolesteerd. Nochtans bleef hij aan het bewind, wist in de Kamer na hevigen strijd nog net op het nippertje een meerderheid uit het vuur te slepen, welke enkele dagen daarna in den Senaat met iets betere verhoudingen nog bevestigd zou worden. Amper parlementair behouden, stelden zijn liberale medewerkers hem toen plotseling voor het alternatief òf Dr. Martens wordt ontslagen, òf wij treden uit. Verre van fraai, dit liberale optreden, aangezien dezelfde ministers toch eerst op een kabinetsprogramma waren medegegaan, waarin de handhaving van Dr. Martens' benoeming zooveel als een conditio sine qua non moest worden beschouwd. Maar toen bleek, dat op dit programma toch nog een parlementaire meerderheid behaald kon worden, toen eerst kwamen de liberale ministers in het geweer, en bewerkten aldus, met hun onaanvaardbaar en tevens volslagen onlogisch alternatief, achteraf dan nog den val van dit zoo moeizaam opgetrokken kabinet.
Vier maanden gesukkel, waarin de arbeid van regeering en
| |
| |
parlement zoo goed als stil heeft gelegen, blijken per slot van rekening toch nog om niet te zijn voorbijgegaan. Thans een kabinet te moeten vormen, is welhaast een onoverkomelijke moeilijkheid, want gelijk de zaken zich allengs nu ontwikkeld hebben, is het absoluut geen kwestie meer van voor of tegen Dr. Martens, van een nieuwe partijencombinatie of van kamerontbinding, doch gaat het er om, een oplossing te kunnen vinden, welke aan de elkander momenteel weer feller dan ooit hatende Vlamingen en Walen allebei een redelijke bevrediging kan schenken. Op het oogenblik wordt de Belgische staatkunde geheel en al bepaald door de Vlaamsch - Waalsche antithese, en meer dan ooit blijkt nu wel weer de juistheid van de door minister Jules Destrée eens tot wijlen Koning Albert gerichte woorden: ‘Sire, il n'y a pas de Belges!’
Hoe moeilijk de toestand wel is, kan blijken uit het achtereenvolgens mislukken van de pogingen van Spaak en Henri Jaspar om een nieuwe regeering gevormd te krijgen. Thans is Pierlot met de kabinetsformatie belast en waarlijk, het ziet er niet bijzonder naar uit, of deze het wel erg veel verder zal brengen.
Een soortgelijke crisis als de Belgische, heeft zich in Zuidslavië voorgedaan; hier was het de Serviër Stojadinowitsj, die na eveneens door enkele medewerkers in den steek te zijn gelaten, er verder ook geen kans voor zag, het tegen de Kroatische oppositie te kunnen bolwerken. Zijn opvolger werd de Kroaat Tswetkowitsj, wiens voornaamste taak het nu schijnt te zijn een nieuw kiesstelsel te ontwerpen en aan de hand daarvan nieuwe verkiezingen voor te bereiden. Zijn kabinet draagt dus meer het karakter van een overgangsbestuur, zoodat, mochten er ook in het buitenlandsch beleid misschien eenige wijzigingen op handen zijn, zulks voorloopig toch nog wel niet aan den dag zal treden.
Te Londen is de haast al niet meer verwachte ‘Ronde-tafel’ conferentie dan toch eindelijk nog begonnen ook, zij het voorloopig nog maar zonder ronde tafel. Zelfs bij de openingsplechtigheid, niet meer dan een formaliteit tenslotte, weigerden de Arabieren en Joden met elkander in aanraking te komen, derhalve is Chamberlain, de onverstoorbare, dan maar zoo wijs en zoo welwillend geweest, deze plechtigheid in duplo te verrichten.
Tot een werkelijk confereeren is het middelerwijl nog niet erg
| |
| |
kunnen komen, daar eerst de aanhangers van den Moefti en die van den meer gematigden Nasjasjibi het samen eens moeten worden, alvorens er eigenlijk goed en wel van een Arabische afvaardiging sprake kan zijn.
Terwijl de katholieke Christenheid, door het toch nog vrij plotseling overlijden van den bijna 82-jarigen Paus Pius XI, ongetwijfeld wel zeer gevoelig getroffen moet zijn, is tevens met hem een paus verscheiden, die ook op het terrein der Europeesche staatkunde lang geen onbekende was. Verscheidene concordaten zijn onder zijn bewind tot stand kunnen komen, onder welke wel als het meest belangrijke mag worden aangemerkt, het in 1929 met Italië gesloten Verdrag van Lateranen, waarbij door de bemoeiingen van Mussolini, Vaticaanstad als souverein gebied aan den Paus werd teruggegeven, en aldus de verzoening tusschen Vaticaan en Quirinaal een voldongen feit kon worden.
Reeds is men te Rome druk bezig met voor de komende pauskeuze de noodige voorbereidselen te treffen, een bewijs temeer, dat waar ook, het leven toch nergens stil kan staan, en het van de menschheid telkens weer vordert, onveranderlijk na een ‘Le roi est mort’, terstond ook het ‘Vive le roi’ te doen volgen.
|
|