De Nieuwe Gids. Jaargang 53
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Introductie.Er zijn tijden dat men zijn aandacht bij voorkeur richt naar het onbekende boek dat op den rommelzolder van een obscure uitgeverij huisvesting vindt - zooals men bij tijden de Rue de Condé verkiest boven de Champs Elysées of de Boulevards. Het Frankrijk van de jaren die op de Commune volgden heeft zulke tijden gekend. Een boek dat omstreeks 1880 in het Parijs van Zola en Huysmans de aandacht begon te trekken, na een tiental jaren op boekenstalletjes te hebben rondgezworven, werd een steen des aanstoots voor de naturalisten en Parnassiens en een banier voor Symbolisten en Decadenten. Steen of banier zijn overigens geen goede woorden om dit boek aan te duiden: Het is niet de hoeksteen van den tempel der Schoonheid, maar de grillige façade eener Spaansche Cathedraal; noch hoort men bij het lezen dezer gedichten het vaandel wapperen, doch het is de zweep die bij het slaan knalt. Dit ter classificeering van de ongebreidelde materie, waaruit de Amours Jaunes zijn opgebouwd. | |
[pagina 30]
| |
Roscoff.Roepen wij ons allereerst het landschap voor den geest, het kader, waarbinnen deze ongetemde, gelijk een gekooide tijger ‘fait les cent pas’. De eerste aanblik van de klippenrijke ‘tusschenzee’, La Manche, het uitzicht op de ongenaakbare door de natuur gevormde forteresse van Tysauson, waar menig rifpiraat den argeloozen Engelschman naar de andere wereld hielp - of, redde deze het veege lijf, hem in het vooruitzicth van een langdurige gevangenschap te Brest, nog eens duchtig fuifde - de eerste ontmoeting, corps à corps met den Côte de Granit doet ons Tristans uitroep eerst ten volle verstaan: ‘Voir Naples et... - Fort bien, merci, j'en viens. - Patrie Want het is een exotische, woestere editie van de beroemde Golf van Napels: Tysauson is een soort Russisch, Zigeunerachtig Capri, waar het jacht van den blaséën tourist zeker nimmer het anker zal uitwerpen. Ver, heel ver ziet het zeemansoog - beter dan binocle of Zeisskijker. Tot 100 k.m. in zee: het gebied van de Côte du Nord. Van rif tot rif, van klip tot klip, van vuurtoren tot vuurtoren reikt de blik, nimmer door een ‘normalen’ wijden horizont ontnuchterd. En toch was dit Tristan's kooi en toch vond hij slechts de onbeperkte ruimte in een enge grot van eenige meters doorsnee in den tuin van zijns vaders woning. Van een dergelijke geesteshouding - die men met Huysmans ‘A Rebours’ zou kunnen noemen - getuigt ook het merkwaardige gedicht, gedateerd uit de gevangenis te Genua, waar de dichter voorgeeft tijdens zijn Italiaansche reis vertoefd te hebben - de eenige plek van Italië welke hem niet tegenviel: ‘Hors la terrestre croûte,
‘Désert mal habité,
‘Loin des mortels je goûte
‘Un peu d'éternité.
- - - - - - - - - -
| |
[pagina 31]
| |
‘... Jusqu'au jour de misère
‘Où, condamné, je sors
‘Seul, ramer ma galère...
‘Là, n'importe où, dehors,
‘Laissant emprisonnée
‘A perpétuité
‘Cette fleur cloisonnée,
‘Qui fut ma liberté...
En wendt men den blik naar de landzijde: daar is de barokke ‘clochette’, die als een recht overeind gezette en opgesierde klip ten hemel reikt met aan zijn voet het bij avond zoo grillig silhouet van de 17de eeuwsche patriciërshuisjes rond de Place Michel Bouquet, de kerk zelf met den exotisch-klinkenden naam van Croaz-Batz: Le Croix du Bâton, waarin voor meer dan een halve eeuw de eerzame bezoekers opgeschrikt werden door het geïmproviseerd vuurwerk, dat Tristan tezamen met zijn vriend den Hôtelier Le Gad ontstoken had bij wijze van pseudo-vergaan-van-de-wereld. Nimmer ademde hij de scherpe doordringende wierookgeuren eener kerk in gelijk een Baudelaire: ‘Lecteur, as-tu quelquefois respiré Nimmer bekommerde hij zich om den zonnewijzer aan den buitenmuur der kerk aangebracht, voorzien van de inscriptie, die den burger vermaande te allen tijde voorbereid te zijn te moeten sterven; immers hij was toch al ten doode opgeschreven, elk uur was immers zijn laatste uur.Ga naar voetnoot1) Maar ruimer, van grootscher allure was de wereld waarin hij zich bewoog in zijn kotter ‘Le Négrier’: Want men moet zich laten inschrijven voor de deelname aan een zeiltocht van 300 k.m. langs de Bretonsche kust naar Pointe du Raz, wil men het einde van den horizont benaderen - niet bereiken; want verder nog is aan de Zuid-West kust het paardenkopvormig schiereiland Penmarch gelegen, van waaruit hij zijn berijmden brief ‘Le Poète Contumace’ dateerde: | |
[pagina 32]
| |
‘Sur la côte d'Armor. - Un ancien vieux couvent,
‘Les vents se croyaient là dans un moulin-à-vent,
‘Et les ânes de la contrée,
‘Au lierre râpé, venaient râper leurs dents
‘Contre un mur si troué que, pour entrer dedans,
‘On n'aurait pu trouver l'entrée...
Roscoff is als een hangmat gespannen tusschen Het Kanaal en den Atlantischen Oceaan, tusschen een grillige diep groen-blauwe, klippenrijke binnenzee en een egale, machtige, onveranderlijke, zilveren wereldzee. Ook het genie van Tristan beweegt zich als een koorddanser tusschen beide geesteshoudingen: het grillige, bizarre, veranderlijke en het eeuwige, machtige dat het zilver tot wapenkleur heeft. Men plaatse b.v. tegenover elkander een gedicht als ‘Rescousse’ - de flits van een getrokken kris - en ‘Litanie au Sommeil’ - de lange deining, de laat terugkeerende echo, de stage, langzame afwisseling der getijden; steeds - tot schijnbare uitputting toe - volgehouden, rollen de reusachtige golven achter elkander in eindelooze reeks: ‘Sommeil! Caméléon tout pailleté d'étoiles!
‘Vaisseau-fantôme errant tout seul à pleines voiles!
‘Femme du rendez-vous, s'enveloppant d'un voile!
‘Sommeil! - Triste Araignée, étends sur moi ta toile!
- - - - - - - - - - - - -
‘Sommeil! Honnêteté des voleurs! Clair de lune
‘Des yeux crevés! - Sommeil! Roulette de fortune
‘De tout infortuné! Balayeur de rancune!
- - - - - - - - - - - - -
‘Sommeil! Drame hagard! Sommeil, molle langueur!
‘Bouche d'or du silence et Bâillon du blagueur!
‘Berceuse des vaincus! Perchoir des coqs vainqueurs!
‘Alinéa du livre où dorment les longueurs!...
Bij afnemend getij ziet de bezoeker van Roscoff plotseling tallooze riffen boven water komen, die het ‘zeelandschap’ geheel veranderen; zoo rijzen uit deze verzen onverwacht vizioenen en lucide ingevingen op - om even later weer in een reeks van gemeenplaatsen onder te gaan. De inspiratie van Corbière herin- | |
[pagina 33]
| |
nert ons het meest aan het schommelend getij van de eeuwig Veranderlijke... | |
Een lucide Don Quichotte.Dat Tristan den eenigen bundel, dien hij publiceerde, den naam van ‘Les Amours Jaunes’ toebedeelde, wijst erop, dat hij den nadruk legde op het karakter van een reeks liefdesgedichten. Nu klinkt het epitheton ‘jaunes’ eenigszins verdacht; het wekt associaties op met een uitdrukking als ‘rire jaune’. Liefde, maar niet van harte, ‘malgré lui’; er ontbreekt iets en alles aan: het aroma - het geluk, kortom. Maar juist aan dit manco danken wij de schoonste, echtste liefdeszangen, die men zich kan denken. Liefde voor een vrouw die eens anders eigendom is; die ander een cynisch Lebemann, de vrouw zelf een vulgaire mondaine Parisienne: schijnbaar niets dan beletselen voor sublieme hymnen aan Eros en toch - juist dat alles zet aan tot den hoogsten inzet: het hart zelf van den dichter: ‘Mon amour, à moi, n'aime pas qu'on l'aime;
‘Mendiant, il a peur d'être écouté...
‘C'est un lazzarone enfin, un bohème,
‘Déjeunant de jeûne et de liberté...
Nu is het eigenaardige dat hij het nimmer over de geliefde als zoodanig heeft - hoogstens roept hij een détail op - hij spreekt slechts van zichzelf. Uit ijdelheid? Neen, uit eerlijkheid. Hij weet dat hij alleen van zichzelf iets afweet. Maar juist via het eigen-ik weet hij ons voortreffelijk het beeld van de geliefde, zooals ieder gevoelig mensch zich dat droomt, op te roepen, overeenkomstig de uitspraak van zijn jongeren geestverwant Alfred Jarry: ‘Suggérer au lieu de dire’. Hij toont ons zijn portret, ‘vu à travers un tempérament’, n.l. het grillig temperament van Marcelle. Hij weet dat hij dupe is; hij is bewust de ridicule vereerder van een banale Dulcinea, maar dit ontnuchtert hem niet en dit is zijn grootheid - zooals elk genie onvervangbare, absoluut eigen trekken bezit. Volge thans dit beeld, zooals Marcelle het volgens Corbière in zich droeg: | |
[pagina 34]
| |
‘Lui, qui sifflait si haut, son petit air de tête,
‘Etait plat près de moi; je voyais qu'il cherchait...
‘Et ne trouvait pas, et... j'aimais le sentir bête,
‘Ce héros qu n'a pas su trouver qu'il m'aimait.
‘J'ai fait des ricochets sur son coeur en tempête.
‘Il regardait cela... Vraiment, cela l'usait?...
‘Quel instrument rétif à jouer, qu'un poète!
‘J'ai joué. Vraiment - moi - cela m'amusait.
‘Est-il mort?... Ah! c'était, du reste, un garçon drôle.
‘Aurait-il donc trop pris au sérieux son rôle,
‘Sans le me dire... au moins. - Car il est mort, de quoi?...
‘Se serait-il laisser fluer de poésie?...
‘Serait-il mort de chic, de boire ou de phtisie?...
‘Ou, peut-être, après tout: de rien... ou bien de Moi.
| |
Hazardspel en trucs.Een van Corbière's kennissen heeft eens van den dichter gezegd: ‘un garçon insupportable, je ne pourrais vivre avec lui. Il prétend que le billard est le jeu de hasard par excellence...’ Men zou deze uitspraak kunnen toepassen op héél zijn kunst en zeggen, dat Tristan de kunst beschouwde als het schoonste hazardspel; alles creëeren ‘par coup de raccroc’, aldus luidt zijn kunstenaarsmotto, zijn wapenspreuk: ‘C'est un coup de raccroc, juste ou faux, par hasard...’ Het is als maakte men een ‘meesterbiljarter’ mede, die de ballen voortdurend dicht bij elkaar houdend carambole op carambole (vul ook in: calembour op calembour) maakt en slechts nu en dan over de drie banden moet stooten om een nieuwe gunstige situatie te scheppen. Er is een ander groot dichter geweest die gezegd heeft, dat kunst niet meer was dan een goed in elkaar gezette truc. Naar aanleiding van zijn beroemdste gedicht ‘The Raven’ heeft Edgar Poe een uiteenzetting gegeven van de wijze van ontstaan van dit schijnbaar zoo spontaan neergeschreven gedicht. Ook Corbière getuigt van een dergelijke koele geesteshouding - die niet geheel | |
[pagina 35]
| |
als blague is te beschouwen - en wel in ‘Sonnet et la manière de s'en servir’. Het is hier de goochelaar die na afloop der voorstelling aan eenige jongelui zijn trucs openbaart, daarbij tegelijkertijd den ‘tour’ verrichtend - in dit geval dus het sonnet. De laatste helft van dit gedicht zou uit de school der Dadaïsten afkomstig kunnen zijn: ‘- Télégramme sacré - 20 mots. - Vite à mon aide...
‘(Sonnet - c'est un sonnet -) ô Muse d'Archimède!
‘- La preuve d'un sonnet est par l'addition:
‘- Je pose 4 et 4 = 8! Alors je procède
‘En posant 3 et 3! - Tenons Pégase raide:
‘O lyre! O délire: O... ‘Sonnet - Attention!
Men leide hieruit niet af dat Corbière een niet-geïnspireerd dichter zou zijn; veeleer was de inspiratie zoo sterk, dat hij zich de luxe kon permitteeren deze met voeten te treden zonder gevaar haar te zullen dooden. | |
De hidalgo.De schilder, met wien ik dezen zoo Spaansch-georienteerden geest het liefst zou willen vergelijken, is wel... Goya, Spaanscher dan Velasquez, Murillo en Ribera. En dan heb ik vooral op het oog diens groteske carnavalsscènes, waarin zijn bizarre genie m.i. nog meer overtuigend tot uiting komt dan in de uiteraard veel ‘pakkender’ voorstellingen van den Spaanschen Vrijheidsoorlog. Men zou Goya een satanischen Watteau kunnen noemen, maar niet zoozeer satanisch in den sadistischen zin van het woord dan wel in de Luciferische beteekenis. ‘Gente Dame’ bevat zulk een carnavalsscène in dichtvorm: ‘Il n'est plus, ô ma Dame,
‘D'amour en cape, en lame,
‘Que Vous!...
‘De passion sans obstacle,
‘Mystère à grand spectacle,
‘Que nous!...
- - - - - - - - - - -
| |
[pagina 36]
| |
‘Qu'il attende, Marquise,
‘Au grand mur de l'église
‘Flanqué,
‘Ton bon coupé vert sombre,
‘Comme un bravo dans l'ombre,
‘Masqué.
‘- A nous! - J'arme en croisière
‘Mon fiacre-corsaire,
‘Au vent,
‘Bordant, comme une voile,
‘Le store qui nous voile:
‘- Avant!...
Tegenover de lenigheid van Corbière's kunst krijgen echter de doeken van Goya bijna iets verstards. Het is begrijpelijk dat deze Kelt zich dan ook meer thuis voelt in het van ouds eveneens Keltische Spanje dan in het Latijnsche Italië. Niet als toerist met een Baedeker ‘gewapend’, doch steunend op den bedelaarsstaf trekt Tristan de Pyreneeën over - zooals een generatie na hem, Germain Nouveau, als pelgrim ditmaal, hetzelfde Iberische schiereiland zou doorzwerven: ‘Ils ne sentent pas bon, mais ils fleurent le preux:
‘Valeureux vauriens, crétins chevalereux!
‘Prenant sans demander - toujours suant la race, -
‘Et demandant un sol, - mais toujours pleins de grace...
Men zou Corbière een Spaansch-aristocratischen Villon kunnen noemen, bezield met een niet minder grooten haat tegen alle vormen van civilisatie: ‘Ne m'offrez pas un trône!
‘A moi tout seul je fris,
‘Drôle, en ma sauce jaune
‘De chic et de mépris...
| |
[pagina 37]
| |
De kustvaarder.De ten doode opgeschrevene zocht, naar het scheen, den dood in den vorm die hem het naaste stond, n.l. het zeemansgraf - en onwillekeurig komt ons de laatste bundel van Slauerhoff in de gedachte. Daarin stond hij, zooals ook in andere opzichten, den Grieken nader dan den Romeinen, dat hij gelijk deze bij voorkeur kustvaarder was. Alleen was zijn motief tegengesteld aan dat van de Grieken. Immers zij voeren louter op veiligheidsgronden langs de kusten der tallooze eilandjes in de Aegaeische zee, terwijl Tristan heel wel wist dat voor een weerloozen kotter de Bretonsche kust met zijn enorm hooge vloeden en tallooze blinde klippen juist de gevaarlijkste vaarroute was die men zich in zijn tijd van nog betrekkelijk primitieve vaartuigen kon denken. Wel over een afstand van minstens 400 k.m. strekten zich Tristans roekelooze tochten uit met zijn onafscheidelijken vriend Le Bellec, van Penmarch tot St. Malo en daar putte hij zijn inspiratie voor zijn ‘Gens de Mer’ - ofschoon hier ook een andere opvatting mogelijk is. Ik heb n.l. in andere gedeelten van zijn oeuvre, waar het om gansch andere zaken gaat, sterker de suggestie van het zoute element ondergaan, met meer zekerheid de zee op den achtergrond vermoed dan haar in ‘Gens de Mer’ in werkelijkheid aanschouwd. Zoo voel ik in het bovengenoemde lange gedicht ‘Litanie au Sommeil’ veel sterker dan waar elders ook de aanwezigheid en dreigende realiteit van den oceaan en het Kanaal, die bij Roscoff elkaar ontmoeten. | |
‘Bohême de l'océan’.Op het eerste gezicht zou men de sonnettencyclus ‘Paris’ moeten lezen met een ingekankerden haat tegen Parijs, om volkomen met Corbière te kunnen meevoelen. Dit zou mij persoonlijk onmogelijk zijn en het is geloof ik ook niet noodig. Immers gaat Corbière meer te keer tegen de Bohémien-pose: het beoefenen der kunst als een elegante sinecure, als een middel om zich interessant te maken of het medelijden op te wekken. Zijn afkeer gold het Parijs van vlak na de Commune, verkeerend in een periode van pedante gewichtigheid eenerzijds en van leege esprit anderzijds, een twee- | |
[pagina 38]
| |
ledige mentaliteit waar ook Rimbaud zoo onder gezucht heeft, die daarom Londen de voorkeur gaf. Maar de echte, zuivere Bohémien-geest, waarvan b.v. een Nerval in zijn leven getuigenis heeft afgelegd, vindt men wel degelijk bij Corbière; daarom sluit ik mij aan bij Laforgue's voortreffelijke definitie: ‘Bohème de l'Océan’. Dit zich kanten tegen alle aanstellerij en gewichtigheid uit zich in Corbière's betiteling der Amours Jaunes als ‘Chef d'oeuvre de cabaret’ en in het feit dat hij het frivole tijdschrift ‘La Vie Parisienne’ als zijn afzetgebied kiest. | |
De visionnair.Als de vier hoofdmomenten van het prae-symbolisme zou ik naast elkaar willen plaatsen de ‘Romances sans Paroles’ van Verlaine, Rimbauds laatste gedichten uit ‘Illuminations’, van den een generatie ouderen Nerval ‘Les Chimères’ en tenslotte Corbières ‘Les Rondels Pour Après’, de laatst geschreven verzen van Les Amours Jaunes. Ten onzent benadert Adwaita in zijn mystieke verzen en Gorter in zijn allerlaatste gedichten deze eenzame gebieden der poëzie het dichtst. Hier breidt het terrein zich dus uit, hier wordt Tristan opgenomen - zonder op te gaan - in ‘La Mêlée Symboliste’. Losgeraakt van alles, is het een speelsch voor zich heen mijmeren, wat ook soms in L'Imitation de Notre Dame de la Lune’ doorklinkt (speciaal in de sonnettenreeks Locution de Pierots). Zeker is dit bestemd de eeuwen te trotseeren, als het meest duurzame van Tristans oeuvre. ‘Va vite léger peigneur de comètes’ - met dezen groet besluit Tristan ‘Les Amours Jaunes’: Va vite, léger peigneur de comètes!
Les herbes au vent seront tes cheveux;
De ton oeil béant jailliront les feux
Follets, prisonniers dans les pauvres têtes...
Les fleurs de tombeau qu'on nomme Amourettes
Foisonneront plein ton rire terreux...
Et les myosotis, ces fleurs d'oubliettes...
| |
[pagina 39]
| |
De aankondiging van dezen mystieken geestesstaat kan men vinden in gedichten als ‘Décourageux’ en ‘La Rapsodie du Sourd’. Het is de blijvende verdienste van René Martineau geweest, dat hij, behalve een uitstekende biografie te geven die geheel vrij is van al wat maar naar ‘vie romancée’ zweemt, ook gewezen heeft op verborgen zelfportretten onder vele anderen. Hierdoor heeft hij het ‘pionierswerk’ van Verlaine in zake een beter begrip van de ‘Amours Jaunes’ op goede wijze voortgezet en aangevuld. Ons nageslacht zal waarschijnlijk deze ‘commentaar’ niet meer van noode hebben, doch wij zelf staan nog te dicht bij den dichter dan dat wij allen ‘steun’ zouden kunnen ontberen; de moderne muziek kent analoge gevallen. - In deze geschreven zelfportretten dan krijgt men een blik op de tragedie van dit genie dat steeds meer aan geestelijke vereenzaming kwam bloot te staan. Een dichter, die allengs alle contakt met zijn ‘hoorders’ verliest, wordt feitelijk een geestelijk doofstomme, wien bovendien blindheid boven het hoofd hangt. De werkelijke doofheid van Beethoven zou men daarvan het symbool kunnen noemen. Ook Gorter constateert in zijn laatste verzen een dergelijk geestelijk isolement. Dat echter het nageslacht hen zal verstaan, moge tot posthume troost gerekend worden... Deze tragedie heeft Tristan in de volgende aangrijpende paradox uitgedrukt: ‘Il voyait trop - et voir est un aveuglement...’ Men weet dat vele van Corbière's paradoxen zich weinig hooger dan het ‘commis-voyageur-genre’ - om met Huysmans te spreken - verhieven, maar daar treffen dergelijke openbaringen ons des te sterker om: ‘- Rien - Je parle sous moi... Des mots qu'à l'air je jette De chic, et sans savoir si je parle en indou...’ Hierin toont Corbière zich weer verwant aan Rimbaud die, doelend op zijn laatste werk, ‘Une Saison en Enfer’, spreekt van ‘petit livre nègre’. De laatste gedichten zijn van een kinderlijken eenvoud geworden | |
[pagina 40]
| |
- een kind is immers een mengsel van mysticisme en eenvoud - welke eveneens - doch in minder mate - in Rimbaud's laatste gedichten te vinden is: ‘Il fait noir, enfant, voleur d'étincelles!
Il n'est plus de nuits, il n'est plus de jours;
Dors... en attendant venir toutes celles
Qui disaient: Jamais! Qui disaient: Toujours!
Entends-tu leur voix? Ils ne sont pas lourds:
Oh! les pieds légers! - l'Amour a des ailes...
Il fait noir, enfant, voleur d'étincelles!...
| |
Epiloog.Corbière is het genie van de mislukking, van de onmacht, van het nèt niet bereiken. Hij is de spelbreker temidden der spelers, de dilettant onder de vakmenschen, de lijder temidden der gezonden, de slapelooze in het dommelend stadje zijner inwoning. In conflikt met alles en allen is hij toch geen revolutionnair, want daarvoor is hij te veel met zich zelven in conflikt; hij staat op èn tegen conservatieven èn tegen opstandigen èn tegen beider goede trouw: hij is de mystificator bij uitnemendheid. In zijn gedichten tracht hij zijn talent te knotten en zijn originaliteit te parodieeren. Thans, na zestig jaar, staan we voor dezen zelfkweller, wonen wij de anatomische les bij, waarbij het genie Tristan door den mensch Corbière ontleed wordt. Het tooneel is spookachtig, griezelig voor den tijdgenoot, maar voor ons niet meer. Tristan is onze meest geheime, gekwelde gedachte uitgesproken, ons gemis vleesch geworden, onze geknotheid, onze mislukking, onze minderwaardigheid in uiterste consequentie doorgevoerd en uitgeleefd. ‘On m'a manqué ma vie!... une vie à peu près;
‘Savez-vous ce que c'est: Regardez cette tête.
‘Dépareillé partout, très bon, plus mauvais, très
‘Fou, mais ne me souffrant... Encor, si j'étais bête!
- - - - - - - - - - - - -
| |
[pagina 41]
| |
‘Je voudrais être un point épousseté des masses,
‘Un point mort balayé dans la nuit des espaces,
‘... Et je ne le suis point!...
Men zou Tristan het hiaat in het logische Fransche denken kunnen noemen: als een uitroep, een rauwe kreet stijgt zijn werk op uit het vloeiend rhythme der Fransche taal. Tristan verschijnt als de ongebonden Kelt temidden der evenwichtige Latijnen. In het Frankrijk der na-oorlogsche jaren heeft men de aandacht weer gericht op het onbekende werk van dezen grandiozen fantast. |
|