zijds is. Ik ben niet van plan mij in mijn kritische terminologie te laten beknotten door de overgevoeligheden van Uw cliënt. Wij leven in Nederland nog niet in een tijdperk van cencuur, waar Uw cliënt wellicht naar verlangt, maar ik niet.’
De laatste uitdrukking is wat vreemd: immers het is Greshoff, die in zijn critiek op Hiegentlicht op 12 November 1938 de verzuchting slaakt: ‘Er zijn van die pijnlijke oogenblikken, waarin de hartstochtelijke minnaar der vrijheid naar een censor begint te hunkeren, bij voorbeeld onder het lezen van een boek van Jacob Hiegentlich.’
Wij nemen nog steeds aan, dat Greshoff te goeder trouw is, wij zullen weer gelooven, dat hij weer vergeten is, wat hij een week of drie geleden geschreven heeft, zooals hij vergat, dat Hiegentlich hem zijn verontschuldigingen had aangeboden en vergat, dat hij, indien hij zich vergist zou hebben niet zou weten wat hij moest doen om het goed te maken. Maar dan moeten wij toch constateeren, dat zijn vergeetachtigheid grenst aan datgene, wat hij litteraire gewetenloosheid gelieft te noemen.
Wat het oordeel van dergelijke ‘vergeetachtige’ lieden waard is, moge de lezer zelf beoordeelen.
In Extra Tijding 1938, No. 2, van N.V. Querido, Uitg. Mij., schreef de heer Greshoff:
‘Elk “nutteloos” boek, dat verkocht wordt, moeten wij als een overwinning beschouwen’ en weer verderop lezen wij in het zelfde artikel: ‘Ik ben in staat boeken te koopen in een taal, die ik niet machtig ben’!
De heer Greshoff blijkt tot zeer veel dingen in staat te zijn. Overigens hadden wij hem reeds lang van dergelijke vreemdsoortige neigingen verdacht, maar, om met den heer ter Braak te spreken, zoolang hij in een democratisch land leeft, vinden wij het óók niet erg.
Wij wenschen alle belangstellenden van dit genre een genoeglijk Nieuw Jaar, vol haarkloverijen en litteraire kibbelpartijtjes en den heer ter Braak in het bijzonder, dat hij deze zal neerschrijven in een taal, die hij wel machtig is....