| |
| |
| |
De princelijke hand openluchtspel van de verzoening tusschen Tromp en De Ruyter door Constant van Wessem.
Inleiding:
Dit openluchtspel werd geschreven in opdracht van de Oranjevereeniging te Uithoorn ter gelegenheid van het 40-jarig regeeringsjubileum van H.M. de Koningin. De medespelenden waren uitsluitend inwoners van Uithoorn. A. Keers, hoofd van de Herv. School aldaar voerde de regie. Het spel had voor de plaats zijn bijzondere beteekenis omdat te Uithoorn tusschen Maart en Mei 1673 in het thans nog aanwezige logement ‘Het “Rechthuis” door toedoen van Stadhouder Willem III de verzoening tusschen Tromp en De Ruyter tot stand kwam.
De schrijver heeft rekening gehouden met de beschikbare middelen en zijn stuk verstaanbaar voor een algemeen en eenvoudig publiek geschreven, meenend, dat zulks ook de bedoeling van een dergelijk openluchtspel behoort te wezen.
| |
Eerste afdeeling: De twist 1666
DE SPELERS VAN DE EERSTE AFDEELING.
Hoofdpersonen:
JOHAN DE WITT, raadpensionaris; |
MICHIEL DE RUYTER, admiraal; |
CORNELIS TROMP, admiraal |
|
Kleinere rollen:
DE WAARD; |
DE MAN; |
DE TWEEDE MAN; |
DE DERDE MAN; |
DE OFFICIER; |
DRIE DER VIER RAADSLEDEN. |
|
|
| |
| |
(In het midden een podiumvormige verhooging, waarop een lange tafel met groen kleed en vijf zetels, twee aan twee rondom de hoofdzetel van den Raadpensionaris. Voor de tafel, aan weerszijden, twee stoelen. Als achtergrond een draperie, waarop het wapen van de Staten van Holland. Links en rechts van het podium de silhouetten van een paar huisjes, waarbij, rechts, een herberg.
Het terrein is leeg.
Een trompetsignaal. Dan komt de Spreker op en zegt zijn Proloog.)
Aandacht! Aandacht voor een spel,
Nu onze geëerbiedigde Koningin
Thans veertig jaren in een staatsbestel,
Dat door haar Huis gegrondvest werd, als Landsvorstin
Ons volk regeert, herdenkt dit spel,
Als hulde aan de Koningsvrouw,
Gesproten uit den stam Oranje en Nassouw,
Wat aan haar jubileum geeft den zin
Van eeuwen van Oranje-trouw.
Wij brengen met een spel in 't Heden
Herrijzenis van wat Verleden
Zoo onverbreekbaar aan Oranjje bond.
Drie eeuwen terug, op dezen grond,
Hier, in de plaats Uithoorn, vond
Het land herleving uit zijn nood.
Toen met een fellen oorlogsbrand
De Krijgsgod woedde in ons land
En volk en leger voor den vijand vlood,
Stond hier de Prins, de derde Willem van Oranje,
Aanvoerder in de zoo rampspoedige campagne,
En week niet verder terug, zocht in de schans
Voor 's lands behoud de laatste kans:
De overwinning - of de dood!
En ziende, dat bij zulk een nood,
Die vroeg, dat allen eensgezind hun krachten,
Als hij, voor 't Vaderland ten offer brachten,
Er niettemin op onze vloot,
| |
| |
Den vijand uit de zee te weren
Strijdvaardig voor de kust, nog volk bleef mankeeren,
Toen was het, dat de Prins besloot,
Nu tweedracht niemand meer mocht scheiden,
Wiens dappere arm mee kon strijden,
Twee onzer grootste admiralen,
Tromp en De Ruyter, door geschil
Om nederlaag en zegepralen
In vijandschap uiteen gedreven,
Te voegen weer tot éénderen wil,
En beiden in de schans ontbood.
Oranje bracht met Princelijke hand
Verzoening tusschen hen tot stand
En heeft, in broederlijk samenstreven,
Hen aan 's lands redding weergegeven.
(Hij vervolgt:)
Wij verplaatsen ons thans in het jaar 1666. Wij zijn in oorlog met Engeland. Het is Augustus. Na de roemrijke overwinning, in Juni door De Ruyter behaald op de Engelsche vloot, die na een zwaren strijd van vier dagen is geweken en waardoor wij de zee schenen te beheerschen, is een tegenslag gevolgd met een noodlottigen afloop voor de onzen. Na een dapper gevecht, dat twee dagen duurde, heeft De Ruyter den terugtocht moeten aanvaarden, gevolgd door de Engelschen, die nu voor onze kust komen braveeren en onzen koopvaarders het uitvaren beletten. De opwinding in ons land is groot. De verdeeldheid neemt hand over hand toe. Luide uit men zijn ontevredenheid over den gang van zaken. Men beschuldigt De Ruyter van wanbeleid, men beschuldigt den Raadpensionaris Johan de Witt van gebrek aan doortastendheid. Het woedende gepeupel heeft het huis van De Witt willen aanvallen. En zooals steeds wanneer het land in nood verkeert: men roept luide om Oranje. Men wil niet zooveel Heeren, men wil één hoofd van den Staat: Oranje. Maar de Heeren Staten zijn vastbesloten den toestand meester te blijven door iedere demonstratie voor Oranje met kracht van wapenen te onderdrukken, en hebben daartoe de hulp van troepen ingeroepen.
Temidden van deze spanning, nog vergroot door een geschil
| |
| |
tusschen de admiralen Tromp en De Ruyter, die elkaar als oorzaak van de nederlaag aanwijzen, vangt het spel aan.
(Achter de coulisse van de herberg vandaan komt de waard en veegt de gereedstaande stoelen en tafeltje af. Tegelijkertijd komt een man aanwandelen en zet zich op een der stoelen neer, terwijl de waard op hem toegaat.)
Men hoort van veel oneenigheid in het land.
Ja, de tijden zijn zwaar. Het is niet genoeg, dat de Engelschen ons de zee hebben uitgeveegd. Juist nu men eendrachtig behoort samen te werken gaat men elkaar telijf alsof men niets beters te doen heeft.
In Zeeland heeft men weer om Oranje geroepen. Het volk wenscht, dat de jonge Prins stadhouder wordt gemaakt. Het volk gelooft, dat Oranje alleen redding kan brengen. Maar Oranje is nog een kind, een jongen van 16 jaar.
Een 16-jarige is geen kind meer, maar een man.
De Prins is zwak en ziekelijk, zegt men.
Maar met een ijzeren wilskracht, dat zegt men ook. De hand van zoo een kan sterk wezen.
(Men hoort tromgeroffel, een afdeeling soldaten met een officier marcheert het terrein op en plaatst zich in twee gelederen, naast het podium.)
(tot den officier):
Wat is er aan de hand?
Zoo aanstonds vergaderen de Heeren Staten.
Welnu, hebben zij daarvoor soldaten noodig?
Man, heb je al dien tijd geslapen? Heb je was in je ooren gehad? Heb je nooit hooren roepen: Weg met de Staten! Leve Oranje!? De Heeren Staten vergaderen niet veilig meer.
Bang is het woord niet. Maar voorbereid. Kwaadwillige elementen beoogen al sinds geruimen tijd een aanslag op den Staat. Niemand weet wat het volgend oogenblik zal gebeuren. Ordeverstoring kan niet geduld worden. De Heeren hebben gelijk, dat zij troepen gereed houden.
(komt op en sluit zich bij de sprekenden aan):
Zij zeggen, dat zoo aanstonds de Heeren Staten vergaderen. De admiralen Tromp en De Ruyter zullen ook komen.
| |
| |
Niets weet men. Maar alles zegt men.
Dat de Heeren Staten Tromp zullen schorsen, omdat hij verraad heeft gepleegd.
Natuurlijk, er moet een zondebok wezen. Als het mis gaat, heeft iemand het gedaan.
Ik heb ook hooren zeggen, dat Tromp door Oranje is omgekocht. Als dat waar is....
Ieder weet, dat Cornelis Tromp een Oranjeman is, evenals zijn beroemde vader, Maarten Harpertszoon Tromp, zaliger nagedachtenis. Maar heeft Maarten Harpertszoon Tromp daarom het land verraden, integendeel, het niet trouw tot aan zijn dood gediend? Men behoeft nog geen landverrader te zijn, omdat men Oranjeman is?
Maar als men het toch zegt?
Men zegt zooveel. De Heeren Staten zullen het wel uitmaken. Ons past het niet te oordeelen.
(komt snel aanloopen):
Hebt ge het al gehoord! De Engelschen hebben onze koopvaarders in het Vlie overvallen, de schepen verbrand, Terschelling gebombardeerd!
Hoe moet dat eindigen? Ramp na ramp treft ons in dezen onzaligen oorlog!
(Er komt meer volk aanloopen, druk met elkaar het nieuws van de nieuwe ramp besprekend. Een man begint te roepen: Weg met de Staten! Leve Oranje! Beweging onder de aanwezigen. Een andere man begint te roepen: Leve de Staten! Weg met Oranje! Er vormen zich duidelijk twee groepen. Temidden van het rumoer naderen nu Johan de Witt en vier leden van de Staten van Holland, terwijl het volk zich tot twee groepen ter zijde scheidt. De soldaten nemen de houding aan, de officier groet met den degen. Iemand uit de Oranjegroep roept: Weg met De Witt, weg met den raadpensionaris!, wil dreigend op dezen afkomen, wordt door de anderen tegen gehouden. De Witt gaat onverstoorbaar verder, alsof hij niets heeft gemerkt. Hij geeft aan den officier, die de wacht wil bevelen De Witt te beschermen, een teeken te blijven.
| |
| |
Terwijl de vijf heeren het podium op gaan en hun plaatsen aan de tafel innemen zegt de Spreker:)
De Heeren Staten zijn vastbesloten het geschil tusschen Tromp en De Ruyter thans tot een einde te brengen. Zij weten, dat Tromp bemind is bij zijn matrozen, die zijn onbeheerschten moed bewonderen, hem met vreugde volgen wanneer hij roekeloos aan den dans gaat, al strijdend het eene stukgeschoten schip voor het andere verlatend, niet achtend op gevaar of eigen lijfsbehoud, en dat zijn dapperheid meer tot de verbeelding spreekt dan De Ruyter's voorzichtigheid, die niet het uiterste wil wagen wanneer dat de vloot al te zeer in gevaar brengt. Maar verbitterd over Tromp's onverborgen Oranjegezindheid zullen de Heeren Staten De Ruyter handhaven en Tromp's beweerd wanbeleid in den verloren zeeslag als reden aangrijpen om hem uit den dienst te ontslaan.
(verheft zich van zijn zetel):
Edele en Hoogmogende Heeren! Het oogenblik is ernstig. Wij moeten thans onverwijld toonen, dat wij voor geen bedreiging wijken en een einde maken aan de beroering in den lande, waarvan de Oranjegezinden profiteeren door het volk tegen ons op te hitsen, Aan ons is het thans te toonen in welke handen de macht berust. Niet langer aarzelen, maar doortasten. Reeds heb ik in de steden, waar oproer dreigt, troepen laten leggen. Maar ook de oorzaak van de heerschende oneenigheid moeten wij wegnemen. De twist tusschen de admiralen Tromp en De Ruyter over het beleid in den verloren zeeslag is tot partijschap onder het volk uitgegroeid. De Staatsgezinden verdedigen De Ruyter, de Oranjegezinden Tromp....
(uitroepend):
Omdat Tromp een Oranjeman is!
(doorgaand):
Ik heb thans de beide admiralen Tromp en De Ruyter opontboden om hun geschil nader voor ons toe te lichten. Wij moeten thans uitspraak doen, maar uitspraak naar recht en redelijkheid.
(heftig):
Recht en redelijkheid! Juist gesproken! De uitspraak kan dan niet twijfelachtig wezen: Tromp moet verwijderd worden!
(bezwerend):
Geen overijling, mijnheer! Het verhoor zal met alle onpartijdigheid geschieden.
(zich verheffend):
Juist, mijnheer de
| |
| |
Raadpensionaris! Het is uitstekend, dat wij ons aan den vorm houden. Maar ik ben het met den spreker eens, dat wij ons partij stellen. Zwakheid kan in dit oogenblik een ramp worden. Tromp moet weg! Handhaven wij hem dan zal de admiraal De Ruyter ongetwijfeld demissie vragen en 's lands dienst verlaten. De vraag is nu: Wie kunnen wij beter missen: Tromp, een man, gevaarlijk door zijn Oranjegezindheid, of De Ruyter, die ons trouw heeft gediend en slechts de Overheid erkent?
(zich verheffend):
Vóór alles handhaven wij De Ruyter! Een dapper soldaat.
Tromp is ook een dapper soldaat.
Maar van verdachte trouw!
En die zich niet schaamt de eerlijkheid van anderen verdacht te maken. Hier, hebben wij hier niet zijn brief, waarin hij zijn chef De Ruyter beschudigt van de kleinste der menschelijke eigenschappen: jaloezie en nijd op een ondergeschikte?
(neemt den brief terhand en leest:)
‘Nu, na deze en alle mijn getrouwe diensten, door den Heer Luitenant Admiraal De Ruyter, door passie, zonder mij gehoord of gesproken te hebben, en jaloezie, omdat God Almachtig met kleiner macht mij op den vijand voorspoed heeft gegeven en hem met grooter macht tegenspoed, voor oorzaak van de nederlaag en voor schelm uitgeroepen te worden, is mij onlijdelijk en zoo ik geen reparatie daarvan krijg ben ik niet capabel het vaderland te kunnen dienen. Want zoo ik niet wel gedaan heb meen ik nooit te kunnen voldoen.’
Nooit hadden wij Tromp op een hoogen en verantwoordelijken post moeten plaatsen. Heb ik niet reeds verleden jaar ontraden hem te handhaven als opperbevelhebber van de vloot toen De Ruyter behouden van zijn expeditie uit Afrika en de Antillen was teruggekeerd?
(tot het eerste Raadslid):
Uw advies is het ook geweest, dat besliste toen wij Tromp onthieven en De Ruyter tot opperbevelhebber aanstelden. Toch, ik zou een dapper soldaat als Tromp niet graag missen op de vloot.
| |
| |
(heftig):
Neen! Tromp moet ontslagen worden! Dit eischt het landsbelang. Hij heeft in den laatsten zeeslag een tegenwerking betoond, die hem met reden verdacht maakt.
Dit is ook mijn meening. Tromp is van een grillig en gevaarlijk karakter. Wie kan zeggen wat hij in zijn schild voert?
Ja, ja! Weg met den Oranjeman!
Toch moeten wij beide heeren hooren voordat wij een beslissing nemen.
Maar wat valt er eigenlijk nog te beslissen? Hier (hij wijst op den brief), vraagt Tromp niet zelf met dezen brief zwart op wit ontslag uit zijn ambt? Het gaat er alleen om: zullen wij hem dit geven of niet?
Ik voor mij zeg zonder aarzelen: Ja!
Ik sluit mij hierbij aan. Hoor die hoogmoed (leest nogmaals voor uit den brief): ‘Mijn eer laat ik mij door niemand, door geen Luitenant Admiraal De Ruyter noch door eenig mensch ter wereld ontstelen en als ik geen reparatie bekom zal ik veel verwarring op de vloot tegemoet zien, tot mijn leedwezen....
(hem onderbrekend):
Tot zijn leedwezen! De huichelaar! Het zal hem genoegen doen. Oneenigheid op de vloot kan de zaak van Oranje slechts dienen. Dat weet hij maar al te wel!
(voortgaand met lezen):
.... en de officieren en matrozen aan land komende, zullen elkander vermoorden, hetwelk God verhoede.’
Dat is taal van een oproermaker, een landverrader!
Zoo spreekt een, die verkocht is aan Oranje!
Ja, ja! Er valt niet langer over te beraadslagen. Weg met Tromp! Weg met Tromp!
(Op dat zelfde moment heft buiten een geroep aan: Viva Mijnheer Tromp! Viva Mijnheer Tromp! Viva Mijnheer Tromp! Tromp is, omringd door matrozen, het terrein opgekomen, die hem aldus toeroepen. De Witt schijnt op te schrikken en neemt haastig het woord:)
Dus, Mijne Heeren, wij moeten Tromp ontslaan,
| |
| |
De Ruyter handhaven als beiden tot het laatst toe onverzoenlijk blijven?
Ja, ja! In ieder geval, Tromp mag niet langer op de vloot dienen. Geen verraders op de vloot!
(Terwijl Tromp zich naar het podium begeeft en waardig groetend binnen komt, is ook De Ruyter op het terrein verschenen. De Staten-groep roept hem toe: Leve De Ruyter, leve Bestevaer! De Ruyter komt na Tromp binnen en groet de Heeren.
Op een uitnoodigende handbeweging van De Witt nemen beiden tegenover elkaar plaats zonder te groeten. Vervolgens verheft zich De Witt en spreekt:)
Wij zijn bedroefd zoo groote mannen, die wij gelijkelijk hoogachten, met elkaar in strijd te zien. Wij hebben hun verzocht hun geschil voor het College der Staten van Holland te brengen, en wij hebben ons voorgenomen uitspraak te doen, om een toestand te beëindigen, die het land met onrust vervult en de partijen tegen elkaar opzet, wat onduldbaar is!
(tot De Ruyter):
Wij hebben uw rapport over den verloren zeeslag van Augustus gelezen. Gij beschuldigt daarin den Heer Tromp van ongehoorzaamheid aan uw bevelen?
Ja! Toen de Engelschen onze voorhoede aanvielen en ik met het centrum opzeilde om haar te ondersteunen, bleef de Heer Tromp, zich niet storend aan mijn seinen, met de achterhoede, die hij commandeerde, werkeloos liggen.
(streng):
Matig u, Mijnheer Tromp!
(opspringend van zijn stoel, heftig):
Het is gelogen, zeg ik, dat ik met mijn schepen werkeloos ben blijven liggen! 8000 man kan ik als getuigen aanbrengen, dat ik als een man van eer heb gehandeld en dat ik slechts op het toenemen van den wind wachtte om met mijn gansche macht de Engelsche achterhoede aan te vallen. Die ik niet alleen verhinderd heb aan den strijd deel te nemen, maar die ik, dapper vechtend, op de vlucht heb gedreven, haar achtervolgend tot in het gezicht van de Engelsche kust! Wat heeft daartegenover de Heer De Ruyter gedaan? Hij is smadelijk geweken!
(moeilijk zich beheerschend):
Ik ben slechts geweken voor een overmacht. Toen Tromp mij den steun onthield
| |
| |
van zijn 35 groote schepen werd het aantal der mijne te gering, en wanneer ik was blijven doorvechten had ik mijn vloot aan een algeheele vernietiging prijs gegeven. De vloot is mij gegeven niet om haar te doen vernielen, maar om haar te behouden.
Ik hielp u toch met de Engelsche achterhoede te beletten aan den strijd deel te nemen?
Wat gij helpen noemt beteekende in werkelijkheid voor mij de nederlaag, mijnheer Tromp. Ik was uw chef, mijn bevelen hadt gij te gehoorzamen, voor mijn bevelen draag ik zèlf de verantwoordelijkheid. Door uw eigenmachtig optreden hebt gij de nederlaag bewerkt!
(woedend):
Dat zegt gij! De waarheid is, dat ik u gered had wanneer gij nu ook de Engelsche voorhoede had afgesneden toen gij onze voorhoede gingt ondersteunen!
Onze voorhoede was reeds te zwaar gehavend in den strijd, haar aanvoerder was gesneuveld, reeds begon zij in verwarring te wijken. Toen keerden de Engelschen zich met al hun schepen tegen mijn centrum, de overmacht werd te groot, ik was vernietigd geworden was ik toen niet geweken.
Mijnheer De Ruyter, gij handhaaft dus uw beschuldiging: Tromp gehoorzaamde op het beslissende moment uw bevelen niet en bewerkte zoo de nederlaag?
Zoo is het. Met een man als Tromp kan ik niet meer samenwerken.
(driftig):
En ik kan niet meer samenwerken met een man, die mij ten aanhoore van al het volk op de schepen een schelm heeft genoemd.
Dat woord is mij ontsnapt. Ik geef toe het met een verhit gemoed te hebben gesproken. Maar dat is de hoofdzaak niet.
Voor mij is het een beleediging van mijn krijgsmanseer. Schelmen behooren niet op de vloot, maar wijze en voorzichtige mannen.
Gij hebt een wild en opvliegend karakter, mijnheer! Wilt gij u een wijs en voorzichtig man noemen?
(naar zijn degen grijpend):
Parbleu! Alweer een beleediging!
Ik spreek geen onwaarheid.
| |
| |
Bewaar uw kalmte, mijne heeren.
Nimmer meer wensch ik onder den Heer Admiraal De Ruyter te dienen!
(met nadruk):
Welnu, mijnheer Tromp, dan kunt ge uw ontslag krijgen!
Hebt ge er zelf niet om gevraagd?
(dreigend):
Denk aan mijn woorden. Word ik ontslagen dan zal er oproer zijn in het land, verdeeldheid op de vloot.
(met ironie):
De Heer Tromp denkt machtig veel van zijn persoon.
(met een groot gebaar):
Ja, dat doe ik. Jaloezie, afgunst is het, wat de heer De Ruyter tegen mij opzet! Jaloezie, afgunst op mijn roem was het, wat den Heer De Ruyter in Juni bewoog het door my veroverde Engelsche admiraalschip, dat ik in triomf naar het vaderland wilde opbrengen, te doen verbranden!
Dat was het bevel van de Overheid. Uw dapperheid heb ik nimmer in twijfel getrokken.
Maar mijn goede trouw!
(zich tot De Witt wendend):
Ik zal het u zeggen, Heer Raadpensionaris, waarom gij mij weg wilt hebben: Omdat ik een Oranjehond ben!
(afwerend):
Dat heb ik niet gezegd.
Maar gedacht, het alleen niet uitgesproken. Ik weet het. Ook mijn vader Maarten Harpertszoon Tromp zaliger hebt gijlieden gecoejonneerd, omdat hij in zijn verslagen van de zeestrijden dorst spreken van de Prinsevlag, zooals ieder rechtgeaard zeeman 's lands vlag is blijven noemen. Mijn vader heeft zich doodgevochten voor den Staat en ook ik heb den dood nimmer gevreesd. Maar mijn eer laat ik niet aantasten. Door niemand ter wereld, ook niet door een luitenant-admiraal De Ruyter, laat ik mij zeggen, dat ik een schelm ben. Ik heb mijn aangelegenheid voor de Heeren gebracht om de satisfactie te bekomen, waarop ieder man van eer recht heeft, die in zijn eer wordt aangetast. In plaats daarvan word ik als een nietswaardige, als een misdadiger behandeld. En mijn zwaard, dat ik voor het land heb veil gehad, wordt over de knie gebroken: Men ontslaat mij uit 'slands dienst! (zich zelf niet meer meester van drift): HoogMogende Heeren, dan roep ik uit: Leve Oranje! Leve de Prins!
| |
| |
(Beroering. Op dat moment ontrolt buiten de groep der Oranjegezinden het oranjevaan, wat door de andere groep beantwoord wordt met het ontrollen van de Statenvlag. De in de vergaderzaal aanwezige officier wil de hand op den schouder van Tromp leggen, een wenk van De Witt weerhoudt hem.)
Mijnheer Tromp, inderdaad zouden wij thans het recht hebben u als oproerling, als landverrader vast te nemen en als een gewoon misdadiger in het hok te sluiten. Wij willen echter indachtig wezen, dat Cornelis Tromp een moedig soldaat is geweest, die consideratie verdient wanneer zijn doldriftig humeur hem thans woorden in den mond geeft, die van een ander onvergeeflijk waren. Wij ontslaan u uit 's lands dienst en gebieden u onder ons toezicht in den Haag te blijven. Zonder onze toestemming moogt gij de stad niet verlaten. (tot de andere Heeren): Deze zaak is hiermee beëindigd
(hij maakt een buiging naar Tromp, dat deze gaan gan. Tromp verlaat hoogopgericht en met zware stappen het podium. De wacht buiten brengt hem niet het saluut, de officier laat den degen in de scheede. Tromp loopt, zichbaar woedend, door. Volk en matrozen snellen op hem toe.)
(luid):
Het heeft den Heeren Staten behaagd mij te ontslaan uit 's lands dienst. Zoo behandelt men een man, die tweemaal de eer van de vlag redde, bij Lowestoft en in den laatstleden zeeslag. Had ook de Heer De Ruyter, in plaats van smadelijk te wijken zijn plicht gedaan zooals ik, de nederlaag was een overwinning geworden. En thans, wat doet men mij? Ontslagen!
Wij willen niet meer dienen! Wij gaan niet zonder Mijnheer Tromp in zee!
Schande! Schande over de Heeren Staten. Een held als Tromp ontslagen. Wij zullen het niet dulden. Wij eischen recht. Leve Mijnheer Tromp. Weg met de Staten!
Neen, Neen! Leve de Staten, weg met Tromp! Tromp heeft zich verkocht aan Oranje, die er wel bij vaart, als de zaken hier slecht gaan!
(zijn degen trekkend):
Herhaalt wat gij daar zegt!
Beide partijen dringen op elkaar in. De officier geeft de wacht een teeken tusschenbeide te komen. De soldaten verstrooien de twistenden en nemen het oranjevaandel in beslag. Tromp verlaat met de matrozen en de Oranjegroep het terrein. De Raad heeft
| |
| |
onbewegelijk naar het tumult buiten geluisterd. De officier, die naar den rand van het podium is geloopen om te zien wat er buiten voorviel, wendt zich om, maakt een geruststellend gebaar.)
(tot De Ruyter, die diep bewogen is opgestaan):
Den Heer Luitenant-Admiraal De Ruyter betuig ik namens Heeren HoogMogenden onzen dank voor zijn betoonde dapperheid en beleid zoowel in voorspoed als in tegenspoed en bevelen ons aan in zijn goeden wil het land verder trouw te blijven dienen.
Het doet mij diep leed, dat zulke dingen moesten geschieden. Ik betreur het, dat ik met Tromp, dien ik als soldaat en zeeman hoog acht, als onderhebbende, die mij gehoorzaamheid verschuldigd is, niet kon samenwerken. Boven persoonlijke sympathie gaat mij het landsbelang. Moge God het land verder in Zijn hoede nemen en mij toestaan mijn beste krachten, zonder mij door ijdelheid of hoogmoed te laten leiden, voor 's lands welzijn te geven.
(Hij buigt en verlaat langzaam het podium. De wacht brengt het saluut, De Ruyter bedankt met het afnemen van zijn hoed. Als hij verder loopt naar de richting van den uitgang, komt hem de waard, die zijn omgegooide stoelen en tafel weer recht zet, op zij.)
Mijnheer De Ruyter, ik ben een goed vaderlander. Mijn beide zoons dienen op de vloot. Niets dan lof heb ik over u vernomen. Temidden van de verdeeldheid, die ons allen beheerscht, zijt gij een man gebleven, onwankelbaar trouw aan uw eed: slechts dienaar van het land te wezen, boven alle partijschap. Moge uw voorbeeld velen tot navolging zijn, tot behoud van het vaderland!
Ik dank u, mijnheer.
(groet en loopt naar den uitgang.)
(zeer resoluut):
Wij nemen thans met vaste hand de leiding. De vloot, gezuiverd van gevaarlijke Oranje-elementen, wordt sterker dan ooit weer in zee gebracht, om de geleden nederlaag te repareeren. Het ontevreden volk moet zien, dat een Staat in vaste hand beteekent: een behouden Vaderland. Wij zullen den Staat krachtig en onoverwinnelijk maken!
(Op dat moment: Tromgeroffel van de wacht buiten.
Hij buigt. De vier Heeren buigen terug en gaan met De Witt naar den uitgang, de Statengroep volgt hen, met de Statenvlag. De officier neemt het bevel over de wacht en laat zijn soldaten met slaande trom de vertrekkenden achterna gaan. Als het terrein leeg is zegt de Spreker:)
| |
| |
Scheen nooit zoo sterk als aan de hand
Der Heeren Staten. Het jaar daarop
Hing glorierijk 's lands vlag in top
Aan 't grootst van Engeland's zeekasteelen,
De Royal Charles, in een dapp'ren strijd
Veroverd door De Ruyter, die met koen beleid
Tot onder Londen's forten en kanteelen
Voer in de Theems. En 't Engelsche land
Moest machtloos toezien hoe in 't want
Van 't Koningsschip de Hollandsche matroos
Naar boven klom, de Union Jack deed dalen
Om fier de Statenvlag omhoog te halen:
Ontbladerd scheen nu Stuart's waterroos
In 't water neer te zinken voor altoos.
Toen nam het overwonnen Albion,
Dat niemand nog verwinnen kon,
Den vrede aan. De zee werd vrij.
Vrij voer het Hollandsch schip ter koopvaardij,
Niet meer belemmerd door een wereldmacht,
Die voor de onzen aan geen wijken dacht,
Nu als gelijke, zij aan zij.
| |
Tweede afdeeling: de verzoening 1673
DE SPELERS VAN DE TWEEDE AFDEELING.
Hoofdpersonen:
PRINS WILLEM III; |
DE RUYTER; |
TROMP. |
|
Kleinere rollen:
DE OFFICIER; |
EEN TWEEDE OFFICIER; |
DE WACHT; |
EEN VLUCHTELING; |
EEN MATROOS; |
EEN MAN UIT HET VOLK. |
|
|
| |
| |
(Het podium stelt voor: De Schans aan den Uithoorn, gelegen aan den ingang van het dorp.
Een tromgeroffel. Daarna:)
Vijf jaren later. En het Schip van Staat,
Dat, varend in vertrouwen, veel te laat
Een onheil komen zag, dat nu opnieuw
Met stormgeweld door zeil en touwen hieuw,
Sloeg uit den koers, dreef reddeloos op zee.
De ondergrondsche stroomen voerden het mee
Als naar een snellen ondergang, ver uit de kust.
En die aan boord de kapitein en schippers waren
Konden den angst der anderen niet bedaren:
Hun woorden stemden niemand meer gerust.
Luid riep men om een beteren loods,
Die redding brengen kon en uit den greep des doods
Het afgedreven schip weer naar de haven leiden.
Zie, wat de radeloozen in hun nood verbeidden
Werd, brekend door het donk're zwerk, de Oranjezon
Die, aan de kim verrijzend, weer begon
Te schijnen. Het woelig water leek niet meer
Een somber graf. Wat in de harten daalde neer
Werd tot vertrouwen, deed den angst bedaren:
Oranje zal het Schip van Staat bewaren!
Oranje redt het Vaderland weer!
(Direct hierop aansluitend marcheert door den ingang met trompetgeschal en slaande trom een afdeeling soldaten met de oranje-wit-blauwe vlag en een kanon, onder aanvoering van een officier, het terrein over en verdwijnt.)
(daarna):
De Koning van Frankrijk, de Koning van Engeland, de Bisschoppen van Munster en Keulen hebben de Republiek der Zeven Vereenigde Provinciën den oorlog verklaard. Ondanks den herleefden moed en het herwekte vertrouwen in den jongen Prins Willem van Oranje, tot Stadhouder Willem III uitgeroepen, gaat het jaar 1672 hoogst zorgwekkend ten einde. De troepen hebben overal voor het geweld van zooveel vijanden tegelijk moeten wijken.
| |
| |
Behalve Groningen, Friesland, Holland en Zeeland is het geheele grondgebied van den Staat door den vijand bezet. Alleen op zee waren de Nederlandsche wapenen zegevierend: de Admiraal de Ruyter bevocht met voordeel aan de zuidkust van Engeland, in de Solebay, de verbonden Engelsch-Fransche vloot. De Prins heeft besloten alle troepen achter de Hollandsche Waterlinie te doen terugtrekken en met behulp van het ondergeloopen land te pogen hier den vijand te stuiten. Op de vraag wat hij doen zal als het land verloren gaat, heeft de Prins geantwoord: Dan zal ik sneuvelen in de laatste schans.
Het is thans het jaar 1673.
De Admiraal De Ruyter is uit de teruggekeerde vloot opontboden om met bootsvolk en geschut van de schepen aan de verdediging van de Waterlinie deel te nemen. Met een afdeeling matrozen bevindt hij zich thans aan den Uithoorn.
(De Ruyter komt met enkele matrozen op. Hij gaat de Schans binnen en verkent van hieruit het terrein door een verrekijker.)
(tot de matrozen):
Zijn Hoogheid de Prins heeft bevolen dit punt tot het uiterste te verdedigen. De terugtrekkende troepen, die wijken voor de vijandelijke overmacht, worden hier ingewacht. Wij moeten hen terzijde staan als zij straks in de schans aan den Uithoorn stand houden.
(Men hoort een kanonschot. De Ruyter wijst in de richting van de afgemarcheerde troepen).
Daar komen zij. Ik begeef mij inmiddels hooger den Amstel op, om te zien wat daar verder voor de verdediging geschiedt.
(Hij verlaat de schans en den ingang. De matrozen blijven in de schans achter.
De afdeeling soldaten met het kanon en de vlag (de trom niet slaande) marcheeren nu terug naar de schans. Aangekomen beginnen zij deze met zandzakken en schanskorven te versterken, planten de vlag, plaatsen het kanon, daarbij geholpen door de aanwezige matrozen. Een soldaat blijft uitzien in de schans, een andere soldaat wordt als wacht voor de schans geplaatst.
Men hoort schoten. Vluchtelingen, met pak en zak, komen uit de richting van waar de soldaten komen. Zij worden bij de schans door de wacht aangehouden).
| |
| |
De Franschen jagen ons op.
Hier zijt gij in veiligheid. Door het ondergeloopen land kunnen zij niet komen en achter de waterlinie liggen de troepen van den Prins.
God zij gedankt.
(De vluchtelingen laten hun pakken vallen en rusten er, zittend, op uit. Inwoners van het dorp komen hen helpen).
(roept, wijzend in de richting van den ingang):
Ruiters zijn in aantocht!
(na een oogenblik): Het is de Prins!
(De Prins nadert te paard, voorafgegaan door twee herauten te paard en vergezeld van twee officieren te paard, waarvan een met een oranje-vlag. De herauten blazen bij het binnen rijden de Wijs van Chartres. De soldaten stellen zich op in de schans. De Prins en de twee officieren stijgen af. Een soldaat neemt de drie paarden bij den teugel. De Prins betreedt de schans, gevolgd door de twee officieren).
(tot den aanwezigen officier):
Ik heb deze schans aan den Uithoorn tot een bolwerk tegen den vijand gemaakt. Hier, achter de waterlinie zullen wij stand houden. Wij mogen niet verder wijken.
Uw Hoogheid kan van zijn soldaten verzekerd wezen.
Wat mij verontrust is, dat de vijand ons in den rug kan vallen. Gelukt het hem op onze kust troepen te landen dan wordt ons standhouden hier nutteloos.
Dunkt Uw Hoogheid onze vloot te zwak om den vijand te weren?
In onzen admiraal De Ruyter heb ik alle vertrouwen. Hij zal als een dapper man voor het land strijden. Maar zijn taak is zwaar, te zwaar. Hem ontbreken onderbevelhebbers, die zijn sterken arm verdubbelen. Velen zijn reeds gesneuveld. Verleden jaar nog viel de Luitenant Admiraal van Ghent in den slag in den Solebay. En wij missen Tromp op de vloot. Het verdriet mij, dat een dapper man als Cornelis Tromp door een noodlottig geschil met De Ruyter zijn dagen thans werkeloos op zijn buitengoed slijt.
Een der beide vergezellende officieren:
| |
| |
Zou Tromp niet te bewegen zijn weer in dienst te gaan?
Ik heb er vaak aan gedacht deze beide dappere mannen te verzoenen. Maar Tromp kan zijn heftigheid niet laten varen. Nog onlangs heeft hij De Ruyter luide voor een coejon gescholden. Toch ben ik besloten mijn pogingen niet op te geven. De nood van het land kan geen langer uitstel lijden. En het oogenblik is thans gunstig. De Ruyter bevindt zich hier om in de ondergeloopen landen de verdediging met gewapende sloepen te organiseeren. En een snelle bode zou Tromp kunnen bereiken.
Uw Hoogheid, geef mij opdracht Tromp te gaan halen!
(De Prins maakt een bevestigend gebaar. De officier snelt naar buiten, bestijgt zijn paard en rijdt in galop weg. Een soldaat leidt de twee andere paarden weg. De Prins begeeft zich naar de soldaten en is met hen in gesprek. Onderwijl zegt de Spreker:)
De Prins is thans meer dan ooit besloten een einde te maken aan den twist tusschen Tromp en De Ruyter, die hem zeer verdriet en die in het gezicht van het gevaar, dat het land bedreigt, niet langer mag bestaan. Met tact en welsprekendheid en een beroep op het in nood verkeerend vaderland hoopt hij ditmaal te bereiken, dat de vroegere vijanden de handen tezamen leggen en medewerken aan het behoud van het vaderland. De Princelijke hand van 1673 zal vereenigen wat de Statenhand van 1666 scheidde.
(gaat hem tegemoet):
Welkom, Mijnheer De Ruyter!
(eenvoudig):
Ik groet Uw Hoogheid. Ik kom mij melden. Ik heb uw opdracht uitgevoerd. Twaalf compagnieën bootsvolk heb ik onder den kolonel Palm naar den Uithoorn laten brengen om dat punt ook te water te versterken. Maar de Franschen zijn, sinds zij Naarden veroverden, gevaarlijk dicht bij Amsterdam. Ter verdediging van de stad heb ik op het IJ een aantal fregatten laten leggen.
Hoe is de stemming in Amsterdam? Zal de stad tot het laatst toe pal staan, terwijl wij hier onzen plicht doen?
Het volk schaart zich rondom Uw Hoogheid als zijn leider. Overal vond ik dezelfde vastbeslotenheid. Amsterdam
| |
| |
is waakzaam tegen aanslagen. Een Schot heeft men gevangen, die een plan beraamde om de fregatten op het IJ in brand te steken.
Op Amsterdam kan ik tenminste bouwen. Eindelijk zijn Amsterdam en Oranje weer één!
Ook mij verblijdt het, dat allen zich goede vaderlanders betoonen.
(na een tijd gezwegen te hebben):
Weet gij, Mijnheer De Ruyter, waarom het mij bijzonder genoegen doet u op dit moment hier te zien?
Gij spraakt zoo even van goede vaderlanders. Ook gij zijt een goed vaderlander, niet waar, Mijnheer de Ruyter?
(eenvoudig):
Gaf ik Uw Hoogheid ooit reden daaraan te twijfelen?
Ik weet, dat gij een man zijt, wien het vaderland boven alles gaat.
Ook boven u zelven, niet waar?
Ook boven mijzelven. Heb ik indertijd niet mijzelf het groote leed moeten berokkenen, toen ik mij gedwongen voelde met een man, wiens dapperheid ik hoogachtte, de samenwerking te verbreken, alleen omdat zijn ongehoorzaamheid het vaderland in gevaar bracht?
(met een lachje):
Gij meent den Heer Tromp, niet waar?
Verantwoordelijkheidsbesef jegens het vaderland maakte het mij tot plicht zoo te handelen.
(na een opzettelijke stilte, waarna hij De Ruyter vast aanziet):
Kan verantwoordelijkheidsbesef jegens het vaderland ook niet tot plicht maken een vroeger geschil te vergeten, wanneer het vaderland alle mannen noodig heeft voor zijn verdediging?
Het vaderland kan thans zijn dappere mannen niet missen, Mijnheer de Ruyter!
Uw Hoogheid bedoelt den Heer Tromp?
Ja, ik bedoel den Heer Tromp. Ik weet het, de Heer Tromp is mij zeer toegedaan en heeft het niet verzwegen in
| |
| |
tijden, dat liefde voor Oranje gelijk werd gesteld met landverraad. Maar dat is het niet wat mij beweegt u van den Heer Tromp te spreken. Ik denk er slechts aan, dat de nood der tijden van allen, die tot redding van het vaderland kunnen medewerken, vergt, partijschap en geschillen op zij te zetten. Zoudt gij, Mijnheer de Ruyter, aan den Heer Tromp de verzoenende hand kunnen reiken wanneer ik het u terwille van het Vaderland vroeg?
(na eenig zwijgen):
Uw Hoogheid! Ik zal niet weigeren de verzoenende hand te reiken aan wien het Vaderland bij monde van Uw Hoogheid roept.
(hem de hand toestekend):
Ik dank u, Mijnheer de Ruyter. Ik heb mij niet in uw grootmoedigheid vergist. Zoo aanstonds zal ook de Heer Tromp hier wezen. Ik liet hem door een bode roepen. Ik wil een poging wagen u beiden te verzoenen. Het verheugt mij van uw goeden wil alreeds verzekerd te zijn. Ik zal mij gelukkig achten wanneer hier, in de schans aan den Uithoorn, het schoone voorbeeld wordt gegeven hoe vroegere vijanden ter wille van het vaderland hun geschillen vergeten om voortaan eendrachtig samen te werken.
(De Ruyter buigt. Op dat moment nadert Tromp, vergezeld van den officier. Tromp begroet den Prins, maar doet of hij De Ruyter niet ziet. De Prins gaat op Tromp toe en leidt hem tegenover De Ruyter. Tromp, nog hoogmoedig, weigert, tegenover De Ruyter geplaatst, dezen aan te zien. De Prins stelt zich tusschen beiden op en neemt het woord).
Het is mij onlijdelijk, dat in den nood der tijden de tweedracht heerscht in de harten van hen, op wier eendrachtig samengaan het land zijn redding kan bouwen. De Fransche legerscharen zijn gestuit. Maar de vijand dreigt op de kust. Zijn oorlogsvloten varen op zee met een groote overmacht en de admiraal De Ruyter kan slechts met de uiterste inspanning een aanval op onze kusten keeren. Nu, juist nu, mag geen man ontbreken voor de landsverdediging. Ik heb u beiden, mijne Heeren Tromp en De Ruyter, thans bij mij geroepen. Ik wil door mijn bemiddeling bereiken, dat wat verleden is, verleden blijve. Laat de twistzucht varen. Betoon u niet enkel grootmoedig jegens elkander, betoon u ook grootmoedig jegens uw vaderland.
(Tot Tromp): Het vaderland roept u, Mijnheer Tromp. Het vaderland kan niet vergeten
| |
| |
de daden van groote dapperheid, die de zeeheld Cornelis Tromp eens verrichtte in dienst van het vaderland. Ik weet, dat in een tijd, dat het land door partijschap verdeeld werd, uw dapperheid verdacht is gemaakt, uw bedoelingen zijn miskend, ja zelfs tot die van een landverrader verklaard. Doch dit kon alleen geschieden toen twee partijen het land verdeelden, Staatsgezinden en Oranjegezinden. Die tijden zijn voorbij. Geen Staatsgezinden en geen Oranjegezinden bestaan er meer voor het bedreigde vaderland, slechts Vaderlanders! Ik vraag u niet: Zijt gij vóór of tegen Oranje? Ik vraag u slechts: Zijt gij vóór of tegen uw vaderland? De admiraal De Ruyter heeft reeds het groote voorbeeld gegeven, toen hij verklaarde: Ik ben slechts dienaar van mijn land, wie er ook aan het hoofd van staat, en hij is post blijven houden toen de leiding van het land uit de handen van de Heeren Staten in die van Oranje overging. De stem, die besliste, was de stem in het hart van een vaderlander, die aan het vaderland zijn hoogste liefde had verpand. Het voorbeeld van den Heer De Ruyter is indrukwekkend en spoort aan tot het opgeven van alle persoonlijke geschillen, die in de harten tweedracht hebben gewekt. Mijn innigste wensch, mijne Heeren, is dat twee groote zeehelden weer als kameraden schouder aan schouder zullen staan voor het eenige, wat nu nog mag meetellen: de roep van het vaderland om hun dapperen en sterken arm.
(Zich beurtelings tot Tromp en De Ruyter wendend):
Reik mij uw handen, Tromp en De Ruyter, opdat ik ze kan tezamen leggen voor een bond van broederschap tot heil van het vaderland!
(Tromp en De Ruyter zien elkaar aan. Dan steekt De Ruyter, innerlijk bewogen, het eerst de hand uit, die de Prins neemt. De Prins steekt zijn andere hand uit naar Tromp, die nog onbewegelijk staat, zichtbaar besluiteloos).
(met zacht verwijt):
Weigert gij uw hand, Mijnheer Tromp?
(tot Tromp):
Zijn Hoogheid heeft ons geroepen. Zijn Hoogheid heeft tot ons gesproken. Ik ben bereid het verleden te vergeten en met den Heer Tromp als een broeder samen te werken tot welzijn van het vaderland. Zijn Hoogheid weet, dat hij over mijn hand, die nimmer geweigerd heeft de Overheid te dienen, kan beschikken.
| |
| |
(De Ruyter lang aanziend):
Kan de Heer De Ruyter alle verschil, dat tusschen ons geweest is, vergeten?
(ernstig):
Ja, dat kan ik. Ik ken thans geen Mijnheer Tromp meer, met wien ik eens een twist had over dingen, die gering zijn geworden in dit ernstig oogenblik, dat het Vaderland ons roept bij monde van Zijn Hoogheid den Prins, onzen oppersten chef. Ik ken slechts den Vaderlander Tromp, Vaderlander als ik zelf.
(zijn hand reikend, die de Prins neemt om hem in die van De Ruyter te leggen):
Dan, Luitenant-Admiraal De Ruyter, verklaar ik, dat gij als een broeder op mij kunt rekenen en dat ik u nimmer meer zal verlaten!
(luide):
Ik dank u, Luitenant-Admiraal Tromp!
(met een buiging):
Ik dank Uw Hoogheid voor den rang, waarin gij mij op 's lands vloot laat terugkeeren. Ik zweer bij mijn eer, dat mijn woorden niet ijdel gesproken zijn en dat ik den Luitenant-Admiraal De Ruyter, mijn chef, steeds en overal met gehoorzaamheid zal bejegenen.
(Als Tromp en De Ruyter met den Prins, die hen bij de armen houdt, samen de schans verlaten, treedt de officier op den Prins toe, salueert hem met den degen en zegt):
Uw Hoogheid heeft heden een groote overwinning op den vijand behaald! Machtiger dan met het zwaard heeft uw hand thans den vijand getroffen, door twee sterke zeehelden te vereenigen, wier samenwerking den aanvallers op onze kust zal toeroepen: Geen doortocht hier!
(Trompetten beginnen fanfares te blazen. Door den ingang nadert de Statie-sloep, aan de achtersteven een vlag, bemand met eenige matrozen en omringd door een menigte, die het terrein opkomt. Luide wordt geroepen: Hoera! Leve de Prins! Leve Tromp! Leve De Ruyter! Een matroos komt naar voren en spreekt tot Tromp):
Mijnheer Tromp! Zeven jaar heeft de vloot u gemist. Zeven jaar sprak men over de heldendaden van Cornelis Tromp als van een, wiens nagedachtenis men eerde. Maar wij geloofden het niet. Eens keert Tromp weer! Zoo spraken zijn matrozen. En zie, na zeven jaar kan de vloot zijn saluutschoten lossen, omdat Tromp weer aan boord komt. Het baart den zeeman
| |
| |
een machtig genoegen weer onder Tromp te mogen varen!
Vriend, ook ik ben van vreugde vervuld in uw midden op de vloot terug te keeren
(tot de matrozen)
Jongens, weten jullie het nog, als wij tegenover den vijand stonden? Nu gaat Cornelis Tromp weer aan den dans! Ja! Maar aan de hand van Bestevaer De Ruyter, onzen vriend en aanvoerder. Die zal ons leiden en nooit zullen wij ontbreken waar hij ons roept. Hoera! Leve de admiraal De Ruyter!
De menigte en de matrozen:
Hoera! Leve de admiraal De Ruyter!
(tot de matrozen):
Ja, jongens, Cornelis Tromp en ik gaan weer samen in zee en wij zullen den vijand wel weten te vinden!
(luid):
Vooruit, het is nu feest! Laten ook wij ons verheugen op dezen grooten dag! Kennen wij onze dansen nog? Allo! Muziek!
(Een muziekje van violen begint een volksdans te spelen. Paren stellen zich op, daarna wordt een oud-Hollandsche boerendans gedanst. De Prins, Tromp en De Ruyter zien glimlachend toe).
Mannen, het stemt mij trotsch en gelukkig uw aller vreugde te kunnen deelen. Onze vlag gaat weer omhoog en zal door geen vijand meer worden neergehaald, nu twee wachters als Tromp en De Ruyter zich op zijn weg stellen. En thans: aan boord!
(Onderwijl dat de Prins, Tromp en De Ruyter zich naast elkaar in de Statie-sloep opstellen, formeert zich een stoet. Voorop de twee herauten te paard, met de oranje-vlag, soldaten met een vlag, dan de Statie-sloep, daarachter weer soldaten. De menigte stelt zich terzijde op.
Dan begint de spreker:)
Zoo zien wij hoe de Princelijke hand
Twee handen, die elkaar vijandig waren,
Vereenigde, de twistzucht deed bedaren
En, voor het heil van 't Vaderland,
Twee mannen, toen de nood der tijden
Gemis door tweedracht niet kon lijden,
Verzoende tot eendrachtig samengaan.
| |
| |
Wat in de schans van Uithoorn werd gedaan
In deze plechtige verzoeningsstonde
Blijft het jaar zestien drie en zeventig verkonden
In ons geschiedverhaal. De groote kracht,
Die de hernieuwde bond van broeders bracht
Tot groote daden, bij Kijkduin, bij Schooneveld,
Deed Engeland, Frankrijk, trotsche koninkrijken,
Zich onverwinbaar wanend, eindelijk wijken,
Uit zee verjaagd, verdreven door 't geweld,
Waarmee de strijdarm van een sterke vloot
Los sloeg, 's vijands linie brak,
Zijn scheepsmacht teisterde, die als wrak
Den steven wendde, naar zijn havens vlood:
Zoo werd de zee de redder van het land,
Dat eenmaal zich ontwoekerde aan de baren.
Weer hield in nood en ontij Holland stand,
Bleef om Oranje ons volk zich scharen.
Zooals eens met zijn naam de zoo beminde
Vader van het Vaderland zijn volk bleef binden,
Stond ook zijn jonge nazaat pal,
Niet achtend het gevaar, om uit verval
En ondergang het radelooze land
Weer op te heffen en met sterke hand
Tot eenheid en tot eensgezinden
Het volk, dat om hem riep, te binden.
Weer werden waar dezelfde woorden,
Die in zijn lied ons volk eens hoorde:
Die zijt in grooten nood.
Uw herder zal niet slapen,
Al zijt gij ook verstrooid.
De menigte zet nu, als overgang op deze laatste woorden, het Wilhelmus in, ondersteund door het orgel:
Ben ik van Duitschen bloed,
| |
| |
Blijf ik tot in den doet,
Zoodra het Wilhelmus begint zet de stoet zich in beweging, gaat eerst naar voren, langs het podium, naar rechts, zwenkt dan langs het publiek en richt zich vervolgens naar den uitgang. Er wordt op de maat van het Wilhelmus geloopen. De menigte zingt voort:
Die oprecht zijn van aard,
Al zijt gij ook bezwaard;
Die vroom begeert te leven
Dat Hij mij kracht wil geven,
Als de menigte komt aan de woorden: Die vroom begeert te leven, nemen allen in de menigte en ook de Prins, Tromp en De Ruyter, de hoeden af, blijven blootshoofds totdat de laatste regel gezongen is en bedekken zich dan weer. Als de stoet den uitgang door gaat sluit de menigte zich er achter aan en verlaat met den stoet het terrein.
Het orgel laat zacht het refrein van het Wilhelmus uitsterven.
Einde
|
|