| |
| |
| |
Bibliographie
Eva Asscher. Een meisjesleven. Wereldbibliotheek, A'dam.
We kennen ze van Eva Asscher deze korte, penetrante schetsen, waarin zij flitsende lichten laat vallen op het leven van kinderen en aankomende meisjes. Zij verstaat de kunst om met een enkel woord een geheele situatie ons voor oogen te stellen; soms maakt een simpel zinnetje het navrantste deel uit der geheele schets. Zij schroomt niet, in volstrekte eerlijkheid, de intiemste roerselen van een ontluikend meisjeszieltje bloot te leggen, en mag haar stijl eens een enkele maal wat koel en zakelijk lijken, het gevoel, dat er achter zit, is altijd zuiver en diep. Ik houd zeer veel van haar werk, en dat ik de eenige niet ben, bewijzen de herdrukken, die haar bundeltjes in de W.B. ten deel vallen. We hopen nog veel levensherinneringen van Eva Asscher te ontvangen. Haar keuze is altijd uitstekend, en wàt zij vertelt, door en door interessant.
| |
Marie Schmitz. Een mensch vindt het geluk. Wereldbibliotheek. A'dam.
Een mensch vindt het geluk.... ja, maar na hoeveel smarten, teleurstellingen, ontgoochelingen.... Arme Rien, is men geneigd, te zeggen, als men de laatste bladzij gelezen heeft. Arme Rien....
Dit boek is als een lange, lange aanklacht tegen het leven. Tegen het leven van iemand, die in de wereld is gezet, zonder de hulpmiddelen van schoonheid, lieftalligheid, of buitengewone gaven. Arme Rien.... hoeveel hoop, hoeveel illusies, hoeveel verlangen moest zij leeren overwinnen ‘eer het alles met haar vrede was....’
Maar heeft de schrijfster de werkelijkheid dan geweld aangedaan, en een naargeestig boek geschreven, om te speculeeren op de ‘natte gevoelens’, (zooals Leslie Woolcott ze noemt) der menschen, die zoo graag en gemakkelijk kunnen huilen om een
| |
| |
film of een boek?.... Geenszins. Marie Schmitz is een veel te voortreffelijk auteur, om zich niet strikt te houden aan de, door haar waargenomen en innerlijk beleefde realiteit.
‘Een mensch vindt het geluk....’ is een mooi en ernstig boek. Marie Schmitz heeft alle trucs van avontuurlijke intriges en goedkoope, boeiende toevalligheden versmaad, en is recht op haar doel afgegaan, zonder op verlokkende zijwegen te dwalen. Daarom is de creatie van Rien zoo goed en gaaf geworden. Er zijn vele ontroerende gedeelten in dit werk, maar vooral diep gevoeld en met fijne intensiteit uitgebeeld is de episode van Rien's onbewuste liefde voor den jongen leeraar van school (dit fragment verscheen in ‘De Nieuwe Gids’), Marie Schmitz zal met dezen roman veel eer inleggen; hij lijkt mij wel te behooren tot haar allerbeste werk.
| |
Truus Eygenhuysen. Een schipbreuk. Ned. Keurboekerij, A'dam.
Jammer, - maar deze ‘schipbreuk’ boezemt ons niet zoo heel veel belangstelling in. Het onderwerp is er een, dat door een Marie Gevers boeiend en volkomen aannemelijk zou worden behandeld. Mar zulk een ras-echte schrijfster is Truus Eygenhuysen nog niet. Zal zij het ooit worden? Die ouderwetsche ‘voetjes van het geluk’ en die stem, die ‘flakkert als een kaars’.... Neen, ik kan het niet helpen; ik heb er lang over nagedacht, maar dit heele geforceerde verhaal kan mij weinig schelen, ook al heeft de uitgeefster geprobeerd, het boekje zoo aantrekkelijk mogelijk uit te geven.
| |
H.J. van Nijnatten-Doffegnies. De Nijmershof. C.A.J. van Dishoeck, Bussum.
Een oerdegelijk boek: De Nijmershof. Kranig van opzet en uitwerking. Het is een weldaad een boek als dit te lezen, dat zoo soliede is en zoo doorwerkt tot in de kleinste details. Men voelt, hoe mevrouw van Nijnatten op de hoogte is van hetgeen zij beschrijft, en welk een enorme kennis zij bezit van haar onder- | |
| |
werp; zij kan deze, dunkt mij, niet slechts verkregen hebben door theoretische studie, maar moet door aanschouwen en meebeleven verworven zijn.
Zeg niet, dat het er weinig op aankomt, of de stof van een roman exact behandeld is: een boek behoort toch een weerspiegeling te zijn van het werkelijke leven, en wat hebben wij aan een gebrekkige en onnauwkeurige voorstelling daarvan?
(In dit verband herinner ik aan Albert Verwey's verdediging van Nine van der Schaaf, die een schip tegen den storm in had laten laveeren.
‘Als zij het noodig vond, om het aldus uit te beelden, dan was het goed, zooals zij het deed’, oordeelde Verwey
Neen, het was fout en onverdedigbaar en ontoelaatbaar.)
Het nieuwe boek van mevrouw Nijnatten is kloek, krachtig en soliede. Aanmerkingen zijn er niet op te maken, en wij hopen zeer, dat zij hierna, met even vaste hand, met even sterk verstand haar verdere boeken ons ten geschenke zal aanbieden. Want geschenken zijn haar boeken tot dusverre geweest, en elk voor zich even verrassend als welkom.
| |
Elisabeth Zernike. Morgen weer licht. N.V. Em. Querido, A'dam.
Een nieuw boek van Elisabeth Zernike wekt altijd mijn belangstelling, en het beeld op het titelblad stond mij onder de lectuur steeds voor oogen, als de exacte weergave van Meta; het lijkt of de teekenaar, Léon Hollman, hier een portret heeft gegeven.
Ik las dit nieuwe boek zeer geïnteresseerd, maar.... vind het moeilijk er een recensie over te schrijven, want.... ja, voor mijn smaak is het geen visch en geen vleesch. Wat is het dan? Een vreemd soort gerecht, zooals ik er nog niet veel te genieten heb gekregen. Half lijkt het ‘echt’, en half fantasie, gelijk een schotel, die op het tooneel wordt voorgediend.
Zeer veel wordt geschermd met de vredesidee, en het is waarschijnlijk de bedoeling deze te propageeren. Maar of het veel helpt, als men het op deze wijze doet, zoodat het meer lijkt op navertelde droomen dan op werkelijkheid?....?
De beste raad, dien ik u geven kan, lezers, is: lees het boek, en
| |
| |
vorm u zelf een oordeel, - maar lees het in elk geval, want het is iets bizonders. Laat het u niet ontgaan, - misschien mondt het u beter dan mij. Men kan nooit weten!
| |
Ellen. De eeuwige zuil. H.D. Tjeenk Willink, Haarlem.
Een levensverhaal in verzen, - en daarbij een zeer aandoenlijk levensverhaal. De arme Ellen schijnt een zeer noodlottige ondervinding te hebben opgedaan, die haar bijna tot vertwijfeling bracht, - maar zij wist zich op te werken, zooals Christian in de Pilgrim's progress zich uit de ‘Slough of Despond’, en ondanks alle lichamelijk en geestelijk leed, heeft zij thans een soort van ‘Hemelsche Stad’ bereikt. En zij hoopt, door haar bemoedigende mededeelingen ook aan andere ongelukkigen en troost behoevenden eenige opwekking en berusting te kunnen schenken. Dit fijne en teedere boekje zij daarom alle lijdenden ten warmste aanbevolen.
| |
Emmy Vosma, Hoe Els in wonderland kwam. G.B. van Goor Zonen, Den Haag.
Een der liefste kinderboeken, die ik in lang heb gelezen. Het is zoo frisch, zoo natuurlijk, en, zooals de kinderen zeggen, zoo ‘echt’ geschreven. Er is niets, wat in dit verhaal detoneert; licht en schaduw zijn uitstekend verdeeld, en er is rekening gehouden met de kinderlijke bevatting, zoowel als met de werkelijkheid. Het boek werd keurig uitgegeven in aantrekkelijken band, en ik vermoed, dat het op menig verlanglijstje voor zal komen als eerste desideratum. Als een kinderboek ook door volwassenen met genoegen kan worden gelezen, dan pleit dat zeer voor de(n) auteur, en dit is hier het geval.
| |
Irmgard Keun. D. Zug dritter Klasse. Querido, A'dam.
Irmgard Keun, die wij kennen als het prototype van onze Hollandsche Mary Dorna geeft ons hier een heel ander soort
| |
| |
verhaal. Het gaat niet meer over onconventioneele kinderen, wier ondervindingen door contrastwerking onweerstaanbaar comisch aandoen, maar het is een geschiedenis van volwassenen, die tezamen een reis maken, en aldus, afgescheiden van de wereld, elkaar in enkele uren veel nader komen, dan anders het geval zou zijn geweest. Deze roman doet aan als een soort van geschreven Fliegende Blätter, maar tegelijk voelt men den diepen, tragischen ondergrond des levens, die zich zelfs in het onbeduidendste bestaantje blijkt af te spelen. Haar boek is vol inhoud, die geheel volgens de werkelijkheid op humor en tragiek is afgestemd.
| |
Gladys Hasty Caroll. Op den drempel van het leven. Vert. Mevr. Schotteliusde Ridder. Z.-H. Uitg. Mij., Den Haag.
De Z.-H. Uitg. Mij. is wel de eenige uitgever, die het wagen kan dergelijke prachtige, omvangrijke boeken in het licht te geven. In dit boek raakt de schrijfster de problemen van de hedendaagsche jeugd aan, en deze worden ons voorgesteld in alle lagen der bevolking; kan men zich interessanter onderwerp voorstellen? en, kan men, na lezing, zich een meesterlijker behandeling denken? Het contrast van Margery, die de moderne jeugd karakteriseert in al haar verscheurdheid en verwarring, tegenover den sterken, standvastigen man Luuk Gilman die krachtig genoeg is, om het leven aan te kunnen, is uitstekend gedaan en kranig volgehouden. Een boek om blij mee te zijn.
| |
Margaret Mitchell. Gejaagd door de wind, Als een vlam in de storm, Het zaad ontkiemt. Vert. W. Roldanus Jr. Uitg. Z.-H. Uitg. Mtsch., Den Haag.
Van deze overweldigend-boeiende trilogie zijn nu ook de laatste twee deelen verschenen. In Amerika werden er in één jaar tijds anderhalf millioen exemplaren van verkocht. Verbeeld u niet, dat, omdat de inhoud handelt over den strijd tusschen Noord en Zuid, dit werk voor Europa geen belang zou hebben. Het is integendeel
| |
| |
van zeer bizonder belang, omdat de schrijfster haar onderwerp heeft weten te verheffen van iets tijdelijks en betrekkelijk onbelangrijks tot iets van algemeene menschelijkheid. Dit boek is veel meer dan een roman het epos van den mensch, en daarom, ook omdat er het tempo van den tegenwoordigen tijd in pulseert, heeft het dezen enormen opgang gemaakt. De hoofdpersoon Scarlett O'Hara en Rhett Buttler zijn geen abstracte figuren, maar menschen in den waren zin des woords, menschen, met fouten en gebreken, en daarom niet alleen aanvaardbaar, maar zelfs sympathiek. Wie deze boeken gelezen heeft, verkeerde een poos lang in een nog niet gekende, maar werkelijke wereld, een interessante wereld, die men niet spoedig vergeten zal. De illustraties van Anton Pieck zijn steeds zoo, dat men ze niet beter wenschen kan.
| |
Maria Peremans-Verhuyck. Catlijne Heyblom. Uitg. Steenlandt, Kortrijk.
De weder-ontmoeting met Catlyne Heyblom was een zeer aangename. Wij treffen de vroegere tooneelspeelster thans in het burgerlijke ieven aan, en, zooals zij zich daar gedraagt, is het zeer natuurlijk en aannemelijk. Maria Peremans schrijft een rustigen, vloeienden stijl, en zij zet haar karakters voor ons, alsof ze leven. We zijn benieuwd naar Catlijne's verdere lotgevallen, die, gezien het succes der beide voorafgaande boeken, stellig wel niet zullen uitblijven. Jeugdige schrijfster, ge zijt op den zeer goeden weg.
| |
A.M. Nachenius-Roegholt. Bab's bootje krijgt een stuurman. Margot Warnsinck. Het sein staat veilig. Gebr. Kluitman, Alkmaar.
De dames Nachenius en Warnsinck hebben zich reeds een aangename plaats als jongemeisjesromanschrijfsters veroverd. Mevr. Nachenius is zoo langzamerhand het métier volledig meester geworden en schenkt ons nu een boeiend boek; het duurde wel even, vóór Babs' bootje eeen stuurman kreeg, maar eindelijk gebeurde dit toch, en met een tevreden gevoel slaat men het boek
| |
| |
dicht. Het hartelijke, opgewekte karakter van Babs zal haar stellig in den jongemeisjeskring vele vriendinnen doen maken.
Het sein staat veilig is een zeer modern boek; een flat van vijf meisjes, dat samen woont, en zich, elk op haar manier, door de wereld slaat. Vijf dappere meisjes, die het leven aandurven, - een allerprettigste lectuur.
De boeken van de firma Kluitman zien er altijd uit als echte cadeau-boeken, en de inhoud aequivaleert er mee, terwijl Hans Borrebach, als Dritter im Bunde, zijn niet gering aandeel in het welslagen levert.
| |
Erich Maria Remarque. Drei Kameraden. Querido, A'dam.
Dit is een der mooiste boeken, die ik in lang gelezen heb. Het is prachtig van diepe, gevoelige menschelijkheid. De karakters uit dit boek zullen wij niet gauw vergeten, ze hebben zich in onze ziel ingeprent. Elke bladzijde van dezen roman is waardevol, omdat zij een stukje werkelijk leven weergeeft. ‘Drei Kameraden’ is een boek, zooals er in een decennium maar weinige verschijnen; laten wij er dus blijvend dankbaar voor zijn.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
| |
J. de Graaf: Le Réveil littéraire en Hollande et le Naturalisme français. - Amsterdam H.J. Paris, 1937.
Om zijn degelijke nauwkeurigheid dwingt deze arbeid respect af. De schrijver geeft op aangename wijze 'n terugblik op de roman-productie van 't eind der vorige eeuw. Wij gevoelen eenig bezwaar tegen de criteria waarmee De Graaf waardeert, tegen sommige, al te vaak gebruikte termen als ‘calquer’ en ‘modèles’, tegen den 'n enkele keer wat superieuren toon, die waarschijnlijk tegen schrijvers bedoeling onze vrijwel volmaakte afhankelijkheid van de Fransche ‘voorbeelden’ suggereert. Zelfs waar Jongkind ter sprake komt, die 'n onmiskenbaar grooten invloed op de Franschen heeft
| |
| |
gehad, wordt van dezen genialen Nederlander slechts per voetnoot in 'n citaat van Goncourt bericht.
Het eerste hoofdstuk verhaalt ons van de eerste belangstellingen, voor Flaubert, dan voor Zola. De scherpzinnige Huet blijkt niet altijd even scherpzinnig, maar Jan ten Brink altijd even grappig, zijn waardeering maakt ten Brinksche capriolen nademaal hij eerst verontwaardigd doet over het ‘onzedelijke’ realisme van Flaubert, vervolgens zijn verrukking uitvoerig openbaart over de ‘wetenschappelijke’ stoutmoedigheden van Zola. Van Santen Kolff en Emants worden in hun geestdrift voor de nieuwe schoonheid naar waarde geschat. Dan komen waardevolle mededeelingen omtrent de schilders van die dagen die graag in Parijs zich aan de bronnen laafden, en zich ook op de letterkunde inspireerden, terwijl ze op hun beurt, naar De Graaf meent, op hun schrijvende vrienden invloed hadden. Hij citeert ons brieven en dagboeken van Bilders, Zilcken en Isaac Israëls, welke laatste Ary Prins vurig over Baudelaire, Huysmans en Goncourt schreef. Zeer juist wordt Kloos' standpunt tegenover het naturalisme, zijn sympathie (de preciese weergave) en zijn bezwaar (teveel materieele buitenkant, te weinig het psychisch innerlijk) weergegeven.
Het volgend hoofdstuk behandelt Netscher, Van Deyssel, Ary Prins, soms Impressionisten, dan weer artistes purs geheeten. Men weet dat de term Impressionisten ontstond naar aanleiding van 'n zonsopgang van Monet, Impression getiteld. Uit 't overmatig literair gebruik van 't woord ‘vlek’ moge blijken hoe dicht, naar het woord van Huizinga de inktpot naast de verfpot stond. Flaubert eischte voor zich zelf het volkomen objectieve. Zola echter kende het persoonlijk element zijn natuurlijk bestaansrecht toe. Terecht schreef indertijd Donkersloot dat de Nieuwe Gids geenszins het bolwerk was van 't Naturalisme; Kloos nam alle stroomingen op mits zij goed waren, deze beweging was de machtsgreep van het onstuimige Individualisme, na een onprecies en onpersoonlijk leeg geschrijf. Deswege zijn de Franschen niet met hun Nederlandsche tijdgenooten te vergelijken, wijl ginds de basis al veertig jaar gelegd was. Een traditie als in Frankrijk bestond hier ternauwernood, vandaar taalgeëxperimenteer. De Graaf schrijft zeer ter snede: ‘La phrase souffrirait de cette intempérance, elle a quelque chose de touffu, d'embrouillé qui pèse et fatigue là ou l'on voudrait
| |
| |
la clarté, la précision qui caractérise la prose de Flaubert et de Guy de Maupassant, ou de Kloos et de Couperus chez nous.’ Hij noemt Zola niet, wien de beroemde clarté latine wel 's ontbreekt, noch Van Deyssel hoe zuiver in zijn kritiek, maar ‘touffu’ in zijn Kind-leven, afkeerig eerst van de traditie, willend immers de taal van zijn voorganger stuk slaan tot 'n berg van schitterend gruis. Er was 'n traditie, die bouwde op Potgieter, Huet, op Mevrouw Bosboom. Onjuist lijkt me het gelijkstellen van de écriture artiste met de ‘woordkunst’, vooral waar hier onder verstaan wordt de in pejoratieven zin gebruikte ‘Nieuwe Gidstaal’, het excessief taalimpressionisme. Het verschil van taalgenius is zoo groot, Goncourts écriture artiste zou bij al haar bizarrerie nimmer de syntactische grillen, de onfransche woordkoppelingen hebben verdragen. Dat invloeden constateeren blijft eigenlijk 'n naargeestig spelletje, waaraan de grooten steeds ontsnappen, want matig lijkt de tuin uit ‘Een Liefde’ op de Paradou uit La Faute de l'abbé Mouret of Mathilde op Emma Bovary... Het pleit voor De Graaf dat hij later inziet hoe wankel zelfs bij onpersoonlijker, heden ten dage naar 'n lager plan geschoven schrijvers als de verdienstelijke Netscher dit op invloed-betrappen wordt. Zoo komt hem eerst 'n zin van Netscher voor te zijn geïnspireerd op Flauberts Education sentimentale, terwijl later blijkt ongeveer dezelfde voorstelling, (omtrent naar den hemel reikende boomtakken die herhaaldelijk bij van Netscher, Flaubert en Goncourt onkundige scribenten te lezen is), in Manette Salmon voor te komen. Van Deyssel heeft totaal iets anders geschapen dan de figuren die hij bewonderde en dit ‘totaal anders’ mocht als hoofdargument dienen tegen al dergelijke pogingen tot dusver ondernomen om iets te verklaren van het machtig élan dat Holland toen
doorvoer. Geen statistieken van rijm en rhythme, noch moeizaam naspeuren van invloeden zullen ons voldoende dien zeldzamen hartstocht van dat ‘tumultueux et complexe Mouvement de 1880’ doen begrijpen. De Graaf is niet zoo lichtzinnig om het ontoereikende van zijn arbeid niet te begrijpen, we werken allemaal nog met de meest tegenstrijdige middelen ter wille van 't huidige systeem, dat vaak op schijn-intelligentie en bijna-intuïtie berust. In zijn uitnemende Conclusion spreekt de voorzichtige geleerde van de imponderabilia die soms de meest beslissende invloed op de werken hebben gehad, maar die voor ons
| |
| |
verborgen blijven. Daarom komt men er niet met standaard-meeningen over Hollandsch realisme, (zooals ieder volk zich zelf als uitverkoren beschouwt, beroemt zich ook elk volk op zìjn realisme,) Hollandsche Kleinmalerei, (de klank wijst al op den oorsprong), Joodsch gebrek aan soberheid, (naar aanleiding van Aletrino en Querido hier aangevoerd, maar De Haan, Heine, Hofmannsthal, de Bijbel zijn toch verre van ‘exuberant’). Op voorgang van Stokvis neemt schr. aan dat Van Deyssel in De Gedachte inderdaad het ontbreken eener Idee bij zijn l'Art pour l'art-geslacht betreurt. Wijlen Prinsen stak den draak met deze opvatting.
Le Pessisimsme moral is 'n uitstekende studie, aardig de notities over het ‘Grijs’ in verband met de grijze school. In zijn conclusion zegt De Graaf werkelijk in psychologisch opzicht aan Flaubert gelijkwaardigen te missen, Couperus is echter van oordeel dat de jongeren het juist in dezen veel verder hebben gebracht dan Flaubert. 't Stuk over Couperus, dien hij overigens zeer prijst, is niet goed, doordat hij verkeerde leidsmannen op de voet volgt, zoo waar hij zegt dat C. in transe werkte. Hoeveel wetenschap is niet verborgen in dat schijnbaar moeiteloos geschreven werk, alleen in tegenstelling met den onbetwistbaar grooten Zola dringt zich het feitencomplex niet aan ons op; Couperus werkte niet onder dictatuur eener Muze, maar bewust en heerschend over zijn ‘documenten’. De woorden ‘vice’ en ‘perversité’ krijgen bij De Graaf 'n oncouperiaansche draagwijdte. Scherp is 't karakteristiekje van Coenen, alleen is 't verbluffend dat deze auteur up to date behandeld wordt tot ‘Onpersoonlijke Herinneringen’ toe, terwijl dit toch evenmin naturalisme is, ondanks de titel, als ‘Het Ik’ van Van Deyssel, dat niet genoemd wordt, hoewel 't voor de kennis van Van Deyssel uitermate gewichtig is en in onze letterkunde een uniek kunstwerk.
Le pessimisme social. De lezer van dit tijdschrift kent de publicaties van Gerversman over Van Groeningen. De Graaf volgt dezelve en knoopt er 'n bespreking omtrent het z.g. ‘altruïsme’ in de kunst aan vast, welk element hij tot zijn ware en egocentrische kern terugvoert. Hoogmoed, zelfverwezenlijking is niet enkel der burgerlijken deel. Met den besten wil ter wereld kan de schrijver bij Heijermans geen invloed constateeren. Met zijn waardeering zijn
| |
| |
we 't niet altijd eens, zoo waar hij Ghetto Heyermans beste drama noemt. Ook bij de Conclusion zetten we menig vraagteeken. Het is b.v. niet duidelijk waarom Jac. van Looy buiten het bestek van dit boek valt, hij zou onder de impressionisten een eereplaats dienen te hebben. Schrijver merkt op dat deze lieden zich meer als schilders dan als psychologen deden kennen en dit oordeel paste hij ook toe op de moreele pessimisten: hun werk ging niet boven het journal intime uit, maar begint de goede psycholoog niet met zich zelf te observeeren? Bovendien heeft de hier niet genoemde Couperus wel degelijk personen buiten zich zelf gebeeld en hoevelen niet! Volstrekte objectiviteit is 'n illusie, zelfs voor den grooten ‘impassible’. Ook verwijt de schrijver dezen auteurs hun schouderophalend ‘à quoi bon?’, maar weet hij zelf dan het doel van 't leven of leeren de Franschen ons iets beters? Hij zegt dat de Nederlandsche helden zich niet voldoende verzetten tegen hun donker lot en dat is wel ten deele juist, en wat daaraan vastgeknoopt was is misschien niet onwaar: deze litteratuur ‘n'a jamais captivé la masse des lecteurs’, maar ik zou zeggen: tant pis pour les lecteurs! De Franschen worden niet dáarom meer gelezen dan hun Hollandsche tijdgenooten, wijl ze scherper psychologen zouden zijn en hun figuren minder doordrongen van de relatieve onvrijheid van den wil, maar omdat 't Nederlandsche volk een illiterair volk is. Wij vernemen dat de schrijver thans over het symbolisme hier te lande schrijven gaat en verheugen ons van zijn nieuwe studie kennis te nemen.
Jacob Hiegentlich.
| |
Olaf de Landell. Wij moderne menschen. - Bussum 1935. C.A.J. van Dishoeck.
Een der legio huwelijksmislukkingen, Engelsch verwoord en Fransch van allure. Een charmant niemendalletje. Het hoofdnummer voor elk modern Magazine, gelijk Nova of Astra.
Op mijn woord, een zeldzame verkorting voor de langste en vervelendste treinreis.
Max Kijzer.
|
|