| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht (16 december-16 januari) door Johan Perey.
Best mogelijk, dat de meer materieele behoefte aan een kalme en prettige Kerstvacantie, er tegenwoordig eerder de aanleiding voor is, dan het oudchristelijke verlangen naar een waarachtigen Kerstvrede, het blijkt toch altijd nog tot de goede politieke manieren te behooren, wanneer er zoo na den twintigsten December in de Europeesche kanselarijen voor eenige weken een zoodanige rust gaat heerschen, dat de gemiddelde toeschouwer, wiens belangstelling in het wereldgebeuren pas ontwaakt bij het lezen van vette koppen, gedurende dien tijd weer elken dag opnieuw met zekere mistroostigheid moet constateeren, dat het overal de dood in de pot is en er nu werkelijk ‘niets’ meer gebeurt.
Tot op zekere hoogte heeft zoo iemand het wel bij het rechte eind, want ofschoon er zich in werkelijkheid nog heel wat afspeelt, gebeurt dit hoofdzakelijk toch allemaal in de binnenkamer, en nog niet eens in die van de daarvoor geijkte gebouwen, maar hoogst huiselijk in allerlei buitenverblijven en hôtels, waar dan zoo tusschen de gezelligheid door, in alle ernst ook nog heel wat politieke vraagstukken ter tafel worden gebracht.
Gedurende de Kerstweken wordt er nog behoorlijk hard gewerkt, zij het dan ook in een geheel andere, een veel kalmer sfeer dan gewoonlijk, en daarbij niet, of bijna niet, aan de feiten van het oogenblik, doch speciaal aan die punten, welke men in het komende jaar aan de orde wenscht te stellen. Men overweegt eens grondig wat straks al mogelijk zal kunnen zijn en wat (nog) niet, men speurt
| |
| |
ijverig naar nieuwe gaatjes, stippelt weer eenige nieuwe richtlijnen uit, kortom, er worden druk plannen gemaakt, en het is daarbij een al oude ervaring, dat onder hoe grooter stilte een plan geboren wordt, hoe grooter ook de kansen op welslagen zijn.
Zouden er in de laatste dagen van het oude jaar zoo hier en daar nog veel pannetjes op het vuur zijn gezet? Niemand, behalve de koks dan, die het nu reeds zal kunnen zeggen, want werkelijk, de Kerststilte is ditmaal wel bijzonder intens geweest.
Scheen het een oogenblik, alsof het ietwat sensationeel lijkende bezoek van kolonel Beek aan het Duitsche staatshoofd de sfeer van uiterlijke rust wat doorbreken zou, ook dit intermezzo is tenslotte volkomen geluidloos aan ons voorbij moeten gaan. Wel was het in dit geval niet zoo heel moeilijk gissen, wat er tusschen hen en de eveneens aanwezige Von Ribbentrop in hoofdzaak besproken zal zijn, immers Polen voelt zich maar weinig behaaglijk ten opzichte van de Duitsche aspiraties in de richting van een Groot-Oekraïne, terwijl de andere partij zeer zeker nog een appeltje te schillen had over het Poolsche liebäugeln naar de heeren van Moskou. Vermoedelijk zal men er op den Obersalzberg wel in geslaagd zijn elkander over en weer wat gerust te stellen, tenminste het reeds op handen geachte bezoek van Litwinof aan de Poolsche hoofdstad schijnt nu weer min of meer op de lange baan te zijn geschoven. De Polen hebben zich trouwens over het Oekraïnische geval wel een beetje al te voorbarig ongerust gemaakt, want zelfs al zouden de Duitsche regeerders nu eens grootere risico's willen nemen, dan redelijkerwijze op het moment van hen verwacht mag worden, dan nog zouden zij in de praktijk eigenlijk niets kunnen doen, wegens het simpele feit, dat de begeerde vrucht zelve er nog bij lange na niet rijp voor is. Zoolang het huidig bewind in Rusland zich staande kan houden, zoolang zal het voor de in sovjet-verband levende Oekraïnische republiek niet mogelijk zijn hare schijn-autonomie in een werkelijke om te zetten, en zou aan het communisme op een goeden dag het heft eens uit handen vallen, welnu, dan zal daarna het Russische Rijk voorloopig wel zooveel krachten in eigen huis noodig hebben, dat van een al te actieve, laat staan een krachtdadige politiek naar buiten heusch niets verwacht mag worden. Daarom, al moge het voor Warschau in diens politiek van nu ook
| |
| |
heel verstandig zijn een Russisch troefje in het spel te houden, in de politiek van straks zal een goede verstandhouding met het derde Rijk toch wel blijken de allerbeste kaart te zijn. Op wie zou Polen zich ook anders nog kunnen verlaten? De innige relaties met Frankrijk zullen zeker niet wederkeeren, in de eerste plaats al niet omdat de Franschen na het fiasco met Tsjecho-Slowakije volop hun bekomst hebben gekregen van alles wat maar Oosten Middeneuropeesche politiek heet, terwijl bovendien de Fransche ervaringen met den Poolschen bondgenoot nu ook niet bepaald steeds van de aangenaamste zijn geweest.
Verder heeft Hongarije, met zijn belofte om bij de eerste de beste daarvoor passende gelegenheid tot het Anti-Kominternpakt toe te zullen treden, nu wel het doorslaande bewijs geleverd, thans definitief Duitsche eieren voor zijn geld te hebben gekozen. Tsjecho-Slowakije draait reeds met de As mee alsof het zijn heele leven nooit anders gedaan heeft, en de voorgenomen jachtbezoeken van Goering en Ciano aan hun Joego-Slavischen collega Stojadinowitsj geven er de zooveelste aanwijzing voor, dat de interesses van Belgrado blijven voortgaan zich in Duitsch-Italiaansche richting te ontwikkelen. Rest dan als eenige macht van beteekenis nog, Roemenië, evenwel hebben de menschen daar ook meer dan genoeg aan hun eigen zorgen en is het verder heusch wel voldoende bekend, hoe weinig ambitie koning Carol er in heeft zich op glad ijs te wagen. Alles bij elkaar, zit Polen eigenlijk een beetje raar te kijken, wat het overigens geheel aan zich zelf te wijten heeft. Inplaats van een rustige zelfstandigheidspolitiek te voeren, liet het zich er toe verleiden de groote mogendheid te spelen; het wilde zoo'n beetje op alle stoelen tegelijk probeeren te zitten, met het van ouds bekende gevolg, nu eigenlijk nergens meer een warm plaatsje te kunnen vinden.
Een oogenblik werd de wereld even opgeschrikt door de plotselinge explosies van Tsjecho-Slowaaksche granaten binnen de onlangs Hongaarsch geworden stad Munkacs. Als uitdaging of als antwoord? Niemand, die er zich meer voor interesseert, aangezien, reeds lang en breed voordat het werkelijk een ernstig incident had kunnen worden, een even discreten als effectieven druk uit Berlijn de nog altijd wat heetgebakerde jonge As-vriendjes ertoe gebracht heeft hun meeningsverschillen toch maar liever
| |
| |
langs vreedzamen weg te liquideeren. Voorloopig is in het betwiste gebied een neutrale zône aangewezen, waar verder een gemengd Hongaarsch-Tsjechische commissie voor een definitieve regeling zal hebben zorg te dragen.
Door op den 23sten December een nieuw offensief in te zetten, bewees Franco het eenige staatshoofd in Europa te zijn, die het zich niet kon permitteeren zijn land van den algemeenen kerstvrede te laten mee genieten. Tragisch, ongetwijfeld! Maar een generaal te velde heeft nu eenmaal geen keuze, slechts motieven van tactischen en strategischen aard mogen op zijn beslissingen van invloed zijn, wil hij niet het risico loopen de aan zijn zorgen toevertrouwde belangen op ernstige wijze in gevaar te brengen. Oorlog voeren is een wreed spel, bitter en onmeedoogend, maar evenzeer is het een moeilijk spel, waarin men zich geen kans, hoe klein ook, mag laten ontglippen, immers al duurt een oorlog ook vele jaren, de overwinning toch wordt geboren door in de juiste seconde de eenig juiste daad te stellen.
Het Kerst-offensief is nu alweer ruim drie weken oud, en ondanks eenige tegenaanvallen op andere fronten, zijn de troepen van Franco er in geslaagd hun opmarsch in Catatonë regelmatig voort te zetten. De provincie Tarragona bevindt zich reeds voor driekwart in hun bezit, terwijl een in het Noorden opereerende colonne thans de laatste verbindingen tusschen Frankrijk en Barcelona op ernstige wijze bedreigt. Gesteld nu, dat het binnenkort zou gelukken die verbindingen werkelijk af te snijden, dan behoeven de linkschen zich over het lot van Barcelona niet de minste illusies meer te maken. De vraag blijft, of een eventueelen val van Barcelona tevens het einde van den oorlog zou kunnen beteekenen. Mogelijk is dit natuurlijk zeer wel, anderzijds echter, blijkt Valencia nog steeds over de noodige potentieele energie te beschikken, welke een verzet van vele maanden nog mogelijk zou kunnen maken. Men mag dit laatste evenwel niet hopen, want indien over enkele weken mocht blijken, dat de weegschaal definitief ten gunste van generaal Franco door moet slaan, kan een verdere tegenweer toch ook niet meer opleveren dan ellende voor allen en den dood nog voor velen.
Juist op eerste Kerstdag werd te Lima het 61ste Pan-Amerikaansche Congres besloten met een z.g. solidariteitsverklaring,
| |
| |
waarin vele schoone phrasen het feit moesten bemantelen, dat deze bijeenkomst, strikt genomen, op een mislukking is uitgeloopen. Tenminste voor de V.S., die er zoo vast op gehoopt hadden hun reeds sedert lang gekoesterd plan van een breed opgezette samenwerking van het heele Amerikaansche continent, ditmaal nu eens werkelijkheid te zien worden. Er is echter weer niets van terecht mogen komen, daar de Latijnsch-Amerikaansche staten nog altijd fel afkeerig blijken ook maar iets van hun zelfstandigheid prijs te geven, hetgeen in een Amerikaanschen Volkenbond onder leiding van de V.S. op den duur toch onvermijdelijk het geval zou moeten zijn. Na een volle veertien dagen moeizaam beraadslaagd te hebben, zag het er ter conferentie werkelijk heel sombertjes uit. De Zuid-Amerikanen waren er niet in getreden het begrip ‘aanvaller’ nader te preciseeren, al evenmin hadden zij zich willen vastleggen op een door Washington voorgestaan systeem van sancties, en voor het overige werden de voorstellen tot het vormen van een Amerikaanschen Volkenbond en tot coördinatie van alle tusschen de Amerikaansche staten afgesloten vredesverdragen voor een termijn van vijf jaren uitgesteld, m.a.w. even goed verworpen, maar op een pijnlooze manier. Geen wonder dan ook, dat een op het allerlaatste moment nog opgestelde slotresolutie een absoluut negatief karakter zou vertoonen. Ontdaan van al hare bijkomstigheden, bevat zij alleen maar een veroordeeling van de onverdraagzaamheid op het gebied van ras en godsdienst, en spreekt zij zich verder in afkeurenden zin uit over de werkzaamheid van politieke collectiviteiten van in Amerikaansche staten woonachtige buitenlanders. Moesten nu, om zooiets op te stellen, de meest prominente vertegenwoordigers van een en twintig Amerikaansche staten gedurende zestien dagen in conferentie bijeen zijn?
Neen, zelfs een overvloed van optimistisch en voldaan klinkende perscommentaren waren niet in staat te verheelen, dat minister Hull naar huis moest terugkeeren met minder dan hij gegaan is, immers voor het begin van de conferentie zal hij toch vermoedelijk nog wel de illusie bezeten hebben in Lima zaken te kunnen doen. Zaken, vooral te verstaan in de dagelijksche beteekenis van het woord, want het gaat maar slecht met den handel van N.-Amerika. In den loop der jaren zijn de V.S. meer
| |
| |
en meer een uitvoerland geworden, en nu de kansen op debiet in het Verre Oosten zich met den dag ongunstiger voor gaan doen, is het tenslotte logisch, dat de Amerikaansche regeering thans probeert eenige andere markten te veroveren, met name die in Zuid-Amerika.
Dit veroveren is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan, daar de onderhavige markten nog voor het grootste gedeelte beheerscht worden door Engeland en.... door Duitschland! Met Engeland valt tot zekere hoogte nog wel vrij gemakkelijk eens te praten; bovendien is met 1 Januari 1939 tusschen beide mogendheden een voorloopig voor drie jaren geldend handelsverdrag van kracht geworden, waarbij over en weer op het gebied van contingenteering en invoerrechten niet onaanzienlijke concessies zijn gedaan. Maar Duitschland, dat is wel een heel ander geval, want zal aan den eenen kant Amerika zich practisch niet bereid toonen eens met Berlijn over een en ander te gaan praten, aan den anderen kant zal Duitschland er haast wel niet toe gebracht kunnen worden ook maar iets van zijn zoo broodnoodige afzetgebieden aan derden over te dragen. Eerder dan dat, zal het alles in 't werk willen stellen die gebieden nog zoo veel mogelijk uit te breiden.
Waar nu overleg, stel dat het mogelijk zou zijn, vermoedelijk wel op een dood spoor zou voeren, en daarenboven, de conferentie van Lima heeft aangetoond, dat de Zuid-Amerikaansche staten niet van zins zijn vrijwillig hun handelsbetrekkingen met Duitschland te verslechteren of af te breken, blijft er voor de V.S. eigenlijk nog maar één middel over: het aan Duitschland op economisch terrein zoo moeilijk mogelijk te maken, met alle middelen! Dat men op die manier licht tot scherpe conflicten kan komen, behoeft wel geen nader betoog, trouwens toch nu reeds kan men zich wel afvragen of beide staten al eigenlijk niet in een soort oorlogstoestand verkeeren, zij het dan ook een oorlog nog zonder militaire wapenen.
Het is werkelijk merkwaardig hoe ongemeen fel de Amerikaansche pers gereageerd heeft tegen de Overeenkomsten van Muenchen en dit trouwens nog doet. Zooals bij dergelijke dingen haast altijd het geval is, heeft men ook hier weer de realiteit los gelaten om zich met man en macht vast te klemmen
| |
| |
aan een fictie, ditmaal dan aan de fictie, als zoude de democratie met de territoriale veranderingen in Midden-Europa hare eerste verdedigingslinie hebben zien ineenstorten en derhalve thans aangewezen zijn op haar laatste bolwerk: de Vereenigde Staten. Aldus denkt men tenminste in Amerikaansche kringen en put dan daaruit weer de argumenten voor het steeds maar weer opvoeren van de bewapening. Dat intusschen de V.S. een reëele behoefte hebben aan een krachtig militair apparaat, niemand, die dit zal willen ontkennen; echter houde men dan ook de werkelijke gronden hiervoor in het oog, die daaruit bestaan, dat Amerika - zooals reeds gezegd - steeds meer groeiende tot een exportmogendheid, in verhouding hiermede ook steeds meer in het buitenland liggende belangen heeft verkregen. Dergelijke belangen te handhaven is alleen goed mogelijk indien men daartoe de macht bezit, ergo is de Amerikaansche bewapening dan ook geen luxe. Doch al evenmin een soort weldaad aan de overige wereld bewezen, zeker niet aan Europa. Tenminste niet, zoolang haast elke stem uit de Nieuwe Wereld er ons van blijft spreken, dat de wapens aldaar alleen maar gesmeed worden, teneinde ze tegen aanvallers van autoritairen huize te kunnen gebruiken. Er nog van afgezien, dat van Europa uit een militaire aanval op het Amerikaansche vasteland gerust onuitvoerbaar mag heeten, en dus die stemmen wel wat overdreven bezorgdheid aan den dag leggen, zijn zij dààrom voor ons zoo nadeelig, omdat zij er slechts toe bij kunnen dragen het door Chamberlain en Daladier geslagen bresje in de scheidingsmuur der ideologieën weer heelemaal af te dichten. Met als natuurlijk gevolg een steeds scherper wordende verhouding binnen het Europeesch gemeenebest, tenslotte uitloopende op een oorlog. En zou daar dan het belang der democratieën het beste mee gediend zijn?
Werkelijk, Amerika speelt een gevaarlijk spel, zoo al niet voor zich zelf, dan toch in ieder geval voor ons, en hoe eerder het er van af zou kunnen zien zich als een soort wereld-curator op te willen werpen, hoe dienstbaarder het zich dan aan den vrede zou maken.
Welke invloeden op een gegeven oogenblik ook werkzaam mogen zijn, de hoofdzaak is en blijft, dat de Amerikaan eigenlijk
| |
| |
niet de flauwste notie heeft omtrent het hoe en waarom van alles wat zich in de Europeesche landen voordoet. Voor historische problemen heeft hij al heelemaal geen zin, terwijl hij al het overige door een specifiek Amerikaanschen bril bekijkt, zonder zich ook maar voor één moment in Europeesche toestanden te willen verplaatsen. Zelf, als burger van ‘vereenigde staten’ moet het hem direct al vreemd voorkomen, dat een dergelijk staatkundig samengaan in ons werelddeel niet te verwezenlijken blijkt, en nog onbegrijpelijker wordt het voor hem, wanneer somtijds die Europeeërs dan ook nog hun onderlinge grenzen willen gaan veranderen. Dat overigens het principe van ‘een zelfbeschikkingsrecht der volkeren’ van Amerikaansch origine is, verandert, zoo hij hiervan tenminste al op de hoogte mocht zijn, aan zijn eenmaal gevestigde meening niet het minste of geringste, aangezien hij het zich nu eenmaal niet goed kan voorstellen, dat de verschillen tusschen een Tsjech en een Duitscher veel grooter en van veel diepgaander aard zijn, dan b.v. die tusschen een burger van den staat Nevada en een van den staat Maine. Het zou niet moeilijk vallen hier nog op tal van soortgelijke zaken de aandacht te vestigen, doch indien men zich slechts realiseeren wil, hoe bitter weinig de gemiddelde Europeaan al van zijn transatlantische overburen afweet en begrijpt, dan is dat wel toereikend genoeg om te beseffen, dat dan bij een Amerikaan, wiens belangstelling gemeenlijk niet verder gaat dan de enge kring van zijn eigen dagelijksche leven, eenig Europeesch begrip ten eenenmale afwezig moet zijn. Hoezeer een hartelijke en vruchtbare verstandhouding tusschen de beide blanke werelddeelen ook op hoogen prijs moet worden gesteld, zou men er daarom toch zeer wijs aan doen de Monroeleer in zooverre te blijven volgen, dat Amerika en Europa zich niet met elkanders ‘huiselijke’ aangelegenheden gaan bemoeien.
Trouwens, ook in de V.S. kent men zorg genoeg in eigen huis om er de handen wel voldoende mee vol te hebben, want al lag het zwaartepunt van Roosevelt's jongste Congres-rede ook ditmaal weer in zijn beschouwingen over de buitenlandsche politiek, toch waren de spaarzame opmerkingen, aan het binnenland gewijd, ruimschoots voldoende om van de onbevredigende economische positie een vrij zuiver beeld te krijgen. Later gepubliceerde cijfers vermoch- | |
| |
ten het nog dit beeld wat nader te omlijnen en zoo zag men dan eens even een ander Amerika dan gewoonlijk, n.l. een Amerika, dat pijnlijk bezwaard is, eenerzijds door een ‘staand leger’ van tien millioen werkloozen, anderzijds door een enorme openbare schuld, die zelfs in het komende jaar, door de geraamde verhooging van ruim twee en een half milliard dollar, het indertijd wettelijk vastgestelde maximum van 45 milliard zal overschrijden. Geen wonder daarom, dat Amerika's strijd tegen zijn economische tegenstanders een felle moet zijn, het gaat immers om niets minder dan het naakte lijfsbehoud; geen wonder ook, dat het programma der bewapening nog versneld en opnieuw zal worden uitgebreid, want behalve de voor de hand liggende voordeden, levert het ook nog een machtig object voor werkverschaffing op, wat onder omstandigheden onmogelijk kan worden gemist.
Sterk anti-Duitsche gezindheid, het hardnekkig streven naar een Amerikaanschen volkenbond volgens Washingtonsch model, een ver boven de redelijke eischen uitgaande bewapening, drie zeer verscheiden zaken, die toch, zekere ideëele motieven niet medegerekend, alle drie hun oorsprong vinden in die eene vraag, van hoe de 140 millioen Amerikaansche monden open te kunnen houden. Een volk moet kunnen leven, ziedaar het abc van alle staatkunde, ook van die van Roosevelt, al laten diens woorden dit dikwijls ook niet steeds even gauw vermoeden.
In Japan heeft het kabinet-Konoje plaats moeten maken voor een ministerie onder leiding van den als zeer agressief bekend staanden baron Hiranoema, dit ten gevolge van het mislukken van Konoje's ‘vredes’ politiek.
Reeds hadden sedert geruimen tijd, vooral na den verrassenden val van Kanton, een aantal vooraanstaande Chineezen goede ooren naar zekere Japansche voorstellen om de strijdbijl nu maar te gaan begraven, en deswege was Prins Konoje er zelfs toe gekomen geen verder bezwaar meer te maken tegen het aanblijven van Tsjang-kai-Tsjek, mits China zich dan ook bekeeren wilde tot een uitgesproken anti-communistische politiek en aan Japan, naast een aantal economische faciliteiten, ook wilde toestaan op Chineesch gebied eenige garnizoenen gelegerd te laten. De ondervoorzitter van de Kwomintang, Wang Tsjing Wei,
| |
| |
bleek deze voorwaarden wel aannemelijk te achten, Tsjang-kai-Tsjek echter des te minder, en het spel eindigde met een gedwongen terugtreden van den eerstgenoemde. China wenscht dus den oorlog voort te zetten, waardoor Japan automatisch gedwongen wordt het weer heelemaal in een militaire actie te gaan zoeken. Naarmate het veroverde gebied zich uitbreidt, wordt die actie er overigens niet eenvoudiger op. Steeds zal het den Japanners meer van hun krachten gaan vergen het Chineesche avontuur met succes te blijven volhouden, hetgeen ook van hen, die thuis blijven, een voortdurend grootere inspanning zal vorderen. Om het volk in zijn geheel hiertoe te inspireeren is aan het hoofd der regeering onvoorwaardelijk een krachtige figuur noodig, tevens iemand van persoonlijk groot gezag. De lichamelijk zwakke prins Konoje miste deze eigenschappen grootendeels, zoodat het ook in dit opzicht maar beter voor hem was heen te gaan en zijn weinig benijdenswaardig ambt over te dragen aan den ijzersterken en zeer gezaghebbenden baron Hiranoema, een hartstochtelijk aanhanger van de leuze ‘Azië voor de Aziaten’.
Inmiddels, 15 Januari, hebben Chamberlain en Halifax de Italiaansche hoofdstad alweer verlaten, waar zij, volgens de bekende afspraak van j.l. September, gedurende twee dagen officieel te gast zijn geweest. Er is in die dagen veel en, naar unaniem gemeld werd, hartelijk geconfereerd; trouwens uit alles, wat van dit bezoek naar buiten toe was waar te nemen, bleek ook elken keer opnieuw weer, dat de sfeer van goede verstandhouding niets te wenschen overliet. Misschien kwam het wel juist dààrdoor, dat het publiek zich nogal vrij teleurgesteld betoonde, toen het einde van al de besprekingen toch niets meer bleek op te leveren dan een zeer weinigzeggend communiqué. Maar, wat had men dan eigenlijk anders verwacht? Een verdrag? Dat was er bereids en zelfs, hoewel reeds met Paschen 1938 gesloten, eerst nog maar sedert korten tijd in werking. Dus mochten er geen nieuwe overeenkomsten tegemoet worden gezien, een Engelsch aanbod tusschen Rome en Parijs te willen bemiddelen, al evenmin, daar deze kwestie door de Franschen uitdrukkelijk voor taboe was verklaard. Wat er dus overbleef en wat in werkelijkheid ook heeft plaatsgevonden, was een breedvoerige
| |
| |
gedachtenwisseling over de meest verscheiden punten, en, hoewel daarbij heusch wel het noodige ter sprake zal zijn gekomen en men misschien zelfs wel eenige kiemen heeft gelegd voor de politiek van morgen en overmorgen, blijft het toch vrijwel ondoenlijk van een dermate gecompliceerd onderhoud zoo maar op slag een duidelijk exposé te geven, dat hout snijdt; gesteld dan nog, dat iets dergelijks wel zoo erg gewenscht zou zijn.
In onze dagen van het eene snelheidsrecord voor en het andere na, zijn wij maar al te zeer geneigd van elke daad direct ook resultaten te willen zien, zonder daarbij te bedenken, dat een goede staatkunde behoefte heeft aan een rustige ontwikkeling, en dat er voor elke ontwikkeling een zekere dosis tijd benoodigd is. Noch Chamberlain, noch de Duce zijn er de menschen voor, de hun toegemeten uren met vruchteloos gepraat te verbeuzelen, en dit in aanmerking genomen, naast de aangename toon, die zoo kenmerkend was voor het geheele bezoek, mag ons gerust de stellige overtuiging geven, dat ook deze reis van den Prime Minister in de toekomst niet zonder vrucht zal blijven.
Misschien zal het reeds binnenkort mogelijk zijn wat meer te weten te komen omtrent hetgeen er in dit jaar al zoo te gebeuren staat, immers de parlementaire vacanties loopen thans aardig op hun einde en haast alle politieke kopstukken hebben den weg naar hun gewone werkkamers bereids weergevonden. De stilte der Kerstweken gaat nu definitief verbroken worden, daar vele woorden op het punt staan van te worden uitgesproken. Of het wel allemaal woorden vol goeden inhoud zullen worden? De tijd zal het leeren....
|
|