De Nieuwe Gids. Jaargang 53
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |
Verzen door Ed. Hoornik.KerkhofGa naar voetnoot*)Links liggen dooden, rechts wiegt veldgewas.
Hier komen boeren, kinderen en gekken
en voelen bang de vogels overtrekken
en knielen langzaam in het hooge gras.
- O, moeder, zeg mij, wie die vreemd'ling was,
wiens stok de engel met het waterbekken,
als was hij Mozes, sloeg, en wilde wekken...
de vreemde, die uw naam en sterfdag las.
‘Mijn kind, ga 't pad af, waar hij is verdwenen
en waad als hij de beek door met de steenen,
misschien komt gij hem langzaam naderbij.
En valt het duister, 't is van hem doorschenen,
en wordt 't weer licht, 't wordt licht voor hèm, den Eenen,
maar, waar gij vraagt, daar is hij juist voorbij.’
| |
[pagina 161]
| |
De reisgenooteKind, dat mijn lieve reisgenoote was,
me 'n appel schilde, lacht' en wou behagen
en later staarde door het vensterglas,
zoo ernstig als toen óók je handen lagen
over het boek, dat je al niet meer las...
(Ik zie het titelblad nog: ‘Oude sagen’).
Dan kroop je in je gabardine-jas
en ik ging in de restauratie-wagen...
Misschien vind ik jou in een vreemde stad:
op weg naar mijn hotel koop ik wat druiven,
omdat ik plots jouw beeld voor oogen had.
En op het kerkplein, kijkend naar de duiven
zie 'k bij de poort opeens je bloemjurk wuiven,
alsof je in de trein weer naast mij zat.
| |
[pagina 162]
| |
Het kindVoor hare oogen brak de druivelaar
te wreed;
door paarse landen trok de kinderbaar;
zij kreet.
Flambouwen gingen aan en uit dien nacht;
zij riep;
twee harlekijnen hielden doodenwacht;
God sliep.
Gordijnen hingen afwaarts van het bed:
een troon;
het hobbelpaard was voor de schouw gezet
ten hoon.
Waar wegen samenkomen in een kruis
roept blind
een vrouw - met achter zich het holle huis -
haar kind.
|
|