hij den man met het gore gezicht. Hij ziet de rafels van zijn broekspijpen nu pas, zijn jas is kaal. Een landlooper. En wat zei hij toch van dien brand?
Ze mogen bij den waard aan tafel komen eten. De kamer is wazig van warme etenslucht. De waardin kijkt hen meewarig aan. Frits zit tusschen Marietje en de dochter, een groote, jonge vrouw met volle lippen en een mooi gezicht. Hij vraagt zich af hoe oud hij was, gisteren. En gisteren is lang geleden....
Zijn handen beven boven het witte tafellaken. De zon schijnt schel in de kamer. Er valt een aardappel van den lepel, zijn heele lichaam begint te gloeien. De dochter neemt den lepel en schept zijn bord vol. Zij kijkt hem even aan, hij eet snel en verward. Af en toe hoort hij de stem van den man, die altijd door praat over den nacht die hen drieën ongelukkig maakte. Dat is wààr - denkt Frits. De man spreekt moeilijk, met een matheid die Frits doet bedenken dat hij wel erg veel verdriet moet hebben. En wat is hij goed geweest, voor hem en Marietje. Die eet maar stilletjes, de waardin vult haar bordje telkens opnieuw.
Na het eten drinken ze wat. De dochter zet donkere flesschen neer. De man kijkt laag over de tafel. De jonge vrouw slaat haar oogen fel op. Haar verwijt treft hem over het hoofd van Frits.
Ze drinken. De dochter schenkt. Haar vader heeft haar Marja genoemd en opeens is er bijna niemand anders meer in de kamer. Haar soepel bewegen, als zij zich buigt naar een ver glas, beheerscht alles en iedereen.
Het brandt in Frits' keel, maar weigeren durft hij niet. Marja gaat recht tegen over hem staan, achter haar is de spiegel. Tusschen hen zijn de waard en de waardin, ook nog de tafel. Zij strekt zich forsch in haar strak-glanzende japon, haar oogen laten hem niet los, het lijkt wel of zij hem iets wil zeggen. Dan heft zij haar glas, de zon fonkelt goud in het rood. En Frits doet hetzelfde. Ze drinken denzelfden wijn. Het brandt in Frits' keel. Marja's oogen branden nog dieper. En Marietje loopt weer huilend achter den ongeschoren man, die zijn hoofd geheven houdt naar de verste heuvels.
Marja is alleen met Frits. Zij staat nu vlak vóór hem. Hij heeft zijn stoel van de tafel weggeschoven, richt zich met moeite op.
De stad brandt en Jan is dood. Marietje, de man. Nu wordt