De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |
Volks- en rederijkerspoezie bij 16de-eeuwsche stadsloterijen
| |
[pagina 305]
| |
instellingen tot algemeen welzijn der natie, terwijl de liefdadigheidsloterijen hier eveneens het eerst ingang vonden. Er moge eenige overdrijving schuilen in de woorden van den Abbé CorbletGa naar voetnoot1): Les documents relatifs aux moeurs du Moyen-âge sont restés muets jusqu'ici sur les loteries -, de wetenschappelijke beoefening der cultuurhistorie, ook die van het mediaevale tijdvak, is sindsdien met reuzensprongen vooruitgegaan! - wáár is het in elk geval, dat de oorkonden en bescheiden betreffende de diverse loterijen in het aangeduide tijdperk sprekende getuigen zijn van wat er omging in het hart des volks, hoe de hartstocht naar het spel, de kansen van het lot, het reikhalzen naar materieel bezit en gewin, de bevrediging van zinnelijke begeerten, de speelzucht en goklust in het algemeen ook tóen de menschen van allerlei stand en kwaliteit lagen legden en hen in de valstrikken van het kansspel trachtten te lokken. In de archieven van Utrecht, Sluis, Oudenaarde, Brugge, Middelburg en 's-Hertogenbosch, om maar de voornaamste te noemen, vindt men daarvan ruimschoots de bewijzen. Mr. Fokker, Dr. Schotel e.a .hebben er voorlang over verteld in hun speciale studiën en wij willen aan de hand der desbetreffende bescheiden in het Bossche Gemeente-archief een der in die stad gehouden loterijen ten jare 1522 hier verder behandelen in haar verband met de volksdichten en rederijkerspoëzie dier dagen, een onderwerp dat tot dusverre zijn behandeling misteGa naar voetnoot2). Want het was niet zonder reden, dat de Magistraat der stad Antwerpen in 1524 een ordonnantie uitvaardigde, welke bedoelde het organiseeren van loterijen ‘in theymelick oft openbaer zonder consent van den Keyzer’ te verbieden, ‘want dagelycx binnen deze stadt ende vryheydt vele diversche Loteryen opgestelt ende gehouden worden sonder consent ende advyse van onsen heere der Keyser ende advise van deser stadt, bij denwelcken vele diversche lieden ende hueren kinderen bedrogen worden, ende voirts vele leelycke oneerbare dichten, prosen ende schimpen ter diffamatie van geestelycken ende werlycken persoenen ingeleegt worden ende vuytgelesen, ter groot er verachtinge der s elver persoenen’. De ‘loterij-prosen’ toch waren niet altijd van zulk een onschuldigen | |
[pagina 306]
| |
aard, minder reclameachtig voor de goede zaak dan men zou denken en niet zelden zeer persoonlijk met het doel om te beleedigen. Er vlamt reeds de haat tegen de Kerk en haar dienaren uit op, als Luther nog nauwelijks de banbliksem des Pausen in heftige verontwaardiging in het vuur heeft geworpen, er spreken reeds communistische ideeën en wenschen uit, als nog geen Boerenoorlog wordt gevoerd, noch Thomas Münzer of Filips von Hessen tegen elkaar het zwaard opnemen. Daarom kondigde de Raad van Vlaanderen in dienzelfden tijd eveneens een placcaat af van 2 Mei 1526, om alle reeds toegestane loterijen, voor zooverre de collecte er van nog niet was begonnen, te herroepen, behalve die, welke door den Keizer aan kerken en godshuizen, steden en gemeenten waren geoctroieerd en zulks omdat ‘dengen die men geaccordeert heeft Lotherie. hemlieden daerinne te abuseren, en onder 't decksel van dien gecommitteert werden diverse contracten unsuraire en ongeorloft’. Maar men begrijpt wel, dat dit oorspronkelijk allerminst de opzet der ‘gemeentelijke’ loterijen was. Toen Filips de Goede als graaf van Vlaanderen in 1444, '45, '46 en '49 aan de stad Sluis toestond een verloting te houden ten behoeve harer vestingwerken, Brugge en Oudenaarde in 1445 eveneens een loterij mochten houden ter versterking van de stadskas, Utrecht in 1444 en '46 permissie kreeg voor een verloting met gelijksoortig doel, geschiedde dit zonder de bijbedoeling om de prosen en rijmen te misbruiken ter beschimping van kerkelijke en wereldlijke personen noch om zijn godsdienstige of staatkundige gevoelens lucht te geven. Een kleine eeuw later werden de loten minder op naam dan wel in spreuken en rijmen gesteld. De spreuk vormde den overgang naar de prosen bijv. in dezen vorm: ‘'t is quaet goet
daer de ziele om treuren moet,’
of namens de schuttersgilden, b.v. die van de jonge Kruisboog te Brugge: ‘pesen die stijf gespannen staen
schieten schooten die verre gaen,’
terwijl de oude kruisboog aldaar loten nam op de prose: | |
[pagina 307]
| |
‘treckt lustich ende vlugge
voir d'oude booghe te brugge.’
Het gemoed uitte zich reeds in dezen vorm: ‘vuyt danckbairheyt ende liefde word dit gedaen,
wat sullen wy dairom alhier ontfaen.’
In de Utrechtsche Kameraarsrekening van 1464 wordt het oudste karakter der loterijprosen misschien nog wel het best uitgedrukt: ‘Hoert hoert
Wat brengt die man voert.
Beyt beyt
Hoert wat die man zeyt
Beziet beziet
Wat is daer nu ghesciet
Danck heb God
Daer coemt dat grote lot.’
Want de prose was hier meer dan een zinspreuk of devies, een doorloopende tekst van een of meer wenschen op rijm, een versificatie, die, hoewel rijmende, alle maat miste en daardoor meer de eigenschappen van proza dan van poezie bezat. Bovendien ontleenden zij haar naam aan de kerkprozen of hymnen van dien tijd, gelijk bij sommige hoogtijden na het graduale werd gezongen en die hierdoor karakteristiek waren, dat de tekst er van is samengesteld uit maatlooze verzen of regels van een bepaald getal syllaben, aldus; ‘Lauda Sion Salvatorem
Lauda ducem et pastorem,’ etc.
voorkomende in de mis voor den feestdag van het Allerheiligste Sacrament, evenals in die voor het Pinksterfeest, nog beter bekend: ‘Veni sancte spiritus
Et emitte coelitus
Lucis tuae radium,’ etc.,
| |
[pagina 308]
| |
terwijl voor het Paaschfeest het ‘Victimae Paschali laudes’, en bij de lijkmis het ‘Dies irae, dies illa
Sol vet saeclum in favilla,’ etc.
gezongen worden. In deze laatste kerkhymne of ‘prose’ getuigt ook de inhoud van voorspelling overeenkomstig het lot in de loterijprosen: De dag des toorns, die ontzettende dag, zal de wereld tot asch doen wederkeeren, gelijk is voorspeld door David zoowel als door de Sibylle (teste David cum Sibylla) d.w.z. blijkens heilige en heidensche profetieënGa naar voetnoot1). Een groot getal loten was voorzeker op naam der koopers geschreven, vele andere werden onder aanroeping van God of Zijn Heiligen genomen in het geloovig vertrouwen van daardoor te meer kans te hebben een prijs te trekken, doch ook op zeer veel werd hoe langer hoe meer een hoogst platte en onzedelijke rijm of spreuk ter keuze van de koopers der loten gesteld. Door die spreuken of prosen, welke overluid werden afgelezen, werd prose door het gebruik en de practijk synoniem met lot, sprak men van de ‘proos lezers’ of trekkers, terwijl naast prose ook nog advies, dicton, devies in gebruik kwamen, zoodat wij in de rekeningen der Bossche loterij van 1506 tegenkwamen: ‘de advysen ende prosen’; ‘die namen ende advysen’; ‘van namen ende prosen te schryven.’ Hoe zeer de loterij in diverse plaatsen de rhetorica gebruikte en eveneens sterk onder invloed der Kerk stond, blijkt, wat het eerste betreft, uit een in de Bibliotheek van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen berustende bundeltje met refreinen en liedekens op muziek, als zijnde de antwoorden op eenige vragen, die de Kerkvoogden van St. Jacob onder uitloving van prijzen ‘voor de edele gheesten van der poesien (oft by een ghemeen terme in onse Nederlantsche sprake rhetorica genaemt)’ hadden uitgeschreven met het doel daardoor ‘in alle plaetsen die menschen tot in legghen der zelver Loterye verweckt souden mogen werden.’ Het boekje is, hoewel zonder titelblad, blijkens de opdracht aan den bekenden Antwerpschen bisschop Franciscus Sonnius vermoedelijk in 1574 te Antwerpen gedrukt, terwijl de refreinen en liedekens afkomstig | |
[pagina 309]
| |
zijn van de Rederijkerskamers van Antwerpen (Olijftak en Violieren), Brussel, Kortrijk, Yperen, Breda, Aalst, Oudenaarde en Berchem. Ook deze dichtwerkjes geven niet bepaald een hoogen dunk van het dichtvermogen der toenmalige ‘edele gheesten van der poesien’, daar vele er van niet boven de maat der ordinaire rijmen en prosen uitkomen. Wat het tweede punt betreft, mogen wij er nog even op wijzen, dat de belangen der Kerk volgens de opvattingen dier dagen werden verbonden met de batige saldi der loterijen, gelijk de Raad van Utrecht in 1518 aan belanghebbenden duidelijk deed weten: ‘Voert laet die raet weten dat bynnen der stadt Bergen opten Zoom, tot den heiligher kerken behoef, wesen sal eene loterye, daer nyet alleene veel oflaten, maer oock veel costelycke prijsen te winnen sellen wesen, na vvtwysinge der cedulen, die men daervan voor der kerken, onsen stathuys ende poerten vvthangen ende cleden sal. Soe wie daertoe inleggen wil, mach komen onder die lakensniders in 't Kyntken, tot ons secretarishuys, daer sal men elken goet bescheyt doen’Ga naar voetnoot1) Wat de Bossche prosen betreft, is het zeker de moeite waard op te merken, dat de Zuidnederlandsche steden met prosen van slechter gehalte waren vertegenwoordigd dan de Noordelijke, terwijl de invloed van kerk en godsdienst uit alle nagenoeg duidelijk blijkt. Er zijn er zelfs zooveel bepaald onzedelijk, dat we een keurlezing moesten geven van de niet of weinig aanstootelijke. Wijst dit naast de profanatie van het goddelijke niet op de groffe zeden des volks, zijn ontaarde mentaliteit door gebrek aan opvoeding? Ook het gebrek aan eerbied jegens de geestelijkheid komt op bedenkelijke wijze om den hoek kijken. En dan te weten dat niet alleen ‘diverse clercken vande prosen, namen ende dichten, soe die innegescreven ende ingeleeght waren, elck opt zyne te scryven’, van elke duizend naar overeen te komen voorwaarden zeven stuivers schrijfloon ontvingen, maar dat ook de kloosterzusteren op den Ulenborch meehielpen aan deze tweede Bossche loterij, ‘de welcke de nyeten, zoe den tyt cort was, diere oick meer dan 100000 zijn geweest, in hueren Quonvent (convent) hebben gevouwen ende toe bezegelt ende dair wel 6 off 7 daigen over onledich geweest’. Verder ont- | |
[pagina 310]
| |
ving de Kerk van St. Jacob te Antwerpen loten, omdat zij bereid gevonden was, om haar loterij uit te stellen evenals het convent van St. Geertruide te 's-Hertogenbosch voor aan de stad geleende gelden, de conventen achter Tolbrug, op den Uilenburg en dat van de Bogaarden alsmede de Kerk van St. Jan Baptist te Maastricht voor den afkoop van een losrente ten laste der stad. Ter kenschetsing van den aard der loterij-prosen zullen we thans eerst een ‘bloemlezing’ daarvan laten volgen. ‘Gent.
Hadde Johanna Suemens Abeste lot, zy dancter aff Godt,
Die nyet en avontuert, elck wilt versinnen,
Soe zoude topperste lot gewinnen.
Zeerden saigen ende beridragen, vollen ende wulleweven,
Dair moeten twee en twintich eersbillen op leven.
Om te volcomene ons verzinne,
Jonne ons fortune goet gewinne.
Een wensch, eenen veest ende eenen vloeck,
Alle drie gebonden in een doeck;
Bindt ende ontbindt,
Ende besiet, wat ghier in vindt.
Antwerpen.
Lyntke van Loo, slaept liever op bedde als opt stroo.
Diet weet die weetet, maer diet Godt verleent heeftet.
Drie sottinnen zouden gern thoichste lot gewinnen.
Geeft my wat of lect myn g.t.
tLot van drie vrouwen,
Hebbense nyet, zy zullen huer g.t crauwen.
God ende die Heylige Moeder Sinte AcAnne,
Die verleene my die zesse silveren kannen.
Sonder vrouwen ende wyn,
En mach de werelt nyet zyn.
Treckt vuyt ende lest gerass,
Heb ik nyet, den duivel heb den bras.
Frans Paeuw hadde gerne tgroet lot in zyn claeuw.
Vrauwen secreten zyn gesp.. ten
| |
[pagina 311]
| |
Twee ydel tesschen, twee ydel flassen, twee ydel cullen
Dat zyn zes ampullen, die qualick den buyck vullen.
Hy is wel sot, die syn gelt werpt in allemans pot.
Oh alder ryckste Godt, verleen my tgroote lot.
Ghy trecker vuyl Katyf en geeft gy my nyet ik serdt u wyf.
Mechelen.
Kynderen die koten ende Sotten die loten,
Tristam geef my een boterham.
Lier.
Eenen wensch, eene veest ende eenen vloeck,
Alle drie gebonden in eenen doeck;
Bindt ende ontbindt,
Ende besiet wat ghier in vindt (zie onder Gent).
Wat zal hebben ons lief Vrouwe te Heerenperck
Tot reparatie van huere kerck.
Jan Huygens te Liere inde Lipstrate
Heeft hy prys het waeren zyn bate.
Yperen.
Hyn Wyns, ick seght u in bichten,
Hadde gerne tgroot lot om zyn zeven wichten.
Hebben wy wat tYpere, men salt wael weten,
Hebben wy niet het wert vergheten.
Brussel.
On na ryens sion ne saventuere.
Hortas boreas, die Hertoige pyper was
Hoirt, te Bruessel is een groot sot,
Die tsHertoigenbosch hadde gerne tgroet lot.
Wilt Godt, ons Vrouwe ende Sinte Anne
Ick gerake wel aende 6 zilveren kannen
Wilt my die trecker nyet vuyt langen,
Soe sal hy, die hangdief, hangen.
| |
[pagina 312]
| |
Breda.
Drie Hannekens ende een Gerit, die geerne spelen metten grooten teenken.
Usq. quo oblini scaris in finem Corput.
Leuven.
Vele loten ende vele nyeten,
Beginnen Corstiaen van Roggen te verdryeten.
O bona pucella si essem in cella,
Cum mea flagella, facerem mirabilia bella.
Van Hompelepom, die Keyser compt.
Die nyet en heeft, want ontvelt hem?
Hoe staen dese gapers en gapen,
Gaat thuys en wacht u wyfs van den P. pen.
Brugge.
Que︵admodium desiderat sernus ad fontes aquarium p.m. etc.
In vele loteryen heb ik myn gelt verqwist.
Die nyet en avontuert en heeft nyet.
Quaempst ick naempt.
Vreest Godt, zyt onversaecht
Qui plus y meret plus y pert.
Amsterdam.
Ik hope ende ick duchte.
Dat geluck vlieget.
Die bloempkens ontspringen.
Wat sal hebben Sinte François.
Leyden.
Die wercken Godts zyn gebenedyt.
Help Godt ende Maria.
Wair dat Godt gave, ick reysde ten heiligen leven.
Opera peryt et impensa Leyden.
| |
[pagina 313]
| |
Delft.
Compter nyet soe en heb ick nyet.
Helpt my Godt almechtich.
Wy bidden Jhesum van Nazarenen.
Sonder Godt en mach men nyet.
Eens geluk all druck vergeten.
Sors patitur frenos.
Middelburg.
Cori Mori en is nyet zoe sot.
Off hy hat gerne tgroete lot.
Sch. t laet vliegen diet vangt zyn eest......
Bergen op Zoom.
Dair isser vyf te Bergen geseten,
En hebben zy niet zoe moeten zy zyn besch. ten.
Hier comen drie Marien, tgroet lot wil hen verblyen,
Te Bergen opter stadt huys dair zyn zy thuys.
's Hertogenbosch.
Ick sach die son ende maen,
Tusschen Jherusalem ende Jordaen staen.
Sancta Katherine, Maget puer,
Ick bidde om goet avontuer.
Geeft Stoop wat van den hoop.
Die wael gemint is zwyght al stille
Godt ende Maria willen my met een lot verblyen.
Lect Jan Gyben g.t.
Victuti fortuno comes leo.
Godt en St. Jan helpen Aleyt van Boxtel aen eenen man.’Ga naar voetnoot1)
In de rekeningen der stad 's-Hertogenbosch vinden we verder nog de volgende bijzonderheden vastgelegd over de techniek, den om- | |
[pagina 314]
| |
vang en den gang der loterij. De prijzen der loterij bestonden speciaal uit zilverwerk, door den Antwerpschen zilversmid Jan van Nijmegen vervaardigd. Het ‘groete lot’, de voornaamste of hoofdprijs, bestond uit zes zilveren kroesen, elk honderd gulden waard, verder kannen, schalen, bekers, zoutvaten, lepels e.a. gebruiksvoorwerpen. Aangezien de loterij moest dienen om zooveel mogelijk in de betaling der stadsrenten te voorzien, konden de loten, die tegen gereed geld 3 stuivers kostten, ook met kwitanties wegens achterstallige stadsrenten betaald worden, in welk geval die van Den Bosch 20 en 7 stuivers te geven had, aldus in de voorwaarden der loterij uitgedrukt: ‘in gerede penningen oft lopende renten, voir elck lot drie stuvers ende van achter stellen van renten ofte dier gelycke sculden, voire den inneganck vanden iersten state verschenen, voere elck lot seven stuvers, behetelick met conditien wel verstaende, dat alle die ghene die van achter stellen, renten oft sculden alsoe inne geleeght hebben eenen Ryns. gulden van twintich stuvers ende stellende op eenen name, prose ofte dichte, hebben dairvoer gehadt drie loten, ende zoe ascenderende, allet nae innehouden van den chartten bynnen ende buyten deser stadt over all op kerckdoren, poirten, steden huysen ende ander gemeyne plaetsen geplect.’ Nu werden er in de voornaamste steden der Nederlanden lootmeesters aangesteld, die moesten zorgen voor den verkoop en de distributie der loten als onze collecteurs en collectrices der Staatsloterij en de agenten van andere ondernemingen van dat soort. Hun verantwoordingsstaten geven eenig idee van den grooten omvang van zulk een plaatselijke loterij in die dagen en tevens van den bloei der steden, welker bevolking tot de grootste afneemsters behoorde. Het volgende staatje met de namen dier steden en daarachter het aantal aldaar geplaatste loten geeft van dien omvang en dus ook van de sociale en economische beteekenis der loterij een juist denkbeeld: Gent 317, Antwerpen 4441, Mechelen 264, Lier 231, Yperen 21, Brussel 823, Leuven 1624, Bergen op Zoom 662, Thienen 172, Diest 173, Breda 251, Brugge 658, Amsterdam 489, Leiden 158, Delft 277, Haarlem 17, Goes 112, 's-Gravenhage 113, Dordrecht 128, Gorinchem 104, Delfshaven 21, Heusden 16, Rotterdam 5, Middelburg 236, Reimerswaal 111, Brouwershaven 13, Arnemuiden 39, | |
[pagina 315]
| |
Brielle 79, Vere 236, Steenbergen 18, St. Maartensdijk 48, Zierikzee 22, Tholen 83, Utrecht 246, Maastricht 84, Luik 137, Tongeren 239, St. Truijen 254, Hasselt 191, Keulen 290, Turnhout 109, Rosendaal 60, Tongerlo 82, Averbode 22, Geel 48, Herenthals 32, Hilvarenbeek 48, Oisterwijk 22, Vught 239, Hintham 273, Den Bosch 4577, terwijl bovendien te Bergen op Zoom en Antwerpen door Arend Monix en Ambrosius van den Hanenberch op de Paasch- en Pinkstermarkt werden verkocht resp. 508 en 3773 loten. Het totaal aantal der aldus verkochte loten beliep 23403 tegen een waarde van 3510 Rijnsche gulden en 4 stuivers. De bewezen diensten door verschillende personen voor het houden der loterij, de levering der daartoe benoodigde gereedschappen en materialen, het gebruik van het huis de Engel voor het aflezen der loten en de expositie der prijzen, dit alles werd betaald met loten tot zelfs ‘Laureyns die boeckbynder in aff cortinge van zynen loen van 26 riemen papiers, zoe charten ende figueren te drucken ingeleeght 156 loten’. Verder noemden we hiervoor reeds kerken en kloosters, die wegens een vordering op de stad met loten werden voldaan. 352 renteniers ten laste der stad werden betaald met 70160 loten tot een totaal bedrag in geld van 23386 Rijnsche guldens 14 stuivers, waardoor de generale opbrengst der loterij opklom tot 27462 Rijnsche guldens 1 st. Van deze bruto-opbrengst ging af aan prijzen en onkosten 3074 R. gld. 1 st. en 3 oort, door de stad betaald, zoodat er een zuivere winst was gemaakt van 23487 R. gld. 13 st. 5 oort, hetgeen op het totaal der stedelijke ontvangsten in het dienstjaar 1521-22Ga naar voetnoot1) zeker van beteekenis mocht worden geacht. Maar er was dan ook geen moeite gespaard, om zooveel mogelijk loten aan den man te brengen. De prijzen, ‘kannen, cruesens, scalen, waterpotten (lampetkannen) ende lepels’, waren van het beste zilvergehalte en door een eerste klas vakman vervaardigd. Frans ‘den goudsmit’ maakte nog 150 ringen en 50 ‘boemen’ (kapittelstokjes) in zilver, welk edel metaal door Ambrosius van den Hanenberch uit Antwerpen gehaald werd blijkens den volgenden post in de rekening, ‘gevaceert dair om 6 daigen, vertheert metter wachten vanden silver ende montcosten, tsamen 51 st. oirt; noch betaelt | |
[pagina 316]
| |
voire een ton, papiere, corden ende canifas, omme tsilver inne te packen 22 st., ende den gesellen voir hen drinck gelt 12 st. tsamen 4 R. guld. 5 st. oirt.’ De afkondiging der verloting werd uit het Nederlandsch in het Fransch overgezet door Mr. Marten die Greve, om des te meer publiciteit aan de loterij te geven, vooral in het Waalsche gebied der Zuidelijke Nederlanden en ‘vermits die selve by Mr. Claess Mombare nyet perfect genoch gescreven en was om te prenten.’ Verder werd de teekening der juweelen en prijzen gemaakt door zekeren Michiel den goudsmid, om die te doen drukken en verspreiden. Want overal werden de ‘figueren ende charten opgeplect’, vooral aan de openbare gebouwen en kerken. Mr. Jan van Nymegen, de Antwerpsche edelsmid, kreeg nog een haas ten geschenke, om te zorgen ‘tsilver goets tyts gereet te hebbenen.’ Ansem, de trommelslager ging door en rondom de stad ‘verscheyden reysen, als hy dair toe versocht is geweest die tromme onder stat te slaen ende te vercundigen dinleggen ende dingaen vander lotinge.’ Lauryns, de trompetter, hielp daartoe ook een handje mee, toen ‘hy den lesten dach met eenen peerde om deze stat tot alle hoecken ende strathen heeft gereden ende metter trompette vercundicht duytgaen vander lotinge.’ Arnt, de schrijnwerker, ontving 10 Rijnsche guldens, wegens het maken van een kast, ‘dair tsilver vander lotinge, elck opt zyne, zoe dat ordineert was om te thoenen, inne stont’ en ander meubilair, ‘dat hy gemaict hadde, dair Mr. Henrick die Bye zyn bueken ende ander gescriften, dienende totter lotinge, opleeghde.’ Wij zouden zoo kunnen doorgaan met op te sommen de leveranciers, administrateurs en lieden in publieken dienst, die bij de organisatie, de uitvoering en het houden der Bossche loterij in 1522 noodig waren, doch slechts enkelen komen daarvoor nog in aanmerking. Zoo de klerken, ‘de welcke van smorgens vroecht tot inden avont om goede expeditie te hebben, geseten hebben inden Engel ende die cedullekens vanden watten (prijzen) toe gevouwen, bezegelt ende was dair toe gemaict ende bereyt, zoe dat behoirde.’ En aan maaltijden en vroolijke dronken ontbrak het ook bij deze gelegenheden niet, hetzij die werden gehouden in het loterijhuis ‘inden Engel’ dan wel ‘opten Gaffel’ naast het stadhuis. Want de uitroepers der nieten, de aanrijgers der getrokken nummers, prijzen en nieten, | |
[pagina 317]
| |
de ‘groenroedens’ Claes Watermael, Arende die Jongen en Gerrit de Kuyst, ‘die den voirs tyt (nl. 20 dagen) geduerende die prosen ende nyeten hebben vutgelanght’, moesten natuurlijk goeden kost en drank hebben bij hun drukke bezigheden. En vergeten we vooral de pijpers niet, ‘den vier pypers deser stat, van dat sy den voirs. tyt elck zyn ure opt schavot hebben geseten ende als ennich lot ofte pryse vuyt quam, gespeelt ende gepepen.’ Ja, het schavot op de Markt diende ter gelegenheid van de loterij niet als slachtplaats der veroordeelde menschheid en ter toepassing van gruwelijke verminikings- en levensstraffen, doch als schouwtooneel der te winnen prijzen, als zitplaats voor de muziek, waarom het te voren was beschilderd en met linnen zeilen bedekt, met laken behangen en met franjes, ornamenten en schilderwerk afgezet. In 1605 had de eerste Bossche loterij ter versterking van de stedelijke financiën zelfs op het schavot plaats gehad, in 1522 echter in den Engel. Toen waren er echter ook een aantal personen, die op het schavot de wacht hielden met het oog op eventueelen diefstal, ‘dewelcke den voirs tyt van 20 dagen en de nachten (zoo lang namelijk de loterij duurde) hebben geseten elck zyn ure opt schavot, als men de loten vuytgaf, omme eenen yegelycken te voldoen ende toe te sien, dat int vuytlangen oft lesen egeen faulten gebueren en souden, ende oick inne te scryven die naemen, dair die prysen tegens vuyt quamen.’ De ‘uitlangers’ der loten kregen zelfs rokken ‘dairse inne saeten, alse die loten vuytgaven.’ Ook werd er nog voor het loterijhuis in den Engel gewaakt: ‘twee wekers, dewelcke 3 nachten tsilver voir den Engel inden omganck van onser Liever Vrouwen dracht te thoen staende, hebben gewaickt.’ De loten werden in z.g. lootkorven verzameld, die van binnen met leer waren bekleed. Het schavot, waarop de korven stonden, was des avonds en des nachts met deuren afgesloten, die bovendien des nachts met hangsloten waren verzegeld. Willem Voss verdiende nog 17½ ‘vandat hy opt scavot, duerende die lotinge heeft gewaict ende die vuerpannen ende tgereetscap dairtoe dienende bewaert ende aengedraigen.’ De vuurpannen dienden natuurlijk voor de verlichting en verwarming beide. Om de reclame voor de loterij naar buiten zooveel mogelijk intensief te voeren, werden de prijzen in zilver naar de Paaschmarkt van Bergen op Zoom en de Pinkstermarkt te Antwerpen vervoerd, | |
[pagina 318]
| |
teneinde aldaar tentoongesteld te worden met de bedoeling koopers te lokken. Er bleven dan ook slechts 1329 loten zonder baten over en het doel met deze financieele onderneming ten bate der stedelijke financiën van 's-Hertogenbosch werd blijkens de hiervoor vermelde cijfers alzoo volkomen bereikt, al sloot de rekening van het dienstjaar 1522 toch nog met een nadeelig saldo van ruim 3105 R. guldens, een verschijnsel, waarmee we voor onzen tijd te zeer vertrouwd zijn geraakt, om ons over de financiëele politiek van vroegere magistraten te verwonderen. |
|