| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht (16 november-16 december) door Johan Perey.
Twintig jaren! In een menschenleven een periode van beteekenis, aan de eeuwigheid gemeten wellicht niet meer dan een enkele minuut, vermoedelijk zelfs minder. Maar toch, hoezeer kunnen de laatste seconden van zulk een korte spanne tijds er anders uit zien dan de eerste, hoezeer kunnen eens onaantastbaar geachte feiten en toestanden met het verglijden dezer weinige, slechts zestig, tellen volkomen in hun tegendeel verkeeren.
Frankrijk 1918, de eerste en machtigste onder hen, die het bloedig spel van den Grooten Oorlog - gelijk het toenmaals scheen - gewonnen hadden; het land, welks vertegenwoordigende staatslieden het hoogste en tevens het laatste woord te spreken hadden, waar het er om ging een nieuwe orde te scheppen en deze ‘eens en voor al’ in protocollen vast te leggen.
Frankrijk 1938, het vergt slechts weinig woorden, de nul in het cijfer der groote mogendheden. Tusschen beide jaartallen dan, een tijd, waarin men een evenwichtige en rechtvaardige vrijheid, het heiligste goed van den citoyen, heeft zien ontaarden in een weerzinwekkende bandeloosheid, die aan zeker soort demagogen er als het ware plein pouvoir voor gaf het land in elk opzicht uit te hollen. Hoe verder men met dezen arbeid vorderde, des te zwakker werd ook de politiek van het Quai d'Orsay. Het element van den angst, dat reeds in de dagen van Versailles een niet onbelangrijke rol gespeeld had, begon in de buitenlandsche politiek steeds tastbaarder vormen aan te nemen en, na de zoo onvoorziene wedergeboorte van het Duitsche Rijk, zelfs op dusdanige wijze, dat men er in het jaar 1935 toe overging het lot van de zoo hoogstaande culture latine te verbinden aan die van een land, waar men zich het, door middel van een wereldrevolutie, uitroeien van al wat westersche beschaving heet als hoogste doel heeft gesteld.
| |
| |
Mocht een in overwinningsroes oververhit Frankrijk een reëel gevaar opleveren voor een rustige en natuurlijke evolutie in de Europeesche verhoudingen, een buitensporig verzwakt Frankrijk is dit zeer zeker niet minder. Teneinde in het spel der westersche belangen het juiste evenwicht te kunnen bewaren is de aanwezigheid eener gezonde Fransche kracht nu eenmaal een noodzakelijke voorwaarde, vandaar, dat den oogenschijnlijk zuiver binnenlandsche aangelegenheid als de vraag of en in hoeverre een Daladier zijn politiek van reconstructie op den duur zal kunnen volhouden, in werkelijkheid een kwestie is van voornaam internationaal belang.
Kon men voordien nog niet precies zeggen wat in het aan de regeering vijandelijke kamp te gebeuren stond, in de tweede helft van November, daarentegen, begon de marxistische actie veel heftiger, maar tegelijkertijd ook veel duidelijker te worden. Het eerste bedrijf speelde in de financieele kamercommissie, waar de socialisten en communisten voor den dag kwamen met een klinkende motie van wantrouwen. Slechts op het nippertje wist de regeering zich hiertegen nog staande te houden, met 20 tegen 18 en 5 onthoudingen, een mager resultaat, dat zelfs zonder Daladier's dreigement aan Chamberlain en Halifax te zullen verzoeken hun ophanden zijnd' bezoek voor onbepaalden tijd uit te stellen, vrij zeker nog niet eens verkregen zou zijn. Desondanks waren de partijgangers van Blum en Thorez nu in parlementairen zin eigenlijk uitgepraat, daar de regeering bij een stemming in de plenaire Kamer, eerder nog dan in de financieele commissie, ook wel in de meerderheid zou blijven.
Men moest het dus verder maar in de onparlementaire middelen gaan zoeken, hetgeen ook prompt gebeurde, want toen een paar dagen later de Engelsche ministers te Parijs arriveerden, was het beproefde stakingsspelletje al reeds druk aan den gang. Na de Fransch-Engelsche gedachtenwisseling, die men ditmaal moet zien als een nadere bespreking van reeds eerder aangesneden onderwerpen en die daardoor dus noch sensatie, noch teleurstelling kon brengen, achtte de C.G.T. er het oogenblik voor rijp geworden om zijn geheele macht in te gaan zetten tegen die der regeering: Jouhaux gaf aan alle arbeiders de
| |
| |
opdracht op den 30sten November het werk voor vier en twintig uren neer te leggen. Naar het heette, als protest tegen de decreten van Reynaud, doch in werkelijkheid, zooals duidelijk kon blijken uit alle mogelijke kranten, affiches en pamfletten, ging het in wezen tegen het buitenlandsch beleid van Daladier, tegen zijn optreden te en naar aanleiding van Muenchen, benevens tegen het volhouden van de non-interventie-politiek inzake Spanje. Mocht zij het in ander opzicht reeds zijn, speciaal hierdoor werd de aangekondigde staking volslagen onwettig, aangezien zij nu kennelijk niet meer werd gebruikt als een wapen tot economisch verweer, maar zuiver en alleen als een strijdmiddel om een bepaalde politiek af te dwingen.
Daladier zou dus in een bestrijding van Jouhaux' offensief al direct de wet voor honderd procent aan zijn zijde vinden en gelukkig heeft het hem ook niet aan den zedelijken moed ontbroken van deze situatie op ruime wijze te profiteeren. De diensten van openbaar vervoer (spoorwegen, autobussen en metro) werden alle door de regeering gerequireerd, de ordedienst versterkt met legereenheden en de garde mobile, terwijl den ambtenaren werd aangezegd, dat het in staking gaan een gegronde reden tot ontslag zou kunnen opleveren. Daarnaast werden nog tal van andere maatregelen getroffen, die allemaal ten doel hadden het dagelijksch leven óók op 30 November zijn gewonen gang te doen gaan en er verder in voorzagen eventueele schuldigen ‘loon’ naar werken te kunnen geven.
De dag van de staking kwam, maar alle ophitsing en dreigementen ten spijt, bleek des avonds, dat de regeering op overtuigende wijze het pleit gewonnen had. Zeker, er was hier en daar nog behoorlijk wat gestaakt, echter alles bij elkaar had toch niet meer dan één vierde van de arbeidende massa aan het parool van de C.G.T. gehoor gegeven, zoodat, daar het er om gegaan was macht tegenover macht te stellen, de heele opzet van de leiders van het vakverbond voor hen een miserabel fiasco is geworden.
Zeer terecht mocht dan ook Daladier in zijn 's avonds uitgesproken radiorede den dertigsten November als een historischen datum betitelen. ‘Onder ironisch toezien onzer tegenstanders en tot groote droefenis onzer vrienden, aldus de Fransche
| |
| |
premier, had het leven der natie voor vier en twintig uren moeten worden stilgelegd. Het land heeft echter zijn vastbeslotenheid getoond om, door de regeering in het volste vertrouwen zijn medewerking te verleenen en de wetten te eerbiedigen, de staking te doen mislukken en het welzijn van Frankrijk te verzekeren.’
Nog is de vijand niet vernietigd, maar wel heeft de Fransche regeering aan eigen burgers èn aan de geheele wereld het bewijs kunnen leveren, dat een ordelijk en gezaghebbend Frankrijk gelukkig nog altijd zeer wel binnen het bereik van het mogelijke ligt. Europa mag slechts hopen uit deze overwinning van den goeden wil nu ook een overwinning van goede daden te zien geboren worden.
Daladier heeft daar thans het noodige gezag voor, gelijk hij het ook (nog net bijtijds) had om op voor Frankrijk waardige wijze den Duitschen minister Von Ribbentrop te kunnen ontvangen. Naast het houden van allerlei informatieve besprekingen, was de onderteekening van een ‘verklaring van goede betrekkingen’ wel het hoofddoel van Von Ribbentrop's komst. De Duitscher kwam dus iets brengen, waarbij men zich even bedenke, dat, naar gelang de positie van den begiftigde, het karakter van ieder geschenk varieeren kan tusschen de grenzen van een hoogmoedig toegeworpen fooitje en een eerbiediglijk aangeboden bewijs van hoogachting. Vóór den historischen 30 November zou de Duitsche uiting van vriendschap voor Frankrijk wel bedenkelijk veel op zoo'n fooitje geleken hebben, op zooiets van ‘daar dan, daar hebben jullie nou ook eens wat’, echter na dien datum kon de Fransch-Duitsche verklaring weer op haar juiste waarde gezien worden, en wel als een bevestiging van wederzijdschen goeden wil en hoogachting tusschen twee volkomen gelijkwaardige partijen.
Behalve op het bestaan van goede betrekkingen nog eens den nadruk te leggen, vermeldt de tekst der verklaring verder nog, dat er tusschen Frankrijk en Duitschland geenerlei territoriale kwesties bestaan en wordt er tenslotte uiting gegeven aan den wil om zooveel mogelijk onderling overleg te plegen. Over dat laatste punt heeft men ook werkelijk geen spiertje gras doen groeien, want in Von Ribbentrop's gezelschap waren een groot
| |
| |
aantal deskundigen mee naar Parijs gekomen, die er zich den tijd zeer ten nutte hebben gemaakt door met hun Fransche collegae langdurige beraadslagingen te houden en dit, naar het opvallend minder worden van de reserve der Fransche persstemmen te oordeelen, met meer succes dan men tevoren wel had durven verwachten. Trouwens ook de echt ongedwongen, welhaast joviale stemming, welke b.v. op de soirée in de Duitsche ambassade zoo kennelijk viel waar te nemen, mag er een indice voor heeten, dat het zakelijke gedeelte voor beide partijen aangename verrassingen moet hebben ingehouden. Niet in dien zin natuurlijk, dat de wereld binnenkort verbaasd zal staan van de meest ingrijpende veranderingen, als voortvloeisel uit de zoo pas geteekende verklaring, maar meer - indien het zoo mag worden uitgedrukt - in alledaagsch opzicht.
Oudstrijder Bonnet en oudstrijder Von Ribbentrop, die elkander in deze kwaliteit alleen al, het noodige respect moeten toedragen, zullen door dit persoonlijk contact vermoedelijk wel tot de ontdekking zijn gekomen, dat zij als mensch het heel best met elkaar kunnen vinden, terwijl anderzijds de Franschen nu eerst goed tot het besef zijn gekomen hoezeer Duitschland er op uit is, en wat het er voor over heeft, om goed zaken te kunnen doen. Elke markt is den Duitschers welkom en zeker zulk een groote markt als de Fransche zou kunnen zijn. Die markt te veroveren, al is het ook maar voor een gedeelte, is aan Duitschland natuurlijk iets waard, een ‘iets’, waar voor een Frankrijk, dat aan den vooravond staat van een langdurige periode van moeizamen - en duren! - herstelarbeid, zeer zeker de noodige muziek in zal zitten.
Twee dagen na het vertrek van de Duitsche delegatie trad Daladier voor de Kamer van Afgevaardigden, waar hij, zonder er ook maar in het minst doekjes om te winden, het door hem gevoerde beleid op magistrale wijze verdedigd heeft. De premier legde er o.m. den nadruk op, dat in een democratie vóór alles de wet diende te worden nageleefd. Door een onwettige staking te breken, onrechtmatig bezette fabrieken te doen ontruimen, de openbare orde te handhaven en de publieke diensten stipt te doen functionneeren meende Daladier naar behooren aan dezen eisch te hebben voldaan en deswege op het vertrouwen van de Kamer
| |
| |
aanspraak te kunnen maken. Ten opzichte van zijn buitenlandsch beleid zeide de minister-president nog, dat hij, gelijk alle oudstrijders, vrede met den Duitschen nabuur wilde en dien ook op waardige wijze na zou streven.
Na een kort debat, dat meer vinnig was dan belangrijk, verkreeg de regeering het gevraagde vertrouwen met 315 tegen 241 en 52 onthoudingen. De meerderheid werd ditmaal gevormd door drie vierden van de rad. soc. fractie, benevens alle partijen, die tijdens het volksfront in de oppositie waren. Een wel heterogene meerderheid dus, die voor het huidige kabinet geen gesloten front door dik en dun oplevert, gelijk b.v. de conservatieve partij dit voor de Engelsche regeering wèl is.
Daarom, men is er nog lang niet in Frankrijk en het zal den politieken leiders, die hun vaderland oprecht liefhebben en het welmeenen met de traditioneele wijze van landsbestuur, nog heel wat hoofdbrekens kosten aleer zij voor de nationale saneering een werkelijk hechte basis in het parlement gevonden hebben. Het prille begin is er evenwel, wat na twintig jaar schimmenjagerij toch in ieder geval al zeer hoopvol moet stemmen.
Wellicht, dat druk van buiten af aan het Fransche volk nog eens extra de overtuiging kan bijbrengen, hoezeer een eendrachtige samenwerking van allen een dwingende eisch van dezen tijd is. En wat dien druk betreft, die is ongetwijfeld in vrij sterke mate thans aanwezig.
Italië is ontevreden, om allerhande redenen. In de eerste plaats is het teleurgesteld door het uitblijven van zekere gevolgen, welke het na het overleg van Muenchen met stelligheid verwacht had: een regeling voor de Duitsche koloniën, een tastbare toenadering met Frankrijk, het toekennen van belligerentenrechten aan de regeering van Burgos. Verder is het lang niet te spreken over de rechtspositie der Italianen in (Fransch) Tunis en is het dit nog veel minder over de wijze waarop de Franschen zich indertijd van dit protectoraat hebben meester weten te maken. Nu was dit inderdaad een hoogst onfrissche historie, welke zich echter reeds afspeelde in den jare 1881, en dus....
Vervolgens, Dzjiboeti en de spoorwegverbinding van deze haven met Addis Abeba. Zoowel de haven als de spoorweg zijn
| |
| |
Fransch bezit, wat ten gevolge heeft, dat practisch het geheele vervoer van en naar Abessynië door Fransche handen moet gaan. De outillage is bar slecht, terwijl de tarieven abnormaal hoog worden gehouden; volgens de Italiaansche journalist Gayda is Dzjiboeti dan ook niets meer of minder dan de parasiet, welke slechts leven kan op kosten van arbeid en verkeer van het Italiaansche Imperium. Tenslotte zijn er groote klachten over de zoo hooge tarieven van het Suez-kanaal, tarieven, die bovendien nog in goud voldaan moeten worden. Italië wenscht een radicale wijziging in het beheer van genoemd kanaal, dat er niet is om de aandeelhouders aan vette dividenden te helpen, doch er behoort te zijn ten dienste van de volkeren, die van dezen scheepvaartweg gebruik moeten maken. De meerderheid van de aandeelen is echter in Fransch bezit, zoodat Frankrijk ook hier alweer op het zondaarsbankje moest komen te zitten.
Al deze en mogelijk nog heel wat andere grieven hebben in de Italiaansche Kamer tijdens een rede van Graaf Ciano, op het moment toen hij gewaagde van de natuurlijke aspiraties van het Italiaansche volk, aanleiding gegeven tot interrupties, waarin geroepen werd: Tunis, Savoye, Corsica! Als vervolg daarop kwam de jeugd in het geweer, die in tal van demonstraties de teruggave van de genoemde gebieden als eisch stelde. Op Corsica - reeds meer dan honderdvijftig jaren Fransch - en te Tunis liet men zich met contra-betoogingen niet onbetuigd, evenwel was de meest geestige en daardoor wellicht ook de meest doeltreffende demonstratie wel die van de Parijsche studenten, die bordjes met zich mee voerden, waarop Venetië voor Frankrijk, en Italië voor den Negus werd opgeëischt.
Even plotseling als dit alles begonnen was, kwam ook het einde. De Italiaansche regeering verbood op den 10en December ineens alle anti-Fransche manifestaties, waardoor het ook meteen met de reacties hierop in Frankrijk was afgeloopen.
Al zijn de voornaamste grieven en eischen van Italiaansche zijde nu ook wel bekend, toch blijft het maar een gissen, indien men op dit moment reeds zou probeeren de plannen van den Duce aan een analyse te onderwerpen. Wel is vast zeker, dat er van Frankrijk nog heel wat zal worden verlangd, alvorens het
| |
| |
tusschen Rome en Parijs oprechte pais en vreê zal geven, wat Italië nu nog eens door een paar klinkende betoogingen aan alle belanghebbenden en belangstellenden op stevige wijze duidelijk heeft willen maken; maar voor de rest dient er toch zeker te worden gewacht tot na half Januari, tot bekend zal zijn, wat het bezoek van Chamberlain en Halifax aan het hoofd der Italiaansche regeering al of niet zal hebben opgeleverd.
Tot de politieke capriolen, waarover de menschheid zich in deze maand verbaasd, vertoornd, verheugd, dan wel geamuseerd heeft kunnen toonen, behooren zeer zeker ook de manoeuvres, die tegen en door het kabinet-Spaak zijn uitgevoerd rondom de nu al gedurende een heelen tijd broeiende kwestie van aftreden of zitten blijven. Nog meer dan door de persoonlijke moeilijkheden van Spaak met zijn eigen partij, moest de zwakte van het Belgische ministerie voornamelijk daaraan worden toegeschreven, dat de homogeniteit der regeeringspartijen wel heel erg ver te zoeken was. Zooals bekend, zijn de socialisten de voorsprekers van een schier ongelimiteerde uitgavenpolitiek, waartegenover de liberale minister van financiën, Gérard, evenwel stelde, dat België alleen wel zou kunnen varen bij een financieel conservatief beleid, waarvan een sluitende begrooting en het handhaven van de muntwaarde de sluitsteenen vormen. Dan was er een liberale grief tegen minister Heymans, van wien de Indépendance belge schreef, dat diens onbevoegdheid iedereen doet glimlachen. Het moge den heer Heymans best aan de noodige bekwaamheid ontbroken hebben, echter zal zijn neiging tot een zekere gebondenheid in het economische leven ook wel niet geheel vreemd zijn geweest aan het ontstaan van zooveel liberalen toorn. De katholieken bleken nogal erg gekant te zijn tegen de plannen voor een verplichte werkloosheidsverzekering, terwijl katholieken en liberalen samen de door hen bij de gemeenteraadsverkiezingen behaalde winsten nu eigenlijk ook wel in de zetelverdeeling binnen het kabinet wilden zien uitgedrukt. Alles bijeen, genoeg oorzaken om Spaak's getimmerte leelijk te doen kraken, ja zelfs genoeg om het heelemaal in elkaar te doen storten. De eerste man, die er het bijltje bij neerlegde, was minister Gérard, voor wien evenwel nog vrij snel een opvolger kon worden gevonden in den katholiek Janssen. Nog
| |
| |
was deze ministercrisis niet goed en wel opgelost, of de Belgische Werklieden Partij nam met groote meerderheid een motie aan, waarin zij tot uitdrukking bracht, dat de commercieele voordeelen van een erkenning de facto niet konden opwegen tegen de moreele schande, welke voor de socialisten aan een erkenning van de opstandige junta van Burgos verbonden zouden zijn. Of wellicht het landsbelang iets anders kon verlangen, dan wel de Belgische Staat zich misschien beleedigd kon gevoelen wegens het door de machthebbers van Barcelona, als represaille tegen de plannen om voor Burgos een Belgischen handelsagent aan te wijzen, abrupt en zonder commentaar afbreken der diplomatieke betrekkingen, dit alles was aan Vandervelde en de zijnen klaarblijkelijk totaal voorbijgegaan.
Minister Spaak reageerde daarom dan ook zeer juist, door de afkeurende motie van zijn partij slechts voor kennisgeving aan te nemen en zijn belagers voor te houden, dat een grondwettig geboren kabinet geen andere dan een grondwettigen dood mocht sterven, alzoo door bij een aan het parlement gevraagd vertrouwen in de minderheid te blijven. Wel zou hij zijn consequenties weten te trekken, indien de socialistische kamerfractie zich in meerderheid tegen zijn beleid uit zou willen spreken.
In de Kamer wist Spaak evenwel het pleit te winnen en niet twijfelachtig ook; zelfs de rexisten hadden ditmaal hun stem bij uitzondering eens aan de regeering gegund. Maar.... de socialisten hadden in meerderheid tegen gestemd, waarbij zich echter het tot heden ongekende verschijnsel voordeed van een splitsing tusschen de Waalsche en Vlaamsche leden; de eersten bleken tegen, de laatsten vóór den partijgenoot-premier te zijn. Van dit verschijnsel - waar de mogelijkheid van een scheuring in de B.W.P. zeer duidelijk in ligt opgesloten - scheen men zoodanig ontsteld te zijn, dat een paar van de vóór- zoowel als van de tegenstemmers den heer Spaak gingen verzoeken de partij in vredesnaam niet voor een fait accompli te willen stellen, derhalve met aftreden nog maar even te wachten. Iets later kreeg dit verzoek nog een formeele bevestiging, doordat de socialistische partij ertoe besloot, onder voorwendsel van de behandeling der begrootingswetten niet al te zeer in de war
| |
| |
te sturen, het kabinet nog tot den 31sten December respijt te geven, anders gezegd, het den socialistischen ministers toe te staan in ieder geval tot dien datum nog hunne portefeuilles te blijven beheeren.
Na maandenlang geharrewar en gedreig, wel vreemd, die plotselinge bezorgdheid voor het parlementaire werk, maar openlijk te zeggen, dat het partijbestuur, behalve voor een scheuring, er ook nog vrees voor koestert, dat een durvende figuur als Spaak mogelijk wel eens de voetstappen kon gaan drukken van wijlen zijn collega Ramsay MacDonald, wiens nationaal kabinet tenslotte ook de vrucht was van koppige Labour oppositie tegen een staatkunde van grooter formaat dan de laatste wel voor gewenscht hield, was misschien nu ook wel wat al te pijnlijk.
Nauwelijks leek de positie der regeering weer iets meer solide, of daar kwam minister Dierckx met zijn verzoek om ontslag de heele zaak weer op losse schroeven zetten. Nadat Spaak in een bespreking met de liberale voormannen een spoedige herziening van de kabinetszetels had aangekondigd en minister Dierckx daarop besloot in functie te blijven, bleek er tusschen de bedrijven door bij de katholieken de noodige ongerustheid te zijn ontstaan over de vraag, of misschien de premier zijn aanblijven niet gekocht zou hebben door voorloopig de benoeming van een agent bij Franco nog maar wat sleepende te houden. Dit vermoeden werd door Spaak evenwel terstond met de grootste stelligheid gelogenstraft, waarnaast hij nog opmerkte in het aanblijven van een zoowel door den Koning als door het parlement ondersteund kabinet niet in het minst iets ondemocratisch te kunnen zien. Hiermede bleef dan voorloopig het laatste woord aan de regeering, zoodat op dit oogenblik, naar den schijn althans, de politieke rust in België is weergekeerd. Wederom is de beurt aan ‘achter de schermen’, waarvandaan dan binnenkort nog wel eenige sensaties te verwachten zullen zijn.
Een sensatie, welke wij reeds achter den rug hebben en die op de keper beschouwd eigenlijk heelemaal geen sensatie was, werd ons door Polen bereid, dat, door o.a. het Poolsch-Russische Verdrag van non-agressie te vernieuwen, zich plotseling vrij
| |
| |
demonstratief heeft uitgesproken voor een betere verhouding met de Sovjet-unie. Deze min of meer opzienbarende geste past overigens volkomen in de algemeene politiek der Poolsche regeering, die er steeds op uit is, waar dit ook maar even gaat, een ijzertje in het vuur te houden. Doch bovendien past zij in het door Warschau gevoerde beleid ten aanzien van Roethenië, het thans autonome Oekraïnische gebied, waarin de Polen, hoogstwaarschijnlijk niet ten onrechte, een zeer actieve kiem zien voor de vorming van een Groot-Oekraïne. Met een poging deze kiemvorming te voorkomen door het scheppen van een gemeenschappelijke grens met Hongarije en het construeeren van een ‘as’ Warschau-Boedapest-Boekarest hebben de Polen een groot échec moeten lijden, ergo bleef er toen practisch niets anders meer over dan zich tot de laatste belanghebbende te wenden, tot de Russen, die op het autonomistische streven der Oekraïners al heelemaal niet gebrand zijn.
De Oekraïnische minderheid in Polen schijnt inmiddels al aardig te zijn ontwaakt, tenminste, zij heeft bij de regeering te Warschau een verzoek ingediend haar ten spoedigste een vèrstrekkende autonomie te willen verleenen. Dat zulk een verzoek al bijster weinig kans heeft te worden ingewilligd, behoeft wel geen nader betoog, hetgeen voor het overige niet wegneemt, dat zooiets geen oplossing inhoudt en men maar weer blijft zitten met de eenigermate kwalijke vraag van ‘hoe straks dan weer verder?’.
En dit, terwijl de wereld toch al zoo vol zit met even zoovele pijnlijke als gevaarlijke vragen: de verhoudingen tusschen Oost en West, de Palestijnsche kwestie, de (on)mogelijkheden voor Joodsche landverhuizing, de koloniale aanspraken van Deutschland, wellicht straks ook nog die van Polen, de Italiaansche verlangens, de vooruitzichten in de Fransche herstelpolitiek, de toekomst van Spanje.
Wij toeschouwers kunnen slechts hopen, dat het aan de leidende staatslieden gegeven mag zijn in al die groote en ook nog in zooveel kleinere moeilijkheden een weg te vinden, in overeenstemming met den wensch, die rondom een jaarwisseling altijd zoo veelvuldig wordt uitgesproken: Gelukkig Nieuwjaar!
|
|