De Nieuwe Gids. Jaargang 53(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 530] [p. 530] Verzen van Hélène Swarth. I Lentewind Aangevlogen Uit den hoogen, Streel mijn oogen, Lentewind. Tranen drogen, Mededoogen Weet ik logen, Hemelkind. In de zônen, Die bewonen Zonnezonen Geen geween! Honing puren Uit azuren Hemelvuren Laat me alleen. Laat mij voelen Zoet bedoelen In uw zoelen Vleugelslag, Teedre zegen Op de wegen, Waar, gezegen, 'k Nederlag. [pagina 531] [p. 531] II Zomer Is 't hier geen weelde, in zoet seizoen Van zomerdagen, Vol zoel aroom van loovergroen En rozenhagen? De wind licht op met loom gestreel De looverlokken. 't Azuur is week als blauw fluweel Met donzen vlokken En elke wolk een witte roos, Door 't blauw gedreven - Is 't hier geen weelde, peinzeloos Mij laten leven? Was 't niet mijn hoop, mijn droom, mijn doel, Dat bleef mij lokken, Zoo vredig leven, kalm en koel En zonder schokken? Een woudduif roept haar droef roekoe - Wat wil dat zingen? Neen, laat mij vrij, 'k ben ál te moe, Herinneringen. Die witte wolk in 't blauw verdween, Die duif blijft klagen - Waar drijft het lot mijn leven heen, Vol bange vragen? [pagina 532] [p. 532] III Zonnering Ik zwierf, in rouwkleed, door het lentewoud, Een zwarte vlek in vroolijk zonnegoud. 'k Herdacht een lieve, die zoo vroeg moest sterven En 't blij seizoen van mooi herleven derven. Mild had de zon door loover pas ontplooid Met gouden ringen 't blanke zand bestrooid. Een vogel zong in donzig blonde twijgen: - ‘O droeve zangziel, blijf niet langer zwijgen! ‘Uit klem van leed bevrijd u met een zang. U zendt de zon een tooverring-ontvang!’ Warm in mijn hand viel éen der zonneringen - Mijn hart sprong open en ik kon weer zingen. Vorige Volgende