De Nieuwe Gids. Jaargang 54(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Verzen door Anna Hers. Hoog boven de bergen.... Hoog boven de bergen hoor je het zingen, Het lied, dat je zoekt en toch niet begrijpt, Het is je, als moet je door nev'len dringen, In 'n vlucht van je ziel tot je geest niet gerijpt. Ver boven de bergen zie je het lichten, 't Wieken van Een je zoover reeds vooruit. Daar hoor je de Roep, waarvoor je moet zwichten, De klank van het lied in een teeder geluid. Zoo zingt de Zwaan nu God nabij, O zoete zang vol melodij, Van wonderschoone klanken. Zoo klinkt zijn stem nog in je hart, Doorvoel je weer zijn Levenssmart, Waarvoor je God wil danken. [pagina 220] [p. 220] Daar klinkt.... Daar klinkt in mijn gedachten, Een lied vol diepen zin. Doch moet ik zwijgend wachten Op U, die ik zoo bemin. Nu is in mijn gedachten, Begrijpen van mijn lot. Toen in vervlogen nachten, Vond ik mezelf in God. Diep zijn in mij geruchten, Van klank vol zoeten zin. O hoordet gij mij zuchten: Hoezeer ik U bemin. Al denkend, peinzend, droomend, Ben ik van U gegaan. Nu wetend tot U komend, Kunt gij mij niet verstaan. Daar zingt in mijn gedachten, Een liedeke zoo stil. Toen, in vervlogen nachten, Begreep ik Godes wil. Vorige Volgende