De Nieuwe Gids. Jaargang 54(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 199] [p. 199] Verzen door Richard de Cneudt. Vlaanderen, mijn land Mijn land, zoo schoon en rijk, land van mijn welbehagen, waarheen ik, uit den nacht, verlangend de armen reik, wiens stem mij lokkend roept, als droom en stilte klagen, wiens adem mij beroert, wiens geest groeit als een eik in 't neergebliksemd woud van mijn verwoeste dagen; land als een beedlaar arm, en als een koning rijk, dat teert op ouden roem, en wegzinkt in het slijk, en toch, diep in uw ziel, blijft Gods genade dragen; o land, waar schoonheid glanst in 't oog van iedre vrouwe, o land, waar glorie leeft in 't hart van iedren man, mijn land, waarom ik juich, mijn land, waarom ik rouwe, en dat hier in dit land, waar trouwe en teedre harten mij, armen zwerver, goed zijn, - ik toch niet vergeten kan, gij blijft mijn puurste vreugd, de schoonste van mijn smarten. [pagina 200] [p. 200] Het huisken aan de Leie Een needrig huisken ergens aan de Leie, met hooge boomen, ruischend in den wind, een koor van vooglen, zingend in het vrije, en ik, daartusschen, als een vroolijk kind. Een boek soms, met den glans der poezije, een teer Vlaamsch lied, dat alle smart verwint, wat trouwe harten, sterke en levenblije, en overal de zon, die mij bemint. Wat baat het dat ik, zwerver, mij vermeie, in dézen droom, die geen ontwaken vindt? En toch hij leeft, hij leeft, hij is mij goedgezind, 'k wil dat hij in de ballingschap gedije, het is de illusie, die me aan Vlaandren bindt, - mijn schoone droom van 't huisken aan de Leie. Vorige Volgende