| |
| |
| |
Feiten en fantasieën (Dames-rubriek). Madame Mathieu de Noailles, in haar leven en werk (Vervolg en slot van blz. 305.)
Het is eigenaardig, dat de oude Sully Prud'homme, aan wien Anne de Noailles haar verzen voorlegde, ‘inquiet des libertés (in den versvorm) de ce jeune torrent’ haar allerlei raadgevingen gaf, om haar techniek te verbeteren; hij wees haar op hiaten, en maakte haar attent op de caesuur, maar Mistral, de dichter met de ziel van een ziener en een kind tegelijk, voorzag haar genaliteit, ‘plus divinateur’ dan Sully Prud'homme, en voelde in haar een adept der ‘éternelle Poésie’.
Vie, joie, lumière.... deze titel van een harer eerste bundels, kon in haar jeugd het levensmotto wezen van Anna de Noailles.
Hoe bezingt zij de lente!.... O, ma chère saison, enchantonsnous de vivre!.. Maar ook verheugt zij zich in ‘la consolation de l'été’, want zegt zij: ‘Je ne crains que la pâle invresse de l'automme’, maar in ‘l'immense et fabuleux été le coeur bondit d'espoir. Doch de lente was haar het liefst:
Printemps, je vous aime....
Avec tout l'appetit des nerfs fins et profonds....
O, zij ziet, zij voelt, zij hoort, zij ruikt, zij proeft de lente.... het seizoen ‘plus divin.... plus semblable à la joie, au rêve’, dan welk ander jaargetijde ook.
Printemps.... Dieu favori de l'Univers.... tu m'emplis d'une extase sainte, plus fraîche et vive que l'amour!....
Een harer mooiste lenteverzen is wel dit:
| |
| |
Ainsi, quand j'aurai dit combien je vous adore,
Combien je vous désire, et combien je t'attends,
Ivresse de l'année, ineffable Printemps,
Tu seras plus limpide et plus luisant encore
Que mon rêve volant, éclatant et chantant.
Sinds haar eerste bewustzijn ontwaakte, heeft zij de lente liefgehad, toen zij nog maar een kleuter was, vijf jaren oud, ‘le temps où, mes chapeaux ombrageaient mes genoux’.... O, mon cher mois de Mai.... o, hoe houdt zij van ‘la juvénite odeur des feuillages naissants!’....
Zij was wel een echt zonnekind. In tal van verzen bezingt, aanbidt zij de zon; en zij smeekt:
.......................... O, soleil
Entre, glisse, bondis, coule sans discipline
Dans mes bras entre'ouverts comme un temple....
Descends dans mon âme eblouie....
Zonder de zon, zegt zij, zou zij zijn: ‘triste, oppressée, errante, solitaire.... Soleil, charmant soleil!.... royal soleil’.... En zij vraagt:
.......................... Divin soleil,
Penchez-vous près de ma bouche,
Inclinez votre front vermeil
Que je vous respire et vous touche!
Wilt ge nog een aanhaling? (Al deze citaten zijn uit: Vie, joie, lumière.) Zij wil zich op de knieën werpen voor de zon, en zich door haar stralen het hart laten doorboren, en in een dionysische verrukking ziet zij de zon in alle kleuren:
Soleil moelleux et dru, qui brille, brille, brille,
Soleil vert et d'argent, soleil bleu, soleil brun....
O, rose, défaillant de son propre parfum....
En niets anders wil zij, dan:
Je ne souhaite rien, que de rester ainsi;
Je te vois, je te sais, notre ardeur est la même....
| |
| |
En als zij van de aarde scheiden moet, hoopt zij, dat haar hart een der gouden hoeven zal mogen worden der paarden van den zonnewagen. Een stout beeld! Maar hoe vol van poëtische fantasie!....
En door de zon, die haar vervult als een ‘hymne d'or’ is zij zoo gelukkig, dat:
Je ne crains plus même la mort,
Il me suffit que je sois née!....
Hoe jubelt zij, als na den donkeren winter de lentezon schijnt:
C'est le printemps, entends, mon coeur, c'est le printemps,
Le destin va fleurir!....
Entends, c'est le printemps, c'est le futur été!
Les verts bonheurs dans les jardins sont nés!
In haar bundel Les Jardins genieten wij mèt haar van la première aubépine, gloeien wij van geestdrift, als wij haar éloge de la rose lezen.... laten wij ons bedwelmen door de geuren van lelies en tuberozen en ademen de frischheid in van l'herbe chaude et fine....
Welk een gevoeligheid voor de natuur, en welk een schilderachtigheid in de uitingen harer verrukking! Hierin wordt zij maar door weinig dichters geëvenaard; ten onzent mag Hélène Swarth met Anna de Noailles in dit opzicht op één lijn worden gesteld, wier ook haar doet zien ‘de prille, witte maan’ der lente, en het ‘zilverblonde koren’ en de ‘glasdunne broosheid’ van een berk, en:
Klaprozen, barnend tusschen korenhalmen,
Als barstte 't korenveld in vlammen....
(Ik citeer uit het hoofd, mijn excuses, als ik niet geheel correct ben, aan onze groote dichteres.)
In haar bundel Beauté de la France, verkondigt Comtesse de Noailles de schoonheden van haar dierbaar tweede vaderland, wandelt zij met ons langs den oever van de Seine, brengen wij een ochtend met haar door te Neuilly, of een dag te Saint Cloud, neemt zij ons mee naar Chantilly, of naar l'Ile de France, of naar Bayonne of naar Annecy, bezoekt zij met ons la vallon
| |
| |
de Lamartine, of het verblijf van Rousseau: les Charmettes ‘la ville de Stendhal’, (Gronoble) en altijd voelen wij, hoe een diepe dankbaarheid haar bezielt, omdat zij ‘als een kind van den bodem’ in Frankrijk is opgenomen.
In de verzameling gedichten, die heet: La douleur et la mort, die als motto draagt een woord van Nietzsche:
‘Tu fus toujours ainsi, tu t'es toujours approché familièrement de toutes les choses terribles.’
hooren wij weer een heel anderen toon, hier wordt het zonnelicht verduisterd door vele donkere wolken; hier spreekt zij van haar:
........................ chagrin sans cause,
Qui n'est jamais fini....
en van:
Les nerfs brisés l'on veut mourir,
Pourtant l'on veut vivre....
en:
C'est à la nuit que dévoile
Mon coeur qui fond, l'or de mon sang,
Et mon corps, triste jusqu'aux moelles.
En wanneer zij in den vallenden avond een viool hoort spelen, dan zijn deze klagende klanken die zij hoort als ‘jets de cris’, als ‘sanglots’, haar zóó ondragelijk, dat zij roept:
...... soyez maudits pour vos brûlants accords,
want zij gevoelt deze als:
Fers rouges qui dans l'ombre arrachez à nos corps,
Des lambeaux de chair vive....
Gevoelt ge geen huivering voor deze fel-oorspronkelijke, intensieve verbeelding....?
En dan weer (en hoe mooi drukt zij het uit):
Ce soir, où l'univers est un profond soupir,
Je souhaite du fond de mon âme mourir....
| |
| |
Ik ben, klaagt zij:
Je suis l'impétueux et douloureux effort,
Que toujours désespère et toujours recommence,
Que connaît les sanglants regards de la démence,
Qui croit chercher l'amour et ne veut que la mort.
Je suis l'être que tout enivre et tout afflige....
en in psycho-analytische intuïtie, roept zij haar smart, haar melancholie, haar vreemde nostalgie, haar ‘ombres sur mon coeur’ toe:
.......................... Vous êtes
Mes rêves, mes bonheurs, mes plaisirs....
Is dit geen wonderbaar inzicht in de eigen psyché?
En het is haar een wanhoop, dat er niets blijvends, niets eeuwig is:
Ce désespoir, ce mal, cette fièvre, ce crime;
Que rien n'est éternel....
Ziehier, hoe zij het gevoel vertolkt, dat velen onzer plotseling overvalt, wanneer wij gelukkig zijn:
Quelle étrange douleur se prépare et s'avance,
Quand on est un instant content et sans souffrance?
Het denkbeeld van dood hanteerde haar:
La Mort m'a pris le bras,
Elle m'a dit: Tu bois la vie et ses délices,
En is dit niet de echte zwaarmoedigheid, die rijst uit de ziel, en men weet niet hoe en waarom:
Je me suis plainte, âpre et pâlie,
Qui tombe, au soir, d'un rosier blanc.
En ofschoon zij den dood vreest, heeft zij hem toch lief:
Mais vous viendrez enfin, douce et divine Mort....
| |
| |
en, zegt zij:
Nature, je, n'ai pas peur de mourir, maar, vraagt zij, wat zult ge beginnen zonder mij, als ge mij hebt ‘couchée au fond de votre terre’? wanneer ge niet langer hooren zult ‘les sanglotant accent’, dat mij wellend uit het hart, van de lippen kwam? O, zegt zij, wat zult ge u dan eenzaam en ongelukkig voelen! natuur, die ik heb gediend ‘avec tant de courage’ en die ik zoo heb liefgehad....
Als mevrouw de Noailles zegt, dat haar lier bespannen was met haar zenuwen als snaren (Je n'ai fait résonner que mes nerfs sur ma lyre) dan heeft zij een waar woord gesproken! en die snaren vibreerden bij elke beweging harer ziel, en gaven al haar ontroeringen wéer. De ziel van mevrouw de Noailles had iets van een oogbekorende vlam, had iets van een rijk genuanceerde geurende bloem.... en als ik wat heb voelbaar kunnen maken van de frêle kleuren, het fijne aroma daarvan, ben ik zeer voldaan.... omdat ik dan weet, dat ik het exquise genot, mij ten deel gevallen door de bestudeering dezer van God begenadigde dichteres, ook eenigszins aan anderen heb kunnen doen deelachtig worden.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
|
|