meende te bezitten: het moeder-instinkt. Maar sentimenteel was ze niet.
Ze zou niet willen ruilen met hare schoonzuster. Voor een oogenblik was een baby wel aardig, maar toen ze bedacht dat ze dag in dag uit er door aan huis gebonden zou zijn, wist ze zeker dat ze dit niet uit zou kunnen houden. Een kind verzorgen was geen werken; behalve voeden en wasschen, was er niet veel anders voor te doen dan oppassen dat het geen ongeluk kreeg. En toch, ze begreep niet wat het was, maar dit kleine wezentje had haar iets aangedaan, iets ongekends. Kwam dit omdat het familie van haar was? Ze geloofde niet erg aan den band des bloeds; ze was niet familieziek. Zou een eigen kind haar nog meer aandoen? Misschien was Keesje een buitengewoon lief en mooi en schrander kind, en was zij er daardoor zoo onder den indruk van gekomen.
Plotseling spronk Riek op van haar stoel, liep naar de achterkamer, en sprak op haar gewonen, heftigen toon:
- Moeder, vin je 't ook niet een aardig en flink kind?
De moeder bevestigde dit.
Riek ging terug naar de voorkamer, trommelde wat op de ruit, en verviel weer in gepeins. Even later liep zij weer naar de achterkamer, en vroeg:
- Moeder, vin je ook niet dat Mien haar kind goed verzorgt, en dat 't er zoo frisch uitziet?
- Ja zeker, was het antwoord.
Nog eenmaal keerde Riek terug naar de mijmerij in de afzondering. Zij had op de klok gezien dat ze nog even tijd had. Zij vond het een plezierig gevoel, uit den sleur van haar gewone gedachten-sfeer te zijn, en iets nieuws te beleven.
- Vin je ook niet dat Keesje hard gegroeid is in de zes weken dat hij weg was, moeder? Toen was hij nog zoo onnoozel. Geloof je ook niet dat hij erg verstandig en wijs is voor zijn leeftijd?
Deze vragen deed zij terwijl ze zich klaar maakte om naar kantoor te gaan.
Hare moeder liep met haar mee naar de voordeur, stil lachend om het enthousiasme van hare dochter, en begrijpend wat haar zoo deed spreken.