vriend P.P.! Ik vernam n.l., dat mijn andere vriend Martien Beversluis, redacteur van ‘De Nieuwe Gids’ èn dichter, (ja, ja, je zou zeggen: hoe bestààt het!) uit dit comité was geroyeerd. En met dit nieuws viel ik Pietje P. op het lijf toen hij zijn ochtendeitje zat te verslinden. Maar geen seconde onderbrak hij deze bezigheid, dan alleen om me met ei-gele lippen toe te voegen ‘groot gelijk’. Natuurlijk informeerde ik nader wie er groot gelijk had, waarop 't antwoord werd gemompeld ‘comité’. En nadat het ei verslonden was, zette hij mij uiteen:
‘Maar snap je het nou niet? Die Beversluis van jou is toch een volksvijand. Hij zal wel weet ik wat voor verraderlijke plannen gesmeed hebben. A propos: waarom is hij eigenlijk geroyeerd?’
‘Pietje’, zei ik, ‘dat zal ik je nou 'ns vertellen: omdat hij een voordracht-avond gaf. Een voordracht avond, Pietje, waarop hij enkele van zijn eigen gedichten voorlas, onder anderen die welke in het November-nummer van de Nieuwe Gids gestaan hebben. En je zal me toch kwalijk wijsmaken, als je ze tenminste gelezen hebt, dat deze gedichten volksverraderlijk zijn.’
‘Nee’, zei P. Pieters, ‘zoo eerlijk ben ik nog wel om dit toe te geven. Maar voor welke infernale vereeniging hield hij die voordracht?’
‘Schrik niet, Pietje’ zei ik, en ik deed hem eerst weer in zijn stoel plaatsnemen; ‘voor het Nationaal Jongeren Verbond’.
‘Aha’, meende Pietje, ‘maar dat “Nationaal” deugt niet, dat “Jongeren” deugt nog veel minder. “Verbond” kan er nog al mee door, maar riekt minstens verdacht. Wat een wonder, dat iemand, die voor zulk een verbond spreekt, geroyeerd wordt. Dat N.J.V. heeft immers zoo langen tijd met gebroken geweertjes geloopen, ten teeken dat ze geen weerbaarheid wilden?’
Ik maakte Pietje P. diets, dat hij zich vergiste, dat de gebroken geweertjes juist elders te vinden waren geweest. Meer bij de groepen van Romein, Huyts, Kanter e.t.c. - die in ‘Geestelijke Weerbaarheid’ een nogal voorname rol spelen. Waarop P.P. achterover ging zitten.
Vervolgens vertelde ik hem, dat dit royement ook uitgedeeld was aan Mevr. Marg. Couperus. Vervolgens zeide ik, dat dit royement al uitgesproken was vóór de spreekbeurt begon; dus vóór men wist wat Beversluis zou zeggen. Vervolgens deelde ik