kenden Astriteke en hadden er als kleine kleuters op gereden. Astriteke was populair op de foor, op de kermis.
Het seizoen was ten einde. Op de laatste plaats, St. Pieters Leeuw, was het al knap koud en liepen de paarden 's nachts niet meer in de wei. Neen, hier was er een warme stal voor ze gevonden en kregen ze haver inplaats van gras.
Het was stilletjes op de foor, ‘doucement, tout doucement’, het is immers ‘crise’. Astriteke had niet veel geloopen dien Zondag, de beste klant voor Astriteke was Phientje geweest, de kleine vierjarige Phientje, het kleinkind van Madame Arku, de patrone van den hippodrome. Phientje had er plezier mee gehad, het paardje behoefde met de kleine kleuter niet hard te loopen. Phientje en Astriteke waren goede kameraden. Phientje gaf het kleine zwarte ponnie-paardje vóór ze naar bed werd gebracht klontjes en een kusje op den snuit. Het zou de laatste maal zijn dat ze zoo afscheid van Astriteke nemen kon.
We kwamen er den volgenden dag: ‘Weet ge wat ramp ons nu is overkomen deze nacht?’ was het eerste wat we hoorden. Ja, inderdaad, hier moest iets ergs gaande zijn. Kermisreizigers zijn in den regel nog al luidruchtig, maar nu waren ze zoo stil en ingetogen. ‘Astriteke is dood, van ochtend hebben we hem dood in de stal gevonden.’ De warme stal, het goede voer, was hem noodlottig geworden; 's nachts had hij zich losgerukt, en de zak met haver weten te vinden: het paardje had zich doodgegeten.
‘Het kan toch wreed zijn’ zeide de patrone, ‘juist het dierke dat we hadden willen behouden gaat het eerste.’
Een dag later werd er een groote put gegraven. Een houten kruiske duidt nog slechts de plaats aan waar Astriteke begraven ligt.