De Nieuwe Gids. Jaargang 53(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 142] [p. 142] Verzen door Hélène Swarth. I Opstandige englen Opstandige Englen, door Gods toorn versmeten, Op de aard gezonken, waar, tot strenge straf, Gekerkerd en gefolterd, wachten ze af D'erbarmer Dood, die slaap brenge en vergeten Of - wie berust noemt deze trotschen laf, Die tot een daad van hoogmoed zich vermeten En drinken gif of de aadren openreten, Om de aardehel te ontvluchten in het graf - En dan, verschrikt, gedoemd, na hoopvol sterven, Als bleeke schimmen over de aard te zwerven, In stille kamers kloppende aan den wand, Als aan den celmuur klopt wie kwijnt, gevangen, Of zoekend licht door eindelooze gangen, Vol angstig heimwee naar 't verloren land. [pagina 143] [p. 143] II Treurende geesten In schemergrijs, door raam en deur gesloten Zij dringen binnen, uit welk Geestenland? Zijn zij 't, die nachtlijk klopten aan den wand? Waarom nu zwijgen, stille huisgenooten? Eén 't bleek gelaat verbergt in de open hand, Een ander weent om weelden ongenoten - O schimmen droef, ik heb u nooit verstooten, Doch nooit geroepen, zijt gij mij verwant? 'k Voel me als een blinde: ik zie u niet me omwaren, 'k Voel me als een doove: ik hoor uw stemmen niet. 'k Geloof den ziener, die u kan ontwaren. Doch tot mijn woning waarom neergevaren? Gij stremt mijn bloed, mijn angst wil niet bedaren. Gij vult de sfeer met kil en grauw verdriet. [pagina 144] [p. 144] III Zaligen Geen schimmen droef, wie sterkend bloed moet laven, Gerezen bleek uit Afodillenweiden, Die 't aardezijn, hoe armlijk, ons benijden, Geen spoken, zuchtend vluchtend naar hun graven, Te middernacht, omkrijscht van uil en raven - Verzaligd, stralend jong, verlost van lijden, Zie ik de geesten, die mijn woning wijden En die mij morgen leiden naar de Haven. Zij kloppen zacht, door dichte deuren komen Ze uit Lenteland en brengen bloemaromen En licht der Sferen zie 'k belovend blanken, Gelijk geen glans van zon of maan kan stroomen. Ik voel hun trouw vertroostend mij omranken, Ik noem hun namen, 'k mag hen zien in droomen. Vorige Volgende