| |
| |
| |
Buitenlandsch Overzicht (16 september tot 15 october) door Johan Perey.
Indien er één les uit de zoo hevig bewogen gebeurtenissen der jongste weken getrokken mag worden, dan is het deze wel, dat het ons menschen nu eenmaal niet gegeven is, zelfs niet op de meest bescheiden schaal, den loop der dingen eenigermate te kunnen voorzien.
Toen Chamberlain het kloeke initiatief nam, de wereld van papier te verlaten en - met alle respect gesproken - er toe besloot, den Duitschen leeuw in zijn hol te gaan opzoeken, was de hierdoor teweeggebrachte ontspanning in veler oogen reeds zoo groot, dat er voor de gedachte aan mogelijke opnieuw te rijzen moeilijkheden eenvoudigweg geen plaats meer over kon blijven. Men verwachtte van dit overleg te Berchtesgaden reeds wonder wat; groot moest daarom de ontgoocheling wel zijn, toen de Britsche premier, na slechts enkele uren met Hitler geconfereerd te hebben, terstond weer naar Londen wenschte terug te keeren. Was Chamberlain's reis vergeefs geweest? Zooals later uit zijn Lagerhuisrede zou blijken, integendeel! Bij dit eerste onderhoud heeft de Fuehrer in hoffelijke, doch geen twijfel latende termen het Duitsche standpunt aan Chamberlain kenbaar gemaakt, hem er met nadruk op wijzende, dat Duitschland, liever dan te wachten, eventueel bereid zou zijn een wereldoorlog te riskeeren. Wilde de Britsche regeering zich evenwel in principe ten gunste van het zelfbestemmingsrecht der Sudetenduitschers uitspreken, dan zou Hitler zich op zijn beurt bereid
| |
| |
verklaren nader overleg te willen plegen over de middelen, waarmede dit recht in de praktijk verwezenlijkt zou kunnen worden. Zonder hieromtrent de meening van het Engelsche, noch die van het Fransche kabinet te kennen, was het Chamberlain natuurlijk niet mogelijk op het Duitsche verlangen een bindend antwoord te geven, vandaar de noodzakelijkheid om zoo snel mogelijk naar Londen terug te keeren. Vooral snel, want al had Hitler ook beloofd tot na de Londensche onderhandelingen van daadwerkelijke vijandelijkheden af te zien, de hier aan toegevoegde voorwaarde ‘mits in Tsjechoslowakije niets gebeuren zal, dat ons tot ingrijpen noopt’ maande, gezien de met haatgeladen stemming der partijen en de voortdurend grooter wordende frequentie der incidenten in het Sudetenduitsche gebied, tot den allergrootsten spoed. Inderdaad liet men er te Londen dan ook geen gras over groeien, en vooral, wanneer men bedenkt, dat er van de Geallieerden van 1914-'18 toch niets minder gevraagd werd, dan in Midden-Europa den sleutel van de politiek van Versailles definitief prijs te geven, mag het een verbluffende en prijzenwaardige snelheid heeten om binnen drie dagen in de richting der Duitsche wenschen een accoord gevonden te hebben. Onder voorbehoud van de Tsjechische goedkeuring, waren de Engelsche en Fransche regeeringen het er over eens geworden om zonder volksstemming de Tsjechische gebieden met meer dan vijftig procent Duitsche bewoners aan Duitschland over te doen gaan. Als compensatie voor de daardoor veroorzaakte strategische verzwakking, zouden de nieuwe grenzen dan door Engeland, Frankrijk, Italië, benevens door de buurstaten aan Praag gegarandeerd moeten worden.
Voor Hitler beteekende dit plan ongetwijfeld een groot diplomatiek succes, immers tot nog toe hadden Frankrijk zoowel als Engeland er naar gestreefd een oplossing binnen den bestaanden staat te bereiken, terwijl het protocol van Londen kennelijk door het Duitsche standpunt, verbreking van het Tsjechische staatsverband, geïnspireerd bleek te zijn. Niettemin mocht de practische waarde der Londensche overeenkomst niet al te hoog worden aangeslagen. Het oogenschijnlijk forsche besluit om zonder plebisciet de Sudetenduitsche gebieden bij het Derde Rijk te voegen, was speciaal in dien vorm zoo genomen, om de idee van
| |
| |
een plebisciet geheel van de baan te krijgen. Aldus meende men de Tsjechische republiek nog zooveel mogelijk te sparen, want stond men den Duitschers een volksstemming toe, dan zou men deze aan de Polen, Hongaren en eventueel andere gegadigden toch moeilijk kunnen weigeren, wat dan wellicht tot een totale verbrokkeling van de republiek zou kunnen leiden. En daarom, maar vlug den machtigsten eischer tegemoet getreden, en voor de rest voorloopig een uitstel, dat zoo mogelijk in afstel diende over te gaan. Deze gedachtengang is echter zoo volmaakt in strijd met de bedoeling van een garantiepact, waaronder ook van Boedapest en Warschau een handteekening verlangd zou worden, dat het moeilijk van nuchtere menschen als Chamberlain en Daladier kan worden aangenomen deze ongerijmdheid over het hoofd te hebben gezien. Dit temeer niet, daar men met vrij groote zekerheid vermoeden kon in Hitler ook een promotor voor de Hongaarsch-Poolsche verlangens te vinden, zulks intusschen met zekerheid wetende van Mussolini, die zoo juist het principe van volksstemmingen voor alle nationaliteiten binnen den Tsjechoslowaakschen staat als een dwingende eisch had gesteld.
Deze feiten in aanmerking genomen, is het nu achteraf zeer gemakkelijk het Londensche plan op zijn juiste waarde te schatten, n.l. als een formule, die, nadat zij door de betrokken partijen aanvaard zou zijn, de basis had kunnen worden voor een heele serie verdere onderhandelingen. Het plan gaf niet meer dan een algemeen beginsel, waarvan de uitwerking nog heelemaal in de lucht bleef hangen, een kapitale fout intusschen, juist tegenover de diplomatie van een autoritairen staat, die nergens zoo afkeerig van is als van het vooruitzicht op ellenlang over en weer gepraat en die daarom steeds den drang in zich draagt terstond spijkers met koppen te kunnen slaan. Zoo was het ook niet te verwonderen, dat de blijdschap over de resultaten van Londen maar van zeer korten duur kon zijn. In Hongarije en in Polen vooral stak men zijn woede over deze ‘oplossing’ niet onder stoelen of banken, onderwijl een groote diplomatieke activiteit ontwikkelende: de ministers Imrédy en De Kanya gingen bij Hitler op bezoek, evenzoo de Poolsche gezant, terwijl het Hongaarsche staatshoofd, admiraal Von Horthy, als gast van generaal-veldmaarschalk Goering met dezen ‘op jacht’ was.
| |
| |
Praag volgde inmiddels weer de bekende taktiek van tijd winnen; men wilde over allerlei nog nadere inlichtingen, zoo mogelijk nog weer nieuwe besprekingen, en toen dan eindelijk onder hoogen druk van Londen en Parijs het onvermijdelijke aanvaard werd, bleek het gunstige getij voor de zooveelste maal al weer verloopen te zijn. De Polen hadden reeds het plan opgevat het door hen begeerde gebied rondom Teschen met geweld van Tsjechoslowakije af te gaan scheuren, in Boedapest had men zoo ongeveer in één adem een nationale betooging voor de rechten der minderheden en een verduisteringsoefening gehouden - kon het onder omstandigheden symbolischer? -, terwijl voor het overige de laatste restjes van het Duitsche geduld als sneeuw voor de zon leken weg te smelten. De vaak bloedige incidenten in het omstreden gebied waren zoo langzamerhand niet meer te tellen; Sudetenduitschers vluchtten bij honderden en duizenden de grens over, uit hen werd weer een Legioen gevormd, dat aan de grenzen in gereedheid werd gebracht om zoo spoedig mogelijk in te kunnen grijpen, waardoor natuurlijk weer de noodige grensincidenten geboren werden, en zoo ging het dan maar door in een warrelenden stroom van gebeurtenissen, waarvan het einde niet te overzien was, immers het eene lokte weer het andere uit.
Een gelukkige wending scheen echter op handen te zijn, toen, na de aanvaarding van de Londensche voorstellen, de Tsjechische gezagsorganen zich hoe langer hoe meer uit het Sudetenduitsche gebied begonnen terug te trekken, en tevens het bij de eischende partijen uiterst slecht aangeschreven kabinet-Hodzja tot aftreden besloot. Met de direct daarop door generaal Syrovy gevormde regeering had men nog geenerlei ervaring kunnen opdoen, en zoo kon dan de Godesberger bespreking tusschen Hitler en Chamberlain er tenminste nog op bogen met wat zonneschijn, zij het dan ook van een allermagerst waterzonnetje, begonnen te zijn. Maar dat was dan meteen alles ook, want het eerste wat de regeering-Syrovy liet doen, was onmiddellijk de Tsjechische grensstreken weer onder contrôle van de gendarmerie en het leger te stellen, terwijl het eerste wat Chamberlain mocht ondervinden, de ervaring was, hoezeer de diplomatieke methoden der autoritaire landen in wezen nu wel verschillen van die der democratisch bestuurde staten. Uitgegaan met de gedachte op basis van de
| |
| |
overeenkomst van Londen eens rustig allerlei modaliteiten voor de toekomst te gaan overwegen, moet Chamberlain wel zeer vreemd hebben opgekeken, toen Hitler al terstond met een volledig uitgewerkt plan ter tafel kwam, volgens hetwelk het beginsel der zelfbestemming nu op korten termijn in concrete feiten zou moeten worden omgezet. Tusschen deze twee standpunten zou het werkelijk niet mogelijk zijn geweest een gemeenschappelijke lijn te trekken, zoodat de geste van den Engelschen minister, om zich voorloopig maar in eigen kring terug te trekken, inderdaad het beste was wat in deze situatie kon worden gedaan. Het alternatief bestond immers slechts daarin, meteen de conferentie voorgoed af te breken, hetgeen, gelet op de heerschende atmosfeer, een oorlog zoo goed als zeker zou hebben gemaakt.
Moeizaam vergleden daarop een vier en twintig uren, waarin langs schriftelijken weg gepoogd werd op een of andere manier tot een modus vivendi te komen. Dit mocht echter niet gelukken, en toen Chamberlain dan eindelijk in den laten avond van den tweeden conferentiedag aan Hitler nog eenmaal een bezoek ging brengen, kon dit redelijkerwijze worden beschouwd als het formeele einde van een mislukt overleg. Toch zou het nog eenigszins anders loopen. Zeker, de conferentie als zoodanig bleef eene mislukking, maar onder den ban van het intusschen binnengeloopen bericht over de mobilisatie der Tsjechoslowaaksche weermacht, groeide het afscheidsbezoek nog uit tot een volwaardige bespreking van niet minder dan drie uren. Dank zij dit onderhoud, waarin beide staatslieden elkander wel zeer openhartig gezegd moeten hebben, waar het h.i. op stond, kon de mogelijkheid bewaard blijven om langs andere banen nog te bereiken, wat in Godesberg niet verwezenlijkt had kunnen worden. De bereidheid van Chamberlain om het memorandum met de Duitsche eischen, waarmee hij zelf toch niet kon instemmen, desondanks aan Praag te willen doorgeven, was er zelfs een indicatie voor, dat de sfeer van het laatste gesprek beslist welwillend moet zijn geweest. In normale tijden zou het falen van Godesberg dan ook werkelijk niet meer dan een kleine impasse beteekend hebben, nu echter, waar elke minuut een onheilbrengende verrassing kon opleveren, werd de toestand er in niet onbelangrijke mate door verscherpt.
| |
| |
Reeds den volgenden dag tenminste, werd het Fransche leger gedeeltelijk gemobiliseerd, terwijl in België de technische troepen onder de wapenen moesten komen. Deze snelheid van handelen moet mede verklaard worden uit den inmiddels openbaar geworden inhoud van het Duitsche memorandum. Hitler had den 1sten October als datum gesteld, waarop het grootste gedeelte van het Sudetenduitsche gebied in den toestand van het oogenblik, de Tsjechische verdedigingswerken hieronder mede begrepen, aan de Duitsche overheden zou moeten worden overgedragen, terwijl verder over nog nader aan te duiden gebieden vóór den 25sten November door volksstemmingen beslist moest worden. Praag beschouwde deze eischen als een volslagen ultimatum en wees daarom het Duitsche memorandum als onaanvaardbaar van de hand. Weer was de toestand iets dreigender geworden, waar trouwens de aanwezigheid bij de weer opgevatte Fransch-Engelsche besprekingen van den Franschen opperbevelhebber, generaal Gamelin, al voldoende blijk van gaf.
Toch bleef het hoofddoel voor Londen den vrede tot het uiterste te bewaren, wat onder de omstandigheden van het oogenblik toen zeggen wilde, Hitler, die op den 26sten 's avonds in het Sportpaleis te Berlijn de door de Duitsche regeering te volgen gedragslijn in het openbaar bespreken zou, er voor dien nog toe te brengen, den als fataal aangevoelden datum van 1 October uit zijn eischen weg te schrappen. Alle hiertoe in het werk gestelde pogingen, w.o. een boodschap van Roosevelt aan Hitler en Benesj om toch onder geen voorwaarde de onderhandelingen af te breken, bleken echter gefaald te hebben. Hoewel de Rijkskanselier in zijn rede bereid bleek op punten van meer ondergeschikten aard eenige concessies te doen, wenschte hij ten aanzien van de hoofdzaken van het Godesberger momorandum geen duimbreed toe te geven. Sterk beklemtoonde hij verder de van Tsjechische zijde ondervonden onbetrouwbaarheid, om tenslotte het heele geschil zoo voor te stellen als een kwestie, die slechts tusschen hem en ‘Herr Benesj’ kon worden beslecht. Ik heb thans gesproken, aldus Hitler, en het woord is aan Herr Benesj, van wiens houding het af zal hangen of er in Europa oorlog, dan wel vrede zal zijn.
De toon dezer redevoering was veel scherper dan haar inhoud, die in de heerschende situatie zeer zeker geen verslechtering zou
| |
| |
brengen en evenmin de deuren voor hernieuwd overleg had dichtgesmeten.
Weer was het de onvermoeide Engelsche premier, die als eerste van deze gelukkige omstandigheid gebruik zou maken. Nog in den nacht stelde hij voor Hitler een nieuwe boodschap op, waarin hem, voor het richtige naleven der door Tsjechoslowakije aan Londen en Parijs gedane beloften, een Britsche garantie werd aangeboden. Hoe groot de waarde van een dergelijken waarborg voor de Duitsche regeering ook geweest moge zijn, nochtans scheen zij te laat te komen om, ten aanzien van de eenmaal zoo stellig gefixeerde termijn, voor haar nog een achteruit mogelijk te maken. De nieuwe dag bracht dus alweer geen opklaring en toen bovendien nog het gerucht begon te loopen van een zeer snel te verwachten Duitsche mobilisatie, schenen de laatste vredeskansen vrijwel verkeken te zijn. Hoe weinig hoop er nog leefde, bleek maar al te duidelijk uit de zoo moedeloos uitgesproken radiorede van minister Chamberlain, waarin hij o.m. zeide niets meer te zien, wat nuttigerwijs op den weg van bemiddeling nog gedaan zou kunnen worden. Was alles reeds verloren? Weer kwam een dag: de Engelsche Admiraliteit had in de vroege uren de vlootmobilisatie reeds afgekondigd, op den Fuehrer werd door Roosevelt een hernieuwd beroep gedaan, in den middag zou Chamberlain in het Lagerhuis spreken, 's avonds Goebbels te Berlijn. Chamberlain sprak, verhaalde in uiterst sobere bewoordingen de geschiedenis der laatste weken en leverde wederom het bewijs, den nacht niet ongebruikt te hebben voorbij laten gaan. Hij had zich ditmaal tot den Duce gewend, hem dringend verzoekende, ten gunste van den vrede te willen intervenieeren. Ook had hij nog eens aan Hitler geschreven, in de hoop dezen er van te overtuigen, dat met een uitstel van hoogstens één week een wereldoorlog te voorkomen ware. Mussolini betoonde zich dadelijk bereid aan de Engelsche wenschen gehoor te geven; hij liet geen speling tusschen beloven en doen en wist binnen weinige uren - wat trouwens wel in de lijn der verwachtingen lag - een
gunstig resultaat te bereiken.
Zoo kon de Britsche minister-president dan toch het genoegen smaken, zijn onder een zoo duisteren hemel aangevangen rede te mogen beëindigen met de vreugdevolle mededeeling, door Hitler tezamen met den Duce en minister Daladier voor een bespreking
| |
| |
naar Muenchen te zijn uitgenoodigd. Deze bespreking werd een succes. In den nacht van 29 op 30 September mocht de nerveus wachtende wereld vernemen, dat op het allerlaatste moment het onmogelijke dan toch nog mogelijk was gebleken: er zou Vrede zijn! De Vier Mogendheden waren het er over eens kunnen worden, de ontruiming door de Tsjechen en de bezetting door Duitsche troepen van de Sudetenduitsche gebieden op 1 October te doen beginnen, zoodanig, dat op 10 October de in vier etappes uitgevoerde overdracht in haar geheel voltooid zou zijn. Een en ander onder supervisie van een internationale commissie, die tevens de landstreken zou moeten aanwijzen, waar vóór einde November een plebisciet moet plaats vinden. Gelijk dit indertijd ook in het Saargebied gebeurd was, zouden deze streken dan tot na de volksstemming door een internationale troepenmacht bezet worden.
Ten aanzien van de Hongaarsche en Poolsche minderheden werd bepaald, over deze kwestie opnieuw in conferentie bijeen te komen, indien het binnen drie maanden aan de betrokken regeeringen niet gelukt zou zijn hieromtrent tot overeenstemming te komen. Waren alle minorteiten-vraagstukken eenmaal definitief geregeld, dan zouden Duitschland en Italië zich eveneens aansluiten bij de reeds terstond door Engeland en Frankrijk gegeven garantie voor de onschendbaarheid der nieuwe Tsjechoslowaaksche grenzen.
De eerste reactie op den goeden afloop van Muenchen was overal die van een spontane vreugde. De joyeuse rentrée der staatslieden was te Londen en Parijs niet minder grootsch en hartelijk dan te Rome of Berlijn; speciaal de ontvangst, welke aan Mussolini en Chamberlain ten deel viel, mocht zoowel in figuurlijken als in letterlijken zin met recht koninklijk worden genoemd.
De waarde van den Vrede is evenwel niet standvastig; zij gaat sprongsgewijze omhoog, naarmate de kansen op oorlog grooter worden, om haast nog sneller te dalen, zoodra alle gevaren weer bezworen zijn. En terwijl rechtevenredig hiermede het peil der dankbaarheid naar beneden gaat, vinden dan alom de criticasters het paadje weer voor hen schoongeveegd
Hoezeer mocht Chamberlain dit ondervinden, toen het Lagerhuis voor de eerste maal na de crisis weer in vergadering bijeen kwam. Weliswaar werd zijn gedragslijn tenslotte met groote
| |
| |
meerderheid goedgekeurd, maar voor het zoover was, hadden eerst verscheidene leden, die een week tevoren, onder het uitspreken van de beste wenschen voor de Muenchener conferentie, den premier mede hadden toegejuicht, hem met de bitterste bewijzen overladen. Om snel een quasi hechte basis voor een misprijzend oordeel bij de hand te hebben, is het wel het eenvoudigste, om de geschiedenis van Tsjchoslowakije eerst met het jaar 1938 te laten beginnen. In werkelijkheid begint die geschiedenis reeds twintig jaren eerder, toen men het voor de Entente-politiek van het grootste belang achtte, om, met hautaine veronachtzaming van het zoo belangrijke feit, dat staten niet door boomen, bergen, mijnen of ‘belangen’, maar door menschen gevormd worden, in Midden-Europa een strategisch bastion op te trekken, waarvoor eenige millioenen Duitschers, Polen en Hongaren dan maar kalmweg onder een vreemde, ja zelfs onder een hun vijandige heerschappij gesteld moesten worden.
Door die minderheden uit een tegennatuurlijk staatsverband los te maken, hebben de Vier Mogendheden een kapitale fout uit het verleden thans weten te redressseeren, en daarmede dus, naar objectieven normen, inderdaad Recht gedaan.
Dit recht zou evenwel tot op heden nog niet verkregen zijn, indien Hitler niet op het juiste moment van zijn diplomatiek overwicht had weten te profiteeren, hetgeen met andere woorden zeggen wil, dat de Fransch-Engelsche politiek een nederlaag heeft moeten lijden.
Het door Frankrijk prijsgeven van de, practisch toch al vrij illusoir geworden barrière-politiek in Midden-Europa, benevens het door beide landen afzweren van de theorie van hièr de democratische, en gescheiden door een dikken muur van ideologieën, ginds de autoritaire staten, ziedaar den werkelijken prijs, die voor het behoud van den vrede door de entente cordiale betaald is.
Wil men weten of deze prijs eventueel te hoog geacht moet worden, dan is het noodig de pas doorstane crisis tegen den achtergrond van het Westersche algemeen welzijn te gaan bezien. Met een variatie op een bekende zegswijze, kan men wel spreken van zooveel landen, zooveel zinnen, maar toch bestaat er één behoefte, die allen gemeen hebben, en zelfs op straffe van ondergang der Westersche beschaving gemeen moeten hebben, d.i. de behoefte
| |
| |
aan een duurzamen Europeeschen vrede. De mogelijke aspiraties eener Komintern nog buiten beschouwing gelaten, kan in het algemeen worden gezegd, dat indien er iets in het Westen gebeuren zou, het Oosten niet stil zal blijven.
Nu had tijdens de Tsjechische crisis een verschuiving in de Japansche regeering plaats gevonden, die er duidelijk op wees, dat Japan in zijn buitenlandsche politiek op een belangrijk scherperen koers zou gaan varen. Verder was het in gereedheid brengen van de Japansche vloot voor het Foreign Office niet verborgen gebleven, en nu zou het toch werkelijk onnoozel zijn geweest, aan te nemen, dat die vloot, ingeval van een Europeesch conflict, werkeloos in de havens zou blijven. De Westersche interesses in het Verre Oosten, die van Engeland, Frankrijk en Nederland natuurlijk wel in de eerste plaats, werden dus door onmetelijk groote gevaren bedreigd, waartegen een in Europa door oorlog gebonden Engeland het onmogelijk alleen had kunnen opnemen. Onder dezen druk was de mogelijkheid eener keuze practisch uitgesloten, een diplomatiek offer dus onvermijdelijk. Men kan echter zeer wel met eere verliezen, wat in dit geval zeker van Chamberlain en Daladier gezegd kan worden, die, behalve dat zij het algemeen belang van hun land en van ons heele werelddeel er het beste mee gediend hebben, met hun offer bovendien nog een bijdrage hebben geleverd om in Europa een politiek van werkelijke samenwerking mogelijk te maken. Onrecht hersteld, de vrede gered en zijn grondslagen verstevigd; haast geen prijs kan hiervoor te groot zijn, en ook de thans betaalde is dat niet!
Muenchen beteekende tenslotte, dat eindelijk, na een veel te langen wachttijd, in het geschiedboek van Europa een nieuwe, brandschoone bladzijde kon worden opgeslagen.
Ook voor Tsjechoslowakije - het slachtoffer, niet van Muenchen, maar van de bij zijn vorming begane blunders - dat na het heengaan van Benesj maar terstond begonnen is zijn politieke richting grondig te herzien.
Benesj, de man, die te laat tot het inzicht moest komen, dat de door hem voorgestane staatkundige concepties niet meer van dezen tijd zijn; die te laat zou begrijpen, dat verdragen, zonder op een reëele belangengemeenschap te steunen, voor de praktijk geen waarde bezitten. Door dit betoon van kortzichtigheid had hij zijn
| |
| |
politieke positie volkomen verspeeld, waaruit hij overigens, en dit siert den mensch Benesj, ten bate van zijn volk terstond de juiste consequenties heeft getrokken. Hij is gegaan en met hem de ‘oude’ politiek.
Het inmiddels omgevormde kabinet-Syrovy, waarin de Italië en Duitschland welgezinde Chvalskovsky als minister van buitenlandsche zaken fungeert, heeft in den nog maar korten tijd van zijn bestaan reeds betrekkelijk veel tot stand weten te brengen: Slowakije heeft zijn autonomie, de Roethenen eveneens, de Poolsche verlangens zijn ingewilligd, met Duitschland is men bereids in nauw contact getreden en heeft Chvalskovsky zelfs al een bezoek bij den Fuehrer gebracht. Daarentegen hebben de onderhandelingen met Hongarije tot geen resultaat kunnen voeren, waarna door Boedaspest een beroep op de Vier Mogendheden is gedaan. Intusschen heeft deze kwestie een wat scherp accent gekregen, doordat de Hongaarsche regeering, in antwoord op de nogal abrupt afgebroken besprekingen, het leger op ongeveer halve oorlogssterkte heeft gebracht.
Iemand, wiens positie wel zeer versterkt uit de jongste crisis te voorschijn is gekomen, is ongetwijfeld Mussolini. Als dank voor zijn werkelijk uitnemende bemoeiïngen, zag hij zich door Frankrijk reeds beloond met de belofte binnenkort in Rome een ambassadeur te benoemen, wat dus de erkenning van het Keizerrijk inhoudt, terwijl van Engelsche zijde de onderhandelingen weder geopend werden, teneinde nu eindelijk het met Paschen gesloten Verdrag eens in werking te kunnen laten treden. De atmosfeer hiervoor mag gunstig worden genoemd, daar in het groote struikelblok, de kwestie der vrijwilligers in Spanje, thans eenige teekening begint te komen. Zich er tijdens de weken van oorlogsdreiging waarschijnlijk van bewust geworden, dat in geval van oorlog de Fransche hulp voor de Spaansche republikeinen belangrijk veel grooter zou zijn, dan voor het in die kringen als goed geachte doel wel gewenscht is, zijn de machthebbers te Barcelona er toe overgegaan de z.g. Internationale Brigade uit den strijd terug te trekken en deze te ontbinden. In reactie hierop heeft Franco besloten een contingent van 10.000 man Italianen terug te doen gaan, wat een dezer dagen zijn beslag zal krijgen.
Vermoedelijk zal nu het aan Burgos toekennen van de rechten
| |
| |
van oorlogvoerende wel een belangrijk punt vormen van de nog steeds aan den gang zijnde besprekingen tusschen graaf Ciano en Lord Perth, over het algemeen verloop waarvan tot heden echter nog niets officieel bekend is geworden.
De wereld draait intusschen verder, steeds verder, nieuwe problemen tegemoet, terwijl de oude nog niet eens geliquideerd zijn. De Japansch-Chineesche oorlog heeft een nieuw aspect gekregen, doordat de vloot bij verrassing een zeer geslaagde landingsmanoeuvre in Zuid-China heeft weten uit te voeren, waardoor op het oogenblik de stad Kanton ter zeerste bedreigd wordt, om over de Engelsche belangen in Hongkong nu nog maar niet te spreken.
Een ander Engelsch belang, dat in een hachelijk stadium verkeert, is Palestina. Behoudens in enkele steden en in zekere streken, waar voldoende militaire macht aanwezig is, bestaat het Engelsche gezag er niet meer en heerscht dus in groote deelen van Palestina de wil der opstandige Arabieren. De Engelsche regeering heeft wederom nieuwe troepen uitgezonden, maar het zal de vraag zijn, of hiermede nog veel bereikt kan worden, immers achter de Palestijnsche Arabieren staat het Pan-Arabische Congres, dat zoo juist geëischt heeft, dat Palestina een Arabische staat worde, welke geen Joodsche immigratie meer zal toestaan, doch de reeds aanwezige Joden tot zekere grenzen nog wel zal willen dulden. Engeland heeft natuurlijk de middelen om den huidigen opstand volledig te onderdrukken, echter met het risico, de Mohamedaansche sympathie volledig te verspelen. Naar verwacht mag worden, ten gunste van Italië.
Den Arabieren toegeven zou de sympathie der Joden voor Engeland verloren doen gaan, iets wat het zich waarschijnlijk ook heel slecht kan permitteeren. De Engelsche regeering staat er dus voor, binnenkort van twee kwaden het minst erge te moeten kiezen. Een keuze, die geenszins licht zal zijn; een keuze voor het Britsche Imperium van nog veel grooter belang, dan die, waarvoor het zich te Berchtesgaden, September 1938, gesteld zag.
|
|