De Nieuwe Gids. Jaargang 54(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 186] [p. 186] Verzen door Paula de Keverberghe. Klein lied in mineur De wind woei uit de bosschen Der nacht een geur van verdriet, In varens en in mossen Zongen de krekels een lied; Wij gingen zwijgend samen: (Ik rook zijn bitter haar) Twee menschen, slechts twee namen Nog voortaan voor elkaar. De kimmen bleven dralen, Een smalle lijn van vuur, Een vrouw ging water halen, Mijn hart brak in dat uur. De berkentoppen negen; Voorbij het laatste huis, Daar was een weg gelegen, Daar droegen wij ons kruis: [pagina 187] [p. 187] Geen woord heb ik vernomen Ik wist geen enkel woord: Zoo gingen wij als droomen En als in droomen voort. Terzij lag een omheinde Slapende bloemenhof: ‘Aan álles komt een einde’, Vielen zijn woorden dof; Dan draalde hij en plukte Een sneeuwwitte chrysant, Hij zag mij aan en drukte De bloem mij in de hand; Mijn hand hield hij gevangen; Ik zei: ‘je doet me zeer’ - De tranen op mijn wangen Die zeiden hem: hoezeer. [pagina 188] [p. 188] Een ander In misten wit gezeten Verteer ik naar de zon, Ik heb den dag vergeten Dat zij nog schijnen kon. Ai, één heb ik verloren, Die was de liefste mijn Boven de zon verkoren; Van liefde komt veel pijn. Zijn handen spelend braken Zoo vaak een tak voor mij, De woorden die wij spraken.... Die dingen zijn voorbij. Zijn drinkglas viel aan scherven; De liefde is zoo broos; Dat breken en dat sterven Maakt mij zoo troosteloos. De heete tranen kleven Aan mijnen schralen mond; Wie kan van droomen leven Die lust in minnen vond? De liefde is mij vergangen En nimmer keert zij wèer; Nu zit ik in verlangen, Mijn hoofdje doet mij zeer. Vorige Volgende