De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
S. Vestdijk. Narcissus op Vrijersvoeten. - Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam. 1938.In een zestal novellen vertelt Vestdijk in deze bundel over een zekere angst voor de vrouw; de panische schrik bij een min of meer gedwongen ‘vrijer’ schap. Hoewel het gegeven niet anders dan een aberratie is, kan niet ontkend, dat Vestdijk er een glanzend-prachtige novelle van maakt. Men leest dit boek bijna in één ruk uit, gevangen als men wordt door het knappe schrijversvak van dezen man. Wie een zin van meer dan een bladzijde kan schrijven, en toch zoo dat ze niet hindert maar vlot doorgelezen wordt, toont een beheersching van zijn taal te bezitten als weinigen. Als staaltje van schrijvers-vak-techniek is deze bundel onomwonden prijzenswaard; Vestdijk moge zijn kunst ook eens beproeven op eenigermate normaler onderwerpen. | |
Helen Z. Smith. Triologie. - Arbeiderspers, Amsterdam. 1938.De drie bekende oorlogsboeken verschenen als herdruk in een band tegen goedkoope prijs. Wij verwijzen naar de recensie van deze werken, die reeds eerder in ons blad verscheen. | |
[pagina 124]
| |
Dra. Anne Mulder. Geschiedenis van Oranje. - Uitg. Mij. Kosmos, Amsterdam.In de vloed van Oranjelitteratuur der laatste jaren is dit boek een echte verkwikking; frisch, ik zou bijna zeggen: vroolijk. De schrijfster verstaat het, de menschen voor onze oogen te stellen; concreet en reëeël, inplaats van alleen als abstracte historie-wezens. Het huis Oranje wordt er waarachtig niet minder om, als ons getoond wordt dat de Oranjes menschen van vleesch en bloed waren, met verdrietelijkheden en vreugden als ieder van ons. Tusschendoor blijkt meer dan voldoende wat Nederland aan dit huis te danken heeft. Een boek dat een flink succes verdient, mede door de keurige uitgave. | |
Stefan Pollatschek. Vlammen en kleuren. Het leven van Vincent van Gogh. Vert. door H.J. Smeding. - Wereldbibliotheek, Amsterdam. 1938.Een leven als dat van Vincent van Gogh is wel in staat, schrijvers tot beproeving hunner krachten te lokken. Bij de ontelbare hoeveelheid boeken over hem, verschijnt nu deze vertaling van Pollatschek's werk. Waarschijnlijk heeft de vertaler zijn taak nauwgezet vervuld; het is tenminste behoorlijk Nederlandsch zonder storingen. Dat er af en toe fragmenten in dit boek staan, waarvan de stijl lijkt op die van een zeventienjarige jongen, zal wel de schuld van den schrijver zijn. Voor het overige is het een vlot leesbaar boek geworden, dat met tamelijke kennis van schilderkunst geschreven is. Hoewel het, psychologisch, niet die diepte bereikte die in mijn herinnering Laforgue bezat in zijn Van Gogh-biografie. | |
P. Dijkhuis. Vondels Faëton. Wat heeft dit treurspel ons heden ten dage te zeggen? - H.D. Tjeenk Willink & Zn., Haarlem. 1938.Noch de, ongetwijfeld uiterst goede, bedoelingen van den heer Dijkhuis, nòch de welwillende inleiding van (Ir.) B. Wigersma, kunnen mij overtuigen van de goed-heid van dit boekje. Wie uit | |
[pagina 125]
| |
een spel als de Faëton een les wil trekken voor onze wereld van vandaag, moet deze les toch minstens zóó voor oogen zien, dat hij er ordelijk en samenhangend over kan schrijven. Alleen maar in vage exclamaties vertellen wat er niet moet gebeuren, en nog vager enkele woorden zeggen over wat wèl zou moeten, rechtvaardigt geen boekje van 36 blz. druks. Boehme, Vondel, Christus en Cromwell aan de eene, Kant, Faëton, Prometheus, Bellamy anderzijds - dit is een schema dat min of meer gortig aan doet. Evenals de nogal rijkelijk verwarde terminologie. Hoe dikwijls zal in dit land nog herhaald moeten worden, dat goede bedoelingen alleen niet genoeg zijn voor hen die wegwijzers willen heeten?!
Bij de uitgevers Van Putten en Oortmeyer te Alkmaar verscheen de zesde druk van het leerboekje voor 't handelsonderwijs voor de middenstand. Dit is in twee deeltjes uitgegeven: Rechts- en wetskennis en Grondbeginselen van bedrijfsleer omvattend, en herzien door Drs. H.L. Jansen. | |
W.L.M.E. van Leeuwen e.a.: Dichterschap en Werkelijkheid. - Utrecht. Uitg. Mij. W. de Haan N.V.Allereerst een woord van hulde aan de Uitgevers de Haan, die zóó keurig dit boekwerk verzorgden (hopelijk is niet in alle exemplaren een vel tot onleesbaarheid doorgedrukt) en zoo billijk op de markt durven brengen! De letter, de illustratie's, de band, het is alles even af, en even passend bij elkaar. Waar een boek een geheel vormt, mag ook hierop wel eens gewezen worden. Dichterschap en Werkelijkheid is een litteratuurgeschiedenis van heel Nederland en Zuid-Afrika; verzorgd door de heeren Moller, Karsemeyer, Staverman, van Leeuwen, Besselaar en Gijzen, behandelend resp.: Middeleeuwen; Renaissance, Gouden en 18e eeuw; overgang en 19e eeuw tot 80; de laatste vijftig jaar; Afrika en Vlaanderen. Evenals bij elk werk van meerderen, kan ook hier de opmerking gemaakt dat een dergelijke samenwerking inderdaad zijn voordeel, maar ook nadeel heeft. Dit nadeel ware slechts bij een zéér nauwe samenwerking op te heffen; en dit is hier niet gebeurd. | |
[pagina 126]
| |
Het voordeel is natuurlijk, dat men voor elk onderdeel de meest bekwame schrijver kan uitnoodigen, zoodat de bijdragen, in informatorisch opzicht minstens, betrouwbaar zijn. Dit is hier dan ook bereikt; men leest dit boek werkelijk met genoegen betreffende de zakelijkheid. Er is wel niemand en niets vergeten wrat vermelding verdiende (behoudens in het hfdst. over de laatste vijftig jaar) terwijl er toch ook geen overdaad heerscht door vermelding van bij-figuren. Uiteraard kan men met de schrijvers van meening verschillen over het belang dat aan de verschillende personen wordt toegekend; het werk treft nu eenmaal niet door oorspronkelijkheid of gedurfdheid in oordeelvelling, maar houdt zich over 't algemeen trouw aan de gebruikelijke vonnissen. Of deze altijd even juist zijn, ook voor nieuwere tijden en inzichten, is een andere vraag. Het is echter vooral in een ander opzicht, dat dit boek van belang is - en wel in dit: men kan hieruit eens te meer zien hoe zeer het noodig is dat wij in dit land weer een juist en zuiver litterair waarde-oordeel gaan krijgen. Even is dit geweest; dank zij ‘het wonder van Tachtig’, zooals het hier terecht genoemd wordt. Maar helaas al te spoedig kwamen er weer andere factoren bij in het spel, en vergat men dikwerf terwille dezer andere factoren de zuiver litteraire. Misschien maken Dr. Moller en Marnix Gijsen zich aan deze fouten het minst schuldig; zij geven tenminste een behandeling die zakelijk van litteratuur-inzicht getuigt. Maar als men nà Moller Dr. Karsemeyer hoort, dythirambe's zingend op Renaissance, Hervorming en Humanisme, dan vraagt men zich al af: is dit nog een litteratuur-geschiedenis? Zijn 9 blz. tellende inleiding bevat politieke, wijsgeerige, dogmatische (foutieve) en andere beschouwingen, en geen litteratuur; zijn behandeling van personen is ook in veel te groote mate een vertellen of ze hervormd waren of niet, plus allerlei anecdotische bijzonderheden. Dr. Staverman herstelt deze fout weer een weinig, en behandelt interessant litteraire bijzonderheden, tot zelfs enkele technische opmerkingen toe - maar dan komt de heer v. Leeuwen over de laatste vijftig jaar. Uiteraard de interessantste èn de gevaarlijkste periode reserveerde de redacteur hiermee voor zichzelf. Eerstens zouden we willen vragen of de verhouding niet wat al te scheef | |
[pagina 127]
| |
is - vanaf 't begin tót 1880 (inclusief Vondel) 189 bladzijden; de laatste vijftig jaar alleen bijkans 100 pagina's; Zuid-Afrika 14 pagina's. Ook hier treft het weer dat de inleiding tot de bespreking van 80 overloopt van sociale, economische, politieke, philosophische en psychologische beschouwingen, zoodat men gaat verlangen naar wat litteraire. Deze zetten vrij aardig in met Perk, om dan al weer heel spoedig ineen te zakken. Wat geeft ons het gedaas dat men in alle schoolboekjes vindt, dat de Tachtigers a-moreel, a-sociaal en a-religieus waren (er zou nog over te twisten zijn in hoever dit waar is) als zij slechts goede kunst gaven! Is het waar, dat 80 tot de autonomie der kunst kwamen door hun indifferentisme t.o.v. kerk, maatschappij en ethiek - als van L. zelf over Kloos vertelt ‘hij staat een staatkunde voor van nationaal zelfbesef naast maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel’ en van Lodewijk van Deyssel ‘Hoe heeft hij gevochten voor een gróter, een bewogener Nederland’. Is al dit beweren over dat indifferentisme van 80 niet eerstens een elkaar napraten, en tweedens een oordeel dat terzij de litteratuur staat? Is datgene wat op blz. 219 wordt aangegeven als de crisis van 80 niet veeleer een persoonlijke crisis van Leopold, die elk mensch in dezelfde omstandigheden krijgt door te maken? Wordt vanaf 80 tot 1914 tenminste, naast andere factoren, ook nog aandacht geschonken aan litteraire eischen (omdat 80 zelf hiertoe noodzaakt) - bij de litteratuur na 1914 blijven de litteraire beschouwingen zoogoed als geheel achterwege. Typeerend is een zinsnede over Dirk Coster (pag. 256) ‘als moralist kreeg hij de paganisten tegen zich; als vààg moralist alle dogmatisch aangelegden; als niet-uitgesproken christelijk moralist bovendien de jonge Katholieken en Protestanten; als humanitarist de vitalisten’ - men vraagt zich in heel dit debat (rond 'n ‘centrale’ figuur als Coster) verbaasd af: waar blijven de litteratoren?? Wij zullen maar niet op alle slakken zout gaan leggen, en zoeken welke Katholieken ‘vergeten’ werden. Nog altijd geldt: catholica non leguntur. Pieter v.d. Meer v.d. Walcheren weglaten is toch wel wat heel erg! Om geen anderen te noemen. Wat interesseert het ons dat Anton van Duinkerken ‘in | |
[pagina 128]
| |
allerlei gedaanten en op ieder moment op de bres staat voor een katholieke cultuur’ als we willen weten wat zijn litteraire beteekenis is? Na dit alles doorgelezen te hebben, is het werkelijk een genoegen, een dichter zelf aan 't woord te zien komen over Vlaamsche letterkunde, en het sympathieke en sympathie-wekkende opstel over Zuid-Afrika te lezen. Wij hebben hier nogal uitvoerig stilgestaan bij de hoofdfout van deze en andere litteratuurgeschiedenissen, om de hoop uit te spreken dat men eindelijk eens afleere zich met alerlei bijzaken op te houden. Wie schenkt ons een werkelijke litteratuur-historie? | |
A.F.J. Portielje: Dieren zien en leeren kennen. - Nederl. Keurboekerij, Amsterdam.Een goed geschreven en prachtig uitgegeven boek van den bekenden dierenkenner Portieltje. Een rijke ervaring en theoretische studie geven zijn woord gezag. Min of meer op behavoristisch standpunt standpunt staande, is schr. zéér voorzichtig in het trekken van conclusies aangaande dierenpsychologie, en geeft vooral gedragingen weer. Een boek dat alle dierenliefhebbers zal intereseeren. | |
M. Boon: Het Water uw Vriend - Wereldbibliotheek, Amsterdam.Als leeraar M.O. lich. opvoeding is de heer Boon overtuigd van het groote nut der zwemsport; en wij zijn het met hem. Ieder Nederlander zou moeten kunnen zwemmen. Hiervoor propaganda te maken is het doel van dit boekje, en zal inderdaad ook het resultaat ervan zijn. Jammer dat schr. nog meent een lans voor gezamenlijk zwemmen te moeten breken; het fiasco der coëducatie had hem kunnen waarschuwen.
Louis Knuvelder |
|