Was het voor een dichteres, die zóó het leven, en laten we er bij voegen, de gevierdheid, de renommeé, liefhad, geen geluk, om heen te mogen gaan, vóórdat de ouderdom haar had beroofd van haar ‘séductions extérieures’, zooals zij zelve het noemde En wie was behaagzieker dan deze vrouw, die coquetteerde met ‘le soleil, la jeunesse, les grands de la terre, l'espace, avec Dien, et jusqu'avec la mort elle-même?
Men zag haar, op haar doodsbed, haar smalle ledikantje, waarop zij zoovele uren had doorgebracht, in de kamer, waar thans een koude, erbarminglooze orde heerschte, waaraan zij bij haar leven een verwoede vijandschap had gezworen. Alles wat daar rondzwierf: haar cahiers, haar boeken, haar tijdschriften, al haar papieren waren weggeborgen, alleen stonden overal bloemen, in het bizonder de witte lelies, die zij zoo had lief gehad.
Mevrouw de Noailles had nooit mee willen doen aan de mode van het korte haar. En de lange, golvende krul, die men zoo goed van haar kende, lag ook nu over haar schouder. En ontroerend was het, zegt een ooggetuige, dat haar gelaat een frischheid vertoonde, die het al lang had verloren; zij bewoog zich haast niet, zij ging alleen 's avonds en bij kunstlicht uit, zij ademde nooit anders dan stadslucht in, en de onophoudelijke moeheid, die haar kwelde, had haar gezicht van een matte, ontroerende witheid gemaakt.
Zij dwong zich, om haar oogen gesloten te houden, ondanks de ontzaglijke inspanning, en om haar “hersens óók gesloten te houden”, zooals zij het uitdrukte, want aldoor wilden er verzen in haar opkomen, - en haar moeite werd beloond, want in den laatsten tijd van haar leven ging zij beter slapen.
Maurice Martin du Gard vond haar poëzie wat te systematisch en niet overal helder genoeg.... en, zegt hij, na den oorlog deed mevr. de Noailles wel wat anachronistisch aan, en kon zij niet zoo goed meer rivaliseeren met de allerjongste dichters, “les jeunes, audacieux, vivants”; plotseling vond zij zich geplaatst tusschen Claudel en Valéry.... terwijl zij nog altijd hing met een hartstochtelijke liefde aan Victor Hugo, wiens Hermani zij uit het hoofd kende.
Deze definitie van du Gard over het werk van de Comtesse de Noailles is hoogst origineel, en waard om onthouden te worden.