De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |
Uranisten en Jobelijnen (Een zeventiende eeuwsche strijd over een tweetal sonnetten) door André Schillings.‘Deux Sonnets partagent la Ville, Deux Sonnets partagent la Cour Et semblent vouloir à leur tour R'allumer la Guerre Civile,’ dichtte Corneille in een klinkdicht, waarmee hij aan den strijd deelnam, ontbrand door het critisch partijkiezen van een schare hovelingen van Lodewijk XIV. Vincent Voiture (1598-1648) had een sonnet geschreven met den aanvangregel ‘Il faut finir mes jours en l'amour d'Uranie’; Isaac Benserade (1613-1691) een, aanvangend ‘Job, de mille tourments atteint’. Het zijn beide middelmatige gedichten, al valt niet te ontkennen, dat de dichter van het laatste zeer vernuftig van zijn liefde gezongen heeft. Er vormden zich twee partijen: de hertogin De Longueville en de markiezinnen de Montausier en de Sablé met haar aanhang, verklaarden het sonnet van Voiture te verkiezen boven dat van Benserade: de Prins van Conti en de zijnen stemden onvoorwaardelijk voor dat van Benserade. Op zich beschouwd zou men het voor kennisgeving kunnen aannemen en met een glimlach van dezen litterairen strijd afscheid nemen. Het is me echter te veel belangstelling om zoo te doen, gaan inboezemen door kennismaking met een uiterst curieus en zeldzaam boekje. | |
[pagina 327]
| |
Het is een zeventiende-eeuwsche bloemlezingGa naar voetnoot1) met gedichten van meer dan twintig dichters, die besloten wordt met een volledige verzameling van alles wat op den strijd betrekking heeft. En dat geeft zoo'n aardigen kijk op de belangstelling, welke men toen voor dichtwerk had, dat het me een genoegen is er iets uit mee te deelen. ‘Cette querelle a fait tant de bruit, que les pensées toutes ingenieuses qu'elle a fait naistre, ne servent pas peu pour relever la gloire de l'un & de l'autre. Si je ne les ay pas imprimez dans ce Recueil, c'est qu'ils sont si communs, & qu'ils ont esté mis au jour en tant d'endroits, qu'il n'y a personne qui ne les saçache, ou ne les ait veus’, zegt de boekdrukker tot den lezer. En hij overdrijft inderdaad niet. Ook buiten den hofkring heeft men lang en breed de onderhavige vraag naar de superioriteit van de sonnetten besproken en men zou wellicht nooit verzoend zijn geraakt, indien niet op echt Fransche wijze aan den strijd een einde was gekomen. Men kan de gedichten, door de strijdvraag geïnspireerd, in drie groepen verdeelen. Dezen kiezen onvoorwaardelijk partij voor Uranie, genen voor Job, terwijl een derde groep, waartoe de reeds genoemde Pierre Corneille behoorde, beide prijst. Chacun en parle hautement
Suivant son petit jugement:
Et s'il y faut mesler le nostre,
L'un est sans doute mieux resvé,
Mieux conduit, & mieux achevé,
Mais je voudrois avoir fait l'autre.
Ik twijfel er aan, of vele mijner lezers het sonnet ‘mieux resvé, mieux conduit, & mieux achevé’ ooit onder oogen gehad hebben. Daarom laat ik het hier volgen. | |
[pagina 328]
| |
Job, de mille tourments atteint,
Vous rendra sa douleur connue:
Mais raisonnablement il craint
Que vous n'en soyez pas émue.
Vous verrez sa misère nue,
Il s'est lui-même ici dépeint:
Accoutumez-vous à la vue
D'un homme qui souffre et se plaint.
Quoiqu'il eût d'extrêmes souffrances,
L'on voit aller des patiences
Plus loin que la sienne n'alla:
Il eut des peines incroyables,
Il s'en plaignit, il en parla,
J'en connais de plus misérables.
Tot degenen, die hun oordeel in den trant van Corneille gaven, behoort De M. Le P. De C. Les deux Sonnets n'ont rien de comparables
Pour en parler nettement,
Le grand est plus admirable,
Le petit est le plus galand.
De beminlijke en precieuse dichter Pierre Sarrazin gaf een glosse op Job, die werkelijk niet onaardig is. Benserade zelf dichtte een sonnet tot Madame de Longueville: ‘Vous m'avez donc mis le dernier’. Het spreekt vanzelf, dat al degenen, die beide sonnetten prezen, de zaak niet verder brachten. Ik laat nu een paar stellige uitspraken voor Uranie volgen, nadat ik den lezer het sonnet heb voorgelegd. Il faut finir mes jours en l'amour d'Uranie,
L'absence ni le temps ne m'en sauraient guérir,
Et je ne vois plus rien qui me pût secourir,
Ni qui sût rappeler ma liberté bannie.
| |
[pagina 329]
| |
Dès longtemps je connais sa rigueur infinie:
Mais pensant aux beautés pour qui je dois périr.
Je bénis mon martyre, et, content de mourir,
Je n'ose murmurer contre sa tyrannie.
Quelquefois ma raison, par de faibles discours,
M'excite à la révolte et me promet secours:
Mais lorsqu' à mon besoin je me veux servir d'elle,
Après beaucoup de peine et d'efforts impuissants
Elle dit qu'Uranie est seule aimable et belle
Et m'y rengage plus que ne font tous mes sens.Ga naar voetnoot2)
Men hield in die dagen veel van het epigram. Hier volgt een tweetal van overtuigde Uranisten. Cest à faire à nos beaux Esprits
A décider par écriture
Si c'est Bensserade, ou Voiture,
Qui méritent d'avoir le prix:
Pour moy, qui ne fais point l'habille
Je seray tousjours du party
De Madame de Longueville,
Contre le Prince de Conty.
En een ander niet minder vurig partijganger: J'ay grand peur qu'en cette avanture
Le cas n'aille mal pour Voiture:
Car mesme entre les Uranins
J'apperçoy plusieurs Jobelins.
| |
[pagina 330]
| |
De Jobelijnen hadden in het algemeen veeleer de fijnzinnigen aan hun zijde, die een beter gefundeerd oordeel hadden. Des Sonnets dont l'on dispute
Job l'emportera tout net,
Si l'on veut de haute lutte
Qu'un seul Vers soit un sonnet.
Niet alle deelnemers blijven natuurlijk even zakelijk in den strijd, maar wel uitermate hoffelijk. Een grappenmaker verklaarde: ‘de dames zijn Uranist, de heeren Jobelijn’, en een ‘galant homme’ besloot in een sonnet, tot een vriend gericht: Mais lors que je songe à ta soeur,
Et que je treuve sa rigueur
Ainsi que sa grâce infinie:
Cher amy, je ne vois que trop
Qu'elle est plus belle qu'Uranie,
Et moy plus malheureux que Job.
Zelfs werd een kleine comedie aan de zaak gewijd, waarin de sonnetten gepersonifieerd optraden, evenals de critiek, die de zaak onbeslist laat: Job, Uranie, adieu, c'est pour une autre fois. De strijd werd aldoor heviger en wie weet of het er ten slotte niet toe gekomen zou zijn, dat Uranisten en Jobelijnen slaags waren geraakt, gelijk de jonge heethoofden, die met lange zweepen gewapend, den geheelen dag door Rome's straten omdoolden om den onbeschaamde op te zoeken en te tuchtigen, die critiek dorst oefenen op het werk van Lucilius. Eene ondoordachtheid of domheid maakte een einde aan den strijd. Men vroeg op een dag het oordeel van Mademoiselle Roche du Maine. Vermoedelijk wist ze absoluut niet, waarover het ging. | |
[pagina 331]
| |
Zonder eenige aarzeling riep ze uit: ‘Je me déclare pour Tobie!’ Volgens het hierboven genoemde boekje zei ze ‘Jobie’, waaruit ten minste eenige bekendheid met de zaak zou kunnen blijken. De Jobelijnen kregen de lachers er mee op hun hand en de kwestie raakte van de baan. Wanneer iemand er nog over begon, werd hij getroefd met de drie laatste regels van een der madrigalen, door den litterairen strijd uitgelokt: Mais pourtant, quoy que l'on en rie:
Comme Roche du Maine a dit,
Je me déclare pour Jobie.
|
|