De Nieuwe Gids. Jaargang 53
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 570]
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.De bezoeken door de leidende staatslieden van Europa elkander gebracht lijken een geruststellend na-oorlogsch verschijnsel, wijl hun doel, allen bedreiging van voor velen onaangename dictators ten spijt, het behoud van den Europeeschen vrede is. Het waren drie belangrijke bezoeken, welke in de afgeloopen maand de algemeene aandacht op zich vestigden. Daar was eerst het bezoek der twee voornaamste Fransche ministers Daladier en Bonnet aan Neville Chamberlain en lord Halifax te Londen. Daar was ook het opzienbare bezoek van Adolf Hitler aan Benito Mussolini, ofschoon er de vredesbedoeling van wat teveel werd overdonderd door het gebas der kanonnen. Daar was ook het wel tragische bezoek aan de zitting van den Volkenbond te Genève van Haïle Selassië, ex-keizer van Ethiopie, voor welks niet te vermijden vernedering zijn vrienden en begunstigers hem hadden behooren te sparen. En nog een bezoek trok de aandacht: dat van Konrad Henlein, leider der Sudeten-DuitschersGa naar voetnoot1), aan Winston Churchill, wel geen regeeringspersoon, en sir Robert Vansittard, die beide genoeg gezag in Britsche regeeringskringen bezitten om ook een groote kracht te zijn in het streven naar vredesbehoud. Ongetwijfeld zijn deze mannen zeer verschillend van elkander èn door beteekenis èn door hun staatkundig streven. Ook de uiterlijkheid hunner bezoeken verschilden als de dag met den nacht. Europa is een addernest van gevaarlijk-giftige vragen: noodlottig gevolg van den Vrede van Versailles, waarbij de oorlogshaat van staats- | |
[pagina 571]
| |
lieden van gezond verstand beroofd er op uit was een groot en machtig volk als het Duitsche voor eeuwig door kortwieking de kracht tot verheffing uit den nederlaag te ontnemen. En nu: nog geen twintig jaren later, is het machtiger, sterker, dreigender dan ooit te voren, en door zijn regeeringssysteem, dat van de Duitschers willooze knechten maakt, een vernedering van de denkende menschheid. Maar Groot-Brittannië is het machtige plechtanker, waaraan het vredesbehoud vastligt op de woelende wereldzee met haar schrikwekkende orkaanvoorspellingen. Wel wordt het vredesschip fel bewogen, doch Groot-Brittannië beheerscht niet enkel nog de baren, hoewel het, hebben wij gezien, in dit opzicht voor Middellandsche en Roode Zee een Italiaansche zeemacht heeft zien opkomen, waarvoor het een verstandig ontzag toont. Verzadigd van macht en gebied wenscht het echter thans nog slechts in vrede te behouden wat het bezit, en het kan dit slechts door Duitschland, het dreigende, ontzag in te boezemen en tevens te paaien. Zeer zeker was de plechtige ontvangst, welke de ‘Duce’ in zijn land den ‘Führer’ heeft bereid even indrukwekkend als overdonderend. Het kan niet anders of de zee- en luchtmacht - het leger had door slecht weer geen geluk - door Mussolini geschapen, doch ook door de reactie der burgerij op de tot anarchie neigende elementen onder het Italiaansche volk, maakten op den bezoeker indruk. Zij maken het fascistische rijk zoo machtig, dat het toont zich te kunnen handhaven in alle vragen, welke de Europeesche politiek van heden onstuimig bewegen. Het vorig jaar werd de ‘Duce’ in Duitschland schitterend en indrukwekkend ontvangen door Adolf Hitler en zijn volgelingen. Van het Duitsche volk behoeft in zulk een geval niet meer te worden gesproken: het gehoorzaamt. Maar het Italiaansche genie bezit één gaaf, vreemd aan den Duitschen geest: het is onovertroffen in de verblijdende kunst van artistieke feesten te organiseeren. Er zijn thans drie verschillende dictatorschappen in Europa: dat van Stalin, dat van Hitler, dat van Mussolini. De steeds meer verzwakkende democratie der overige volken deinst huiverend terug voor het denkbeeld, dat ook zij door een dergelijk lot zou kunnen worden overrompeld. Maar een onpartijdig en evenwichtig-oordeelend beschouwen moet erkennen, dat het fascistisch Italië aantrekkelijke eigenschappen bezit, welke de twee | |
[pagina 572]
| |
andere door dwang beheerschte natiën ontberen. Zij die aantrekkelijkheid ook twijfelachtig voor het democratisch gemoed. Bij de beschouwing van des Duitschen ‘Führers’ ontvangst in Italië vergete men niet, dat hij, staatshoofd, en niet slechts kanselier van het Derde Rijk, recht had op hoffelijkheden van de zijde van Koning Emanuel III en zijn omgeving, waaraan het den bezoeker niet ontbrak. Zij verduidelijkte de beteekenis van het behoud van het koningschap, door de fascistische idée bedoeld als een aureool van het systeem. Echter de hem bewezen hoffelijkheid werd door den bezoeker kwalijk beantwoord, toen hij toonde deze idée nauwelijks te begrijpen door in zijn dronk, antwoord op Mussolini's toespraak tot hem, na te laten den koning met een woord te huldigen. Hoe men ook de in bezitneming van Abessinië door het Italiaansche leger beoordeele, men kan niet nalaten medelijden te gevoelen voor den van zijn troon en zijn macht gestooten Ethiopischen keizer Haïle-Selassië, die zelfs nog na zijn vlucht uit zijn land voort ging te droomen, dat door het lidmaatschap van den Volkenbond zijn regeering, zijn volk evenwaardig konden worden geschat als welk ander vooraanstaande natie ook. De onwetende publieke opinie der volken heeft niet het minste begrip van de ongelijkheid der gekleurde rassen met die van Europa's Westen. Oswald Spengler mag in een geruchtmakende werk, bij de lezing waarvan men denkt aan het tot Paulus gerichte verwijt: ‘Uw groote geleerdheid brengt U tot razernij’, aaneenschakeling van erkende waarheden en paradoxen, den ‘Untergang des Abendlandes’ voorspeld hebben, het is mogelijk dat dit Westen eens eigen vernietiging teweeg brengt, zijn genie is echter als de vogel Fenix, die uit zijn asch verrijst. Het ontbreekt den schrijver dezer bladen allerminst aan sympathie of aan hoogachting voor de mentaliteit dier gekleurde rassen. Maar tenzij de Westersche volken, welker mentaal streven thans de geheele menschheid leidt, zich in verloop der eeuwen geheel wijzige, moede misschien van te groote wonderen van wetenschap en techniek, zal het Westen blijven leven, schitteren en voorgaan in den opgang naar de toekomst van heel de menschheid. De lezer glimlache niet bij deze stoute bewering. Er wordt hier haast gemaakt terug te keeren naar de gebeurtenissen, naar de | |
[pagina 573]
| |
vraagstukken, zoo niet van den dag dan toch van de maand. De uiterste ernst er van dringt zich aan ieders bewustzijn op. Daar is nog steeds de zeere plek in Europa's leven van den burgeroorlog in Spanje. Hoezeer het verleden van de Iberische volken schitterende geweest zij, toen Europa's eigenlijke Westen nog niet tot volle ontwikkeling was gekomen, het Spaansche volk heeft zich steeds gekenmerkt door onberadenheid, door een volkomen ontstentenis van gezond verstand, van naar anarchie neigende eigenschappen. Zijn latere geschiedenis, vooral die der negentiende eeuw, is een aaneenschakeling van partij-oorlog. Maar geen heeft zoozeer het land verwoest als de sedert steeds meer naar den afgrond der demagogie overbuigende nieuwste Spaansche Republiek het thans doet. Men spreekt niet te boud indien men beweert, dat de idéeën van het Soviët-Rusland voor het overig Europa, ja voor het overige deel der democratische wereld, veel van hun aantrekkingskracht hebben verloren. Trouwens Stalin en zijn trawanten zien teveel van hun geestkracht verbruikt door den inwendigen strijd om zich te handhaven tot een prijs, welke voor geen misdaad terug deinst. Maar dit inwendig Russische geweld, noodig om de Soviët-idée òp te houden, schrikt toch ook hen af wier nuchtere beoordeeling van de Russische mogelijkheden niet geheel is verdwenen. Alleen een deel van het Spaansche volk, meegesleept door de onbeproefde Soviët-idéeën, blijft zich nog handhaven, blind voor de naderende eind-overwinning van Franco's leger, en tracht sommige andere volken er van te overtuigen, dat het nog kans heeft op een overwinnend eind. In Katalonië, in dat deel van Spanje, waar opgewonden hoofden nog gewagen van ‘de regeering’, in die streken waar de leiders nog steeds den invloed der Soviët-gedachte ondergaan, is men onverschillig voor de verwoesting, waarvan geheel Spanje het slachtoffer is. Wat kan het dezen aangebranden koppen schelen, niet enkel of hun vaderland wordt verwoest, maar dat hun krankzinnige volharding Europa met een gelijke oorlogsverwoesting bedreigt als zij over Spanje gebracht hebben? Zij wenschen zelfs niets liever. Daar is bijvoorbeeld de overeenkomst tusschen Engeland en Frankrijk, waarvan echter de toepassing heeft te wachten op het einde van het dolle drama in Spanje. Sinds lang is de verhouding tusschen Frankrijk en Italië ge- | |
[pagina 574]
| |
spannen. Nog steeds neigt Frankrijks roode regeering slechts schoorvoetend tot erkenning van de Italiaansche overheersching van Abessinië door de benoeming van een nieuwen ambassadeur bij den ‘koning-keizer’ van Mussolini's genade. Niettemin verlangt er de burgerij, op wier rug de rooden rijden, niet anders. Zij wenscht goede verhoudingen met de Latijnsche zuster, fascistisch of niet, die zoo machtig en daardoor zoo gevaarlijk is geworden. Van den kant van Mussolini moet men vriendelijke gevoelens niet verwachten. Italiaan, is hij weinig vergevensgezind. Toch heeft het den schijn alsof door Britschen invloed vriendelijke onderhandelingen op til zijn. Onder denzelfden invloed en die van vele andere regeeringen, die verstandig genoeg waren de onherroepelijkheid van het Abessijnsche gebeuren te erkennen, heeft de Volkenbond zich ten opzichte van deze feiten gewonnen verklaard, hoewel dan herhaaldelijk en met nadruk wordt beweerd, dat half, zoo niet driekwart van de onderdanen van den Negus-negesti nog in vollen strijd tegen de Italiaansche wapenen zijn. En hoezeer spreekt dit van zelf, en wie verwachtte iets ander? De beklagenswaardige Negus, slecht beraden, moest de smaadheid dezer nederlaag persoonlijk verduren. Intusschen hield de ‘Duce’ in Genua een zijner knetterende toespraken. Onder meer gaf hij te kennen, dat het Fascistisch Italië, hoezeer dan vele regeeringen zich thans bij de Italiaansche overheersching van het Midden-Afrikaansche land neerleggen, op de bekende voorwaarde erkenning van het keizerschap van het Huis van Savoye - drie eeuwen geleden sprak de trotsche Lodewijk XIV over de Savoysche vorsten als van ‘monsieur de Savoye’ - de houding der verschillende regeeringen jegens Italië, gedreven door rood anti-fascistische gevoelspolitiek, allerminst reeds had vergeten. Maar welke gevaren den vrede mogen bedreigen uit de Zuidelijke, Zuid-Westelijke streken van ons werelddeel, veel dreigender nog is het gevaar in Midden-Europa: namelijk de verhouding van het ‘Derde Rijk’ tot Tsjecho-Slowakijë met zijn minderheden, van welke de Sudeten-Duitschers de gevaarlijkste zijn. Het is wel gebleken, dat de Bolsjewistische duivel uit Azië tot Moskou doorgedrongen, zelfs niet voor zijn haastigste omwentelaars elders, voor West-Europa, nog eenige overtuigingskracht bezit. Hij steunt op twee politieke stutten: Frankrijk en Tsjecho- | |
[pagina 575]
| |
Slowakije. Maar Adolf Hitler was fel tegen hem, èèns. Het schijnt echter, dat men in zijn omgeving over deze vuurroode bezieling thans de schouders ophaalt: hij kan geen wezenlijk kwaad meer. De drie-en-een-half millioen Sudeten-Duitschers, velen in de hoopvolle afwachting om eens de voor het Duitsche hart zoo verheugende zegeningen van het ‘Nazi’-régiem volop mee te mogen genieten, willen een vrijer, zelfstandiger verhouding tot het volk, waaraan het Versailliaansche vredesonverstand hen heeft toegevoegd. Zij hebben in Konrad Henlein hun leider gevonden, die der regeering te Praag zijn ‘minimum’-eischen heeft gesteld, met welker vervulling hij, vrijwillig vertegenwoordiger van den ‘Führer’, voorloopig wel genoegen wil nemen. Daaronder is behalve een ver doorgevoerde politieke zelfstandigheid, opvoeding der Sudetenjeugd in de heilsboodschap van het ‘Nazi’-evangelie. Dit laatste heeft de Praagsche regeering geweigerd. Maar overigens is zij voornemens niet enkel hen, maar tegelijkertijd andere politieke minderheden een mate van zelfstandigheid toe te kennen binnen de perken van de grondwet van Tsjecho-Slowakije, waartoe echter eenige wijzigingen noodig zijn, zoo dat het kunstmatig samengeflanste politieke gemeenebest eenige gelijkenis zal kunnen vertoonen met het viertalige Zwitserland, dat zeer zeker in dit opzicht als model mag geacht worden. Met vriendelijken drang hebben de Britsche en Fransche regeeringen - welke laatste als bondgenoot en beschermer bij het voortbestaan van dit Midden-Europeesche rijk onmiddellijk is betrokken - hun gezanten naar de Praagsche regeering gezonden om in Godsnaam m'nheer Henlein en zijn drie-en-een-half millioen volgelingen zooveel mogelijk tevreden te stellen. De Londensche conferentie tusschen de Fransche ministers Dadalier en Bonnet en de Britsche Chamberlain en Halifax, liep wel in hoofdzaak over dit netelig punt. Henlein's acht punten, duidelijk opgesteld in overleg met de inzichten van den ‘Führer’, werden ver strekkend door de regeering te Praag goedgekeurd, behalve dan de opzegging van het verdrag met Soviët-Rusland. Op dit punt gaf men echter van Duitsche zijde toe. Het Bolsjewistische gevaar mag als geweken geacht worden. Behalve dan natuurlijk door Japan. Zoolang Tsjang-Kai-sjek het communistische China leidt met onmiskenbare bezieling en | |
[pagina 576]
| |
macht, is de afstand van den oorlog tusschen Japan en Soviët-Rusland zeer gering. Beiden zijn er gelukkig even bang voor, maar geen hunner is volstrekt bij machte hem te voorkomen. Het tegenwoordige Rusland neemt zoo onverdroten en zoo openlijk aan China's oorlog tegen Japan deel, o.a. door leverantie van wapenen, vliegtuigen, en piloten of technici, als dit met tegenover gestelde bedoeling geschiedt door Italië in Franco's Spanje. Terwijl trouwens de zoo genaamde Spaansche ‘regeering’, minder openlijk, 't is waar, door Frankrijk wordt geholpen. En hoezeer dan Hitler's ‘Derde Rijk’ zijn sympathie voor Japan's strijd heeft te kennen gegeven, dit nam niet weg, dat Duitsche militaire instructeurs het Chineesche leger van hun gewaardeerden raad voorzagen. Zij zullen echter worden terug geroepen. Trouwens Japans verhouding tot de Regeeringen van Engeland, Frankrijk en Noord-Amerika laat te wenschen over en om de sympathieën dier regeeringen, of liever der invloedrijke personen in haar achterhoede - ook Frankrijk bijvoorbeeld voorziet Tsjiang-Kaisjeks leger van strijdmiddelen - kronkelt zich de Nipponsche diplomatie zooals zij het verstaat glimlachend zich te kronkelen. Enkel om te kennen te geven, dat zij alles zal doen, jà, alles, om de belangen van derde mogenheden in China te respecteeren. Het is met afkeer, dat de gedachten zich den laatsten tijd bezig houden met de politiek der leiders van het ‘Derde Rijk’. De schrijver dezer regelen is zich bewust steeds rechtvaardig te hebben gedacht ten opzichte van de Joden, en voor zoover zijn ervaring en studie strekten hun deugden en gebreken te hebben erkend. Tevens ging hij zoover, dat, waar zich ook een kentering deed kennen in de beoordeeling van hun plaats en arbeid in de maatschappij, hij er op wees, dat aan dit feit hun algemeene gedragingen niet vreemd waren. Een voornaam en zeer gewaardeerd lezer van ‘De Nieuwe Gids’ meende zelfs het recht te hebben hem daarom te beschuldigen van anti-Joodsche gezindheid. Hij behoort echter tot die rechtschapen menschen, overal ter wereld, die thans met overtuiging zeggen, dat de bejegening welke de Joden in het Derde Rijk, vergroot nu met wat er nog van het vroegere Oostenrijk over was, ondergaan, de eenvoudigste gevoelens van wat men onder menschelijkheid verstaat, beleedigt, kwetst, tot opstand brengt. De Duitsche maatregelen tegen de | |
[pagina 577]
| |
Joden overtreffen het ergste wat de machthebbers in de middeleeuwen tegen deze menschen hebben gedaan. Het leven wordt hun eenvoudig onmogelijk gemaakt. Door hun aanzienlijk aantal, hun reeds oude samengroeiing met de zeden der Duitschers, zoodat duizenden hunner in het ‘Deutsche Vaterland’ met liefde en zelfopoffering ook het hunne erkenden, kunnen zij echter nergens anders heen. Ofschoon de jongste, slechts op hen toepasselijk gemaakte wetten indruischen tegen gezond verstand en verkernd zijn in dwaasheid en leugen, wordt er naar gestreefd deze millioenen ongelukkigen weg te drijven uit het Duitsche leven. De jongste financieele maatregelen tegen hen genomen berusten op massalen diefstal. Het doel is de Joden, die in landen, welke althans voor den oorlog machtig en welvarend waren door handel en vrijheid, en door hun geestelijke gaven het kapitalistische stelsel - het is waar: thans in zijn verval - bezielden, uit heel het economische leven van het ‘Derde Rijk’ weg te doen. Ja zelfs hen te beletten in eenige manifestatie van het burgerlijk leven met Christenen samen te gaan. Elk beroep, elke woning, waarin Christenen verblijven, wordt voor hen gesloten. Zij worden van alles beroofd, behalve van het naakte leven. Dit kan slechts één gevolg hebben: Duitschland zondert zich onbewust zedelijk af van heel de overige wereld. Het is tegen allen en allen zullen zich tegen dit onmenschelijke Duitsche volk verklaren, dat zoo onbegrijpelijk in zijn knechtschap berust. Het Duitschland van dezen tijd is in zijn leiders niet slechts der Joden vijand, maar ook de vijand van elk menschelijk gevoel. Ook is het onbegrijpelijk, dat het Duitschland, voorheen algemeen ter wereld geacht om zijn heerlijke geestelijke eigenschappen, zoo diep is gezonken, dat alle weldenkenden het beginnen te haten. Zou Oswald Spengler met zijn beruchte voorspelling zich niet hebben vergist, en in steê van het ‘Westen’, bedoeld hebben ‘Untergang des Deutschen Reiches’? |
|