ze zich tot aan de kerk en blijft dan even afwachtend in de schaduw staan, de nis is geheel donker, toch meent ze iets te zien en dan plotseling daar is de warme klaagtoon weer, niet uit de nis; aan den overkant van het plein, vanuit een der nauwe straatjes.
Zou ze ook daarheen... over het plein...? Vlug kijkt ze om zich heen, maar dan wordt de muziek al zachter. Ze volgt eerst langzaam, dan hoe langer hoe vlugger de wegstervende klanken. Het zijn nog slechts enkele tonen af en toe. Sneller gaat het door de nauwe straatjes, een vreemde gloed brandt in haar hoofd en borst. Wie volgt ze toch? Zou Renzo al thuis zijn, Moeder Ilona...? Niet denken... voort...
Dan plotseling ziet ze een gestalte in een wijde cape, een groote hoed dekt het hoofd. Vlak er achter houdt ze haar passen in, haar hand glijdt tastend langs den witten kloostertuinmuur... Daar draait de vreemde gedaante zich om...
‘Kom, kom mee’, fluistert een vrouwenstem, ‘kom’, een snaar trilt droevig onder de wijde cape. Zwarte oogen boren zich in de hare, uit de openvallende cape valt een roode rok met gele strepen. ‘Kom Danja, kom, de vreemde heer wacht, kom!’
Even wacht Danja nog, dan heeft ze zich snel omgedraaid en nog voor de vrouw haar arm kan grijpen, holt ze terug de nauwe straatjes door. De zijden shawl glijdt af van haar hoofd en schouder. Voort. ‘Renzo’, fluistert ze en nog eens ‘Renzo’.
Buiten adem holt ze de piazza op en daar hoort ze angstig Renzo's stem: ‘Danja, Danja.’ Moeder Ilona staat huilend voor het huisje en tuurt de piazza af.
‘Renzo’, roept Danja, ‘Renzo’, ‘moeder Ilona.’ Ze holt de piazza over. Het zware donkere haar is losgegleden uit de wrong in haar nek.
‘Renzo, ik ben weer terug’, zegt ze, zijn uitgestrekten arm grijpend. ‘Niet vragen, toe, ik ben weer terug, voorgoed.’ De vreemde opwinding is weg uit haar. Ze is blij weer terug te zijn bij Moeder Ilona en Renzo. Samen zitten ze op de bank voor het huis en als laat een vreemdeling voorbijgaat, dien Danja herkent als de geregelde kooper, die de vreemde dingen fluisterde en haar nu lang en dreigend aankijkt, fluistert ze nogeens, terwijl ze dichter tegen Renzo aanschuift: ‘Voorgoed.’