De Nieuwe Gids. Jaargang 53
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.Gegeven het opschrift dezer bladen, wordt er slechts zelden een gebeurtenis in ons goede land in besproken. Doch alles ondergaat den invloed van alles. Ons land is ondanks zijn innerlijke spanning een rustig, koel hoekje, waar in het Europeesche huis der verdwaasden nog kalme levensaanschouwing en logische redeneering mogelijk zijn. Terwijl daar volken oorlog voeren of oorlog voorbereiden van de denkbaar-verfoeilijkste wijze. In de oververhitting van den geest daarvan, vragen zij die er ontzet over spreken zich en elkaar af, welke beteekenis het Christendom nog heeft in deze algemeene verwildering met haar wonder-verfijnde techniek en een meesterschap over tot voor kort ongekende natuurkrachten? Maar het Christendom! Wie getuigt er welsprekender over dan er pijnlijk over te zwijgen? Daar is enkele weken geleden in de aan het wereldverkeer direct verbonden handelsstad Rotterdam op zoo geheimzinnige en, hoe ook, afschuwelijk-wetenschappelijke wijze uit een klein pakje een zoogenaamde ‘tijdbom’ losgebarsten, en de drager, die het even tevoren in een koffiehuis had ontvangen, onbewust van den inhoud, werd er lichamelijk door vernietigd. Maar zijn gelaat bleef herkenbaar. Daardoor vooral kwam de politie spoedig op het rechte spoor van onderzoek. Het gebeurde op straat, den modernen Coolsingel, oogenschijnlijk een brokje wereldstad. Enkele menschen werden er mee, doch niet levensgevaarlijk door getroffen, doch hem op wiens leven zijn vijanden reeds lang hadden geloerd, zonder het, dank zij zijn | |
[pagina 86]
| |
slimme voorzorgen tegen de gevaren, welke hij kende, te kunnen aantasten, hem konden zij eindelijk verdelgen. Iedere Nederlandsche krantenlezer is over deze lage misdaad, zooals geen Nederlander kàn bedenken, in bijzonderheden ingelicht. Sedert heeft hij zijn leven intusschen voortgeleefd, afgeleid door alle dreigingen van het oogenblik. Dit ontzetting barende Nederlandsche voorval zal door velen reeds nagenoeg vergeten zijn. Opzet, uitwerking, bedoeling en volvoering dezer misdaad waren echter zoo geheel in strijd met den Nederlandschen aard, zelfs met geheel den West-Europeeschen geaardheid, dat het niemand verbaasde te lezen, toen de speurmeesters der Rotterdamsche politie merkwaardig-snel konden bekend maken, dat het hier een op gluiperige wijze lang voorbereide bolsjewistische rechtspleging gold. Immers de getroffene, de eindelijk uit het leven weg gevaagde man, was een moedige bestrijder van het tegenwoordige Russische regeerings-systeem met Stalin aan het hoofd, Konovalec, Oekraïner, strijder voor de onafhankelijkheid van zijn geboorteland uit de dwingelandij der Soviët-Unie: anders gezegd de ‘U.S.S.R.’. Ook deze misdaad is een noodlottig gevolg van de wraakzuchtige overwinnaars ter vredesconferentiën van 1919-'20, waarvan de verfoeiing doorwerkt over heel de wereld en heel Europa met verwoesting bedreigt. Het aan het eind der 18e eeuw onder Rusland, Pruisen en Oostenrijk verdeelde Polen kon ook daardoor opnieuw, naar den ouden kreet: ‘Nog is Polen niet verloren’, tot een moderne republiek worden opgeroepen, zooals de noodlottige twistappel Tsjecho-Slowakije, maar het grootere Oekraïne van nu, meer dan veertig millioen inwoners, werd voor het grootste deel aan het Bolsjewistische Rusland gelaten en een kleiner deel aan Polen afgestaan. De Oekraïners hadden reeds onder het ellendige Czarisme naar hun onafhankelijkheid gestreefd op een wijze, welke door geen middel zelfs van misdaad werd afgeschrikt. In en door den oorlog hoopten zij hun onafhankelijkheid te winnen. Maar voor de Czaristische overheersching kregen zij de Bolsjewistische: despotisme nog erger verfoeid dan het in bloed en misdaad ondergegane Czarisme. Voor een groot deel kozakkenvolk: zoo zou men deze vermetel te paard rijdende landbouwers onder adellijke ‘hetmans’ kunnen noemen, hadden zij wel gestreefd naar vrij wording van dier | |
[pagina 87]
| |
aristocratische dwangmethoden, maar de bolsjewistische vonden zij nog ondragelijker. In de omwentelingen van den grooten oorlog vermocht dit volk, in het gedenkwaardige jaar 1917, toen alle grensgebieden van het verfoeide Czarenrijk zich trachten los te scheuren van het alle nabijë volken om zich heen vast grijpende ondergegane Czarisme, van de Zwarte Zee tot de Oostzee, meende ook het felbewogen Oekraïne zijn onafhankelijkheid te kunnen bevechten. Daarbij geholpen door het antibolsjewistische leger der ‘Wit-Russen’. De oorlog duurde echter voort: Oekraïne kwam in het geweld der tot nu in die landen overwinnende Duitschers, maar die bleken geen gematigder overheerschers dan die de Oekraïners zich hadden afgeschud: dier veldheer, generaal Von Eichhorn, werd van zijn geweldmethoden het slachtoffer door een bom in de hoofdstad Kiëf. Petljora trachtte toen tijdelijk een paar maal staatshoofd te zijn voor het zijn onafhankelijkheid bevechtende volk, maar het zich consolideerende Bolsjewistische leger kwam terug en overwon. Met de onafhankelijkheid van het Oekraïnische volk was het gedaan. Petljora moest vluchten en kwam later te Parijs om het leven op gelijk gluiperige manier als zijn jongeren vriend en medestrijder naar de vrijheid van hun geboorteland, die nu in het, in vergelijking van den chaos elders in ons werelddeel, van geen bomaanslagen droomende, immers te noest arbeidende Rotterdam, Konovalec. Na Petljora's dood was deze om den Chicago'schen term te gebruiken ‘staatsvijand No. Eén’ van Stalin en diens Moskovietsche trawanten. Men heeft hem, die zulk een dood moet hebben voorzien en er maatregelen van de scherpste voorzichtigheid tegen nam, begluurd, gevolgd, door Judassen omringd, eindelijk op den Rotterdamschen Coolsingel met den dood getroffen. De Russische ‘Gpoe’ had klaarblijkelijk ook in deze belangrijke verkeersstad, waarin, dank zij onze tot voor korten tijd geheel open grenzen, met het oude opschrift ‘Welkom, Vreemdeling’!, zijn verborgen agentschap. Ook Nederlandsche passen worden sedert jaren zoo slim en zoo kunstig vervalscht, dat zij ‘Paspartouts’ zijn geworden, welker waarde aan alle grenskantoren beneden ‘pari’ dreigen te worden genoteerd. Men zegt niet te veel door de bewering, dat heel Europa. | |
[pagina 88]
| |
ja, de Vereenigde Staten mee, zich in de afgeloopen weken het antagonisme tusschen het Derde Rijk en zijn Sudeten-dierbaren, die de Tsjecho-Slowaksche republiek door een nijptank omringen, zich in het uiterste gevaar van oorlog heeft gevoeld. Wijl heel de in èèn durenden staat van geestesspanning verkeerende menschheid van heden van niets anders dan van een nieuwen wereldoorlog droomt, en hem juist daardoor, in een haast onbeheerschelijkte zenuwprikkel, tegen wil en wensch voorbereidt. Natuurlijk is die gevaarlijke geestesspanning in Midden-Europa het hevigst, en wijl er in het ‘Derde Rijk’, voorheen bewoond door een ‘volk van denkers’, geen zelf-denkende menschen meer kunnen leven, bewijs: de meer dan 99% der jongste politieke stemmingen vóór het Hitlerisme, verspreiden de Duitsche dagbladen kunstmatig-verhitte meeningen omtrent de Praagsche regeering, die de beklagenswaardige Sudeten zoo ergerlijk onderdrukt, en niet wil verhinderen, dat haar dienaren en Tsjechische onderdanen er op uit zijn vechtpartijen en twisten tegen onschuldig-feestvierende Sudeten uit te lokken, en dan met harde middelen haar niets ontziende autoriteit, uitgeoefend meestal door onhebbelijke ondergeschikten van lageren rang, doet neerranselen of neerschieten, met dood en verwonding als gevolg, en nieuwe demonstratieën en nieuwe vechtpartijen als gevolg hiervan. Maar de Praagsche regeering is duidelijk bereid den Sudeten hun zin te geven, voor zooveel dit met het voortbestaan der republiek mogelijk is. Zij telt nagenoeg 15 millioen inwoners, waarvan een derde slechts Tsjechen zijn in naam, maar drie-en-een-half millioen eigenlijke Duitschers. Er wordt berekend, dat indien het geschil tusschen het ‘Derde Rijk’ en genoemde republiek tot een nieuwen algemeenen oorlog zou leiden, het Duitsche volk, bij overwinning - of toch steeds weer mogelijke nederlaag - drie millioen zonen aan den dood zou moeten offeren. Adolf Hitler, ‘der Führer’, veler Duitschers god, kent den oorlog uit eigen jeugd als gemeen soldaat. Het is zeker, dat hij geen drie millioen Duitschers zal offeren om een half millioen bij zijn Derde Rijk te voegen. Dit getal door een oorlog misschien herleid tot geen enkele meer. Vooropgesteld, dat de Duitschers in dien oorlog zouden overwinnen. Hoeveel venijn de reptielen in de dagbladpers in Duitschland van heden ook tegen Praag uitblazen: het is uiterst onwaar- | |
[pagina 89]
| |
schijnlijk, dat daaruit de oorlog zou kunnen ontstaan. Te minder wijl de Praagsche regeering met haar verschillende minderheden - want zij heeft niet enkel te doen met de Sudeten, haar naaste bondgenooten de Slowaken, verlangen ook zelfstandigheid in of desnoods buiten verband der republiek, de kleinere Poolsche en Hongaarsche minderheden streven er gelijkelijk naar - die regeering wenscht nu maar in eens tot verschillende vergelijken te komen met die. Niet alle Sudeten-Duitschers, die reeds 72 leden tellen in het Praagsche parlement van 280 leden, slechts 44 daarvan zijn zoo hevig ‘Duitsch’, dat zij liefst onmiddellijk het Hitlersche Heil zouden willen genieten. Maar wèl zouden allen een vèrstrekkende autonomie wenschen, ver buiten wat de Praagsche regeering hun wil toestaan. Stond deze alleen tegenover de Duitsche wenschen, dan zou het er gevaarlijk voor haar uitzien. Maar Frankrijk staat borg voor haar voortbestaan, en met Frankrijk is, voor een Europeeschen oorlog, nu Engeland verbonden, en Polen zou misschien die beide steunen. Maar dit heeft de zeker machtige Bolsjewistische legers achter zich te vreezen. Wel is waar zijn deze voor den oorlog met de Fransche verbonden, maar niet met de Poolsche. Bovendien is er een sterke partij in Polen, welke het vooruitzicht van een uiteenvallen der Tsjecho-Slowaksche republiek voordeelig voor eigen land zou vinden. Temeer wijl de Slowaken de Tsjechen allerminst vurig beminnen en niet zoo erg tegen een afscheiding zijn. Zooals reeds werd gezegd: de regeering te Praag is tot toegeven bereid. Maar onderwijl heeft zij haar rijk door mobilisatie en een reeds sinds eenigen tijd aangelegde zoogenaamde ‘Maginot’-lijn van moderne en zeer sterke forten langs haar grenzen aan het ‘Derde Rijk’, beveiligd, waarbij Fransche militaire leermeesters-ingénieurs haar hebben geholpen. Zij past de oude maar nog steeds doeltreffende spreuk toe: ‘indien gij den vrede wenscht te handhaven, wapen u dan ten oorlog.’ Intusschen maant de Britsche diplomatie de regeering van het ‘Derde Rijk’ aan tot matiging en die van Praag tot zoo ver-mogelijk toegeven. Het blijft echter de vraag, of deze laatste zoo ver zal kunnen gaan als de Sudeten, daarbij door Hitleria ondersteund, eischen. Er is evenwel een partij in Engeland, waarbij de invloedrijke ‘Times’ voorgaat, welke er niet afkeerig van is, dat zoo mogelijk door een plebisciet de drie-en-een-half millioen Sudeten op vreedzame wijze | |
[pagina 90]
| |
bij het ‘Derde Rijk’ zouden worden gevoegd. En eigenlijk: waarom ook niet? Wie, behalve de Tsjechen-zelf, die met die Sudeten het vroegere koninkrijk Bohemen bevolkten, welks laatste koning in het 's-Gravenhage van Frederik Hendrik gelijke niet onaangename ballingschap onderging, als waarin de ex-Duitsche keizer Wilhelm II thans in ons lieflijk Doorn berust, en er onze geëerde gast is, wie, behalve de Tsjechen, heeft er eigenlijk belang bij het ongeschonden voortbestaan van de jammerlijke Tsjecho-Slowaksche republiek? Zij is nu 'n gevaarlijke twistappel tusschen verschillende naties van Midden-Europa, en een nog dreigender oorlogsgevaar dan het tegenwoordige Spanje met zijn twee fanatieke volksdeelen in een vreeselijken strijd tegen elkaar en tegen de veiligheid der overige volken van ons werelddeel. Maar vóór hier wordt overgegaan op de gevaren, welke Europa uit dien hoek bedreigen, moet het verlanglijstje worden opgesomd, dat de partij van Konrad Henlein, den leider der Sudeten, aan de Praagsche regeering heeft gepresenteerd. Het gaat om: ‘1. Gelijkstelling van de Duitsche volksgroep met het Tsjechische volk, zoowel in rechten als rang. 2. Teneinde deze positie van rechtsgelijkheid te kunnen handhaven, erkenning van de Sudetenduitsche volksgroep als rechtspersoon. 3. Afbakening en erkenning van het afzonderlijke Duitsche gebied. 4. Organisatie van een Duitsch zelfbestuur in dit gebied, geldende voor alle takken van het openbare leven, waarbij de belangen van de Duitsche volksgroep zijn betrokken. 5. Beschermende wettelijke bepalingen ten behoeve van de staatsburgers, die buiten het gebied leven, waarin hun volk een gesloten geheel vormt. 6. Opheffing van het onrecht, dat den Sudetenduitschers sedert 1918 is aangedaan en herstel van de hierdoor berokkende schade. 7. Erkenning en toepassing van het beginsel: in het Duitsche gebied Duitsche openbare ambtenaren. 8. Onbeperkte vrijheid, zich lid van de Duitsche volksgemeenschap te noemen en de Duitsche wereldbeschouwing te belijden.’ Het eigenaardige is, dat de verschillende volken in Midden-Europa sedert nagenoeg twintig jaren door een minderheden-jeuk worden gehinderd: Duitschland zoo goed als Tsjecho-Slowakije en Polen, om van Rusland te zwijgen, dat gelukkig buiten Midden-Europa ligt, ofschoon zijn Bolsjewistische bezieling in alle landen is doorgedrongen. Polen heeft een Duitsche minderheid, zij deze | |
[pagina 91]
| |
weinig talrijk, en Duitschland een Poolsche. Maar de Polen in Duitschland worden, zegt de regeering te Warschau, op velerlei wijzen gehinderd en achteruit gezet, ja, economisch zelfs geboycot. Ook kunnen hun kinderen geen behoorlijk Poolsch lager onderwijs ontvangen. De Poolsche regeering heeft daarover een memorandum tot die van het ‘Derde Rijk’ gericht, doch de regeering in de Berlijnsche ‘Wilhelmstrasse’ heeft dit ‘vodje papier’ onder het loodje gelegd, wijl, antwoordde zij, de Polen in haar land geen enkele reden hadden zich te beklagen. In Tsjecho-Slowakije verlangen de Polen gelijke minderheidsrechten als de Sudeten, maar zelf heeft zij last van een veel talrijker Oekraiensche minderheid, talrijker zelfs dan de Sudeten in de Tsjechische republiek. Doch de Poolsche regeering doet alsof zij nooit een Oekraiensche stem heeft vernomen, en de Oekraieners binnen hun koninkrijk zonder koning, leven in heerlijkheid. Hoezeer er in het begin van den burgeroorlog in Spanje velen waren, die hun sympathie voor Franco en zijn volgelingen niet verheelden: zijn strijd kortom tegen de Communistisch-gezinde ‘regeering’, waarmee de Kataloniërs zich hadden vereenigd, er op uit den lang gekoesterden wensch tot zelfstandigheid in een rood-geverfde Spaansche republiek te verwerkelijken, en ook elders veler sympathie bezat, die strijd is zoo verwoestend geworden voor Spanje, wordt door Italiaansche hulp van moderne strijdmiddelen en troepen dermate niets ontziend gevoerd, dat er in West-Europeesche landen, en in de Vereenigde Staten een afkeer dreigt te ontstaan, welke zou kunnen leiden tot een gezamenlijk ingrijpen om aan dezen door het Mussolinisme en het Hitlerisme geholpen algemeenen moord en verwoesting een eind te maken. Evenwel zoover zal het waarschijnlijk niet komen. Engelands voorzichtig regeeringsbeleid, dat zijn erkenning van Italië's overheersching in Abessynië en de betiteling van Victor-Emanuel III als koning-keizer laat wachten op een nadere regeling in het Iberische land, zoo dat de twee partijen, Franco en ‘de regeering’, zoogenaamd, alleen in het strijdperk achter blijven, het weet niet meer hoe te handelen. Mussolini en zijn zelfs in Spanje door de bevolking gehate macht in dezen oorlog, waarin thans een niets en niemand meer ontziende bommen-hagel over de steden en haar weerlooze bevolkingen, evenals over de neutrale schepen ook | |
[pagina 92]
| |
uit Engeland en FrankrijkGa naar voetnoot1) in de Spaansche havens met lading, waardoor de zoogenaamde ‘regeerings’-troepen en volgelingen tegen Frankrijk en zijn macht worden gesterkt, Mussolini, geholpen daarbij van Duitschen kant, neemt openlijk aan den oorlog aan Franco's zijde deel, doch hij schijnt er genoeg van te krijgen. Doch de ‘regeerings’-troepen, grootendeels bestaande uit geestdriftige en opofferingsgezinde proletariërs, ten oorlog bereid en geoefend, doet dezen afkeerwekkenden en ook voor anderen gevaarlijken strijd voortduren. De verhouding van Engeland en Italië in de Middellandsche Zee: twee machtige maritieme mogendheden, welke elkaar in April door een verbond schenen gevonden te hebben, wacht ter bevestiging op het einde van dezen strijd. Welke echter nog gevaarlijk-lang kan duren. En dan, wat is Franco's doel? Het schijnt niet enkel, dat hij de roode bezieling in het Spanje van eertijds der ‘Katholieke koningen’, die zoo gaarne speelden met de dwangmiddelen der ‘Heilige Inquisitie’, wil verdelgen, maar, zoo hij al niet zijn Spanje wil hervormen tot een nieuw land van auto-da-fé's, overtuigingsmiddelen van wat hij ‘dwalingen’ geneigd is te noemen, het schijnt toch, dat hij intusschen fanatieker geworden dan de fanatiek-Spaansche aard, ook aan de Communistische ‘regeerings’-kant, de strijders bezielde, nu een Spanje naar Mussolini's en Hitler's hart voor zijn volk te doezelig vindt. Zijn volk moet weer ultra-Roomsch-Katholiek worden. Zooals het voorheen was. Eêr dan aan Christus, moet het gewijd zijn aan Maria, de Maagd, onbevlekt geboren, geëerd door de ridderlijke kwezelachtigheid van zulk een vroomheid, en sterk door de maatschappelijke instellingen van voorheen, misschien met het door hem niet zoozeer verfoeide ‘casiqueisme’.... de plaatselijke belangenregeeringen der voorname grondeigenaars er bij. Kortom een Spanje lokt hem van een halve eeuw geleden. Althans zijn wenschen lijken die richting uit te gaan. Indien dit zoo is, dan staat het Spaansche volk een treurige toekomst te wachten. Engeland tracht wel aan te sturen tot een vergelijk tusschen beide strijdende partijen, hoewel men niet kan inzien hoe zulk een vergelijk mogelijk is dan tenzij met de erkenning van Katalonië's autonomie. Maar van | |
[pagina 93]
| |
Franco's zijde wordt zulk een vergelijk op overtuigendste manier afgewezen. Franco en zijn vreemde helpers, die hem wel nagenoeg in hun macht hebben, zeggen met niets minder tevreden te zullen zijn dan met een volkomen onderwerping van de zoogenaamde ‘regeering’ en haar strijders. Keeren wij voor een oogenblik ons gelaat naar het Verre Oosten en zijn oorlog, die ook geen ‘oorlog’ heeten mag, van de Japanners tegen de Chineezen. Allerminst omdat in die verre streken de strijd minder afkeerwekkend wordt gevoerd. Ook de Japanners bombardeeren niets ontziend de steden met haar weerlooze bevolkingen, trekken hoe langer hoe dieper het heel wijde, wijde land in en de Chineezen trekken terug, steeds dieper in dat groote, groote land. Misschien zal het Japansche leger een nederlaag vinden in den trant van Napoleon's verschrikkelijken terugtocht uit Moskou over de Beresina. Doch terwijl zijn ‘Groote Leger’ daar door vuur werd terug gedreven, trachten de Chineezen hun vijand, die zich nog steeds hun vriend noemt, te keeren door water. Zij hebben door het open stooten harer dijken de Gele Rivier uitgestort over de akkers, bezet door Japansche troepen, en de overstrooming dier landen is verwoestend en dreigt zich met den Jangtze te vereenigen. Wie weet voor hoeveel tijd, voor hoevele landbouwende menschen? Maar de Chineezen zijn in vele opzichten een eigenaardig en sympathiek volk. Onlangs kon men in het ‘Algemeen Handelsblad’ een vertaling lezen onder titel ‘Chineezen zullen den oorlog winnen’ van de Noord-Amerikaansche schrijfster Pearl S. Buck, in China geboren en geheel op Chineesche scholen onderwezen dochter van een zendelingen-echtpaar. Zij heeft enkele romans geschreven uit dat China, dat zij door en door kent, o.a. ‘The good earth’ en ‘Sons’, welke in haast oud-testamentische stijl prachtig het Chineesche landbouwersleven schetsen en zijn wederwaardigheden, ook in de opkomst van een jonger geslacht, dat aan de vaderlijke zeden ontgroeit. In dat bedoeld feuilleton geeft zij den optimistischen levensblik weer van het Chineesche volk en zijn onderwezenen. De Chineezen vreezen den dood allerminst. Trouwens de Japanners ook niet. Zij bezitten omtrent leven en dood een volkomen andere mentaliteit dan de Westersche menschen. Ook vreezen zij geen armoede en ontbeering. De ellenden van het leven | |
[pagina 94]
| |
hebben om zoo te zeggen geen vat op hun stemming. Zij zien van dezen oorlog tegen de Japanners zelfs den goeden kant. Juist wijl zij zich terugtrekken verder hun land en werelddeel in, waar, ondanks een bevolking van honderden millioenen nog zooveel vruchtbare grond onontgonnen wacht op hun ploeg en hun bezaaiing. Hun groote hulp in dezen strijd, welke dan zoovele menschenlevens eischt, waarover de Westersche menschen tranen storten en zijzelf glimlachen, hun groote kracht is niet alleen dat zij, van welke politieke gezindheid ook, zich eendrachtig geschaard hebben om Tsjiang-KaKi-sjjek, maar hun blijgeestige levenshouding en volkomen toewijding. |
|