| |
| |
| |
De ochtend na de première door Ralph Springer.
Rudolf Welmers luisterde geduldig naar de onbarmhartige critiek van juffrouw Poppink, zijn hospita, op zijn drama ‘Love me and the world is mine’, waarvan den vorigen avond de première was gegaan. Het was een Zondagmorgen, vroeg in het voorjaar.
- Als ik vooruit geweten had, dat het zóó'n druilig stuk was, had ik m'n kaartje gewoonweg laten verloopen, bromde ze. En ik had, in mijn goeiigheid, nog wel zoo opgesnejen, tegen den slager en zoo, dat u zoo'n opgeruimd mensch was en dat ze zich vast náár zouden lachen, als ze het gingen zien.
- Het spijt me, dat het u tegen is gevallen, moeke, mompelde hij.
- Uzelf dan soms niét? Meneer, wees nou eerlijk; zou u zelf óók niet liever hebben gehad, dat de menschen om je brullen, dan grienen, zooals ze gisteravond deden?
Hij grinnikte.
- Op voorwaarde, dat u me niet verraadt, beken ik plechtig, dat ik dat liever had gehad. Maar, wat wilt u? Het stuk heeft succes gehad, juist omdat den meesten menschen het huilen nader staat, dan het lachen. Ik hoefde het publiek maar een klein duwtje te geven en toen was ik er.
Moeder Poppink schudde verontwaardigd het hoofd.
- Als dàt waar is, nu, dan gaan die lui van de kunst al éven erg met draaierij om, als die van de politiek. Zelf vroolijk zijn en de menschen een grienstuk voorzetten, omdat ze graag huilen. Als u met uw meisje net zoo omspringt als met de kunst, zal ze het wel niet lang bij u uithouden.
| |
| |
In z'n eentje grinnikte hij nog eens om haar opvatting na, wiegend in zijn schommelstoel. Dra stormden drie zijner vrienden de kamer binnen, elk met een ochtendblad in de hand.
- Attentie! daverde de stem van den schilder Lou Cooimans, een groote, breede vent, ik begin! ‘Een fijn besnaarde ziel, een kristal-zuiver psycholoog, een waarachtig kunstenaar...’ Wist je, dat je dat allemaal was?
- Gemeenplaatsen, vitte Jan Sommers, de gentleman-bankbediende, ik heb hier heel wat beters. ‘Een zéér voornaam talent...’ enzoovoort. ‘Van Rudolf Welmers te beweren, dat hij veel voor de toekomst belooft, zou der waarheid te kort doen. Met zijn drama “Love me and the world is mine” heeft hij het onomstootelijk bewijs geleverd...’ enzoovoort.
Max Goldberg, de musicus, schudde het hoofd.
- Het oordeel van ‘De Post’ zegt mij oneindig veel meer, bracht hij met gevoelige stem in het midden. ‘Glansrijke herleving van het oorspronkelijk tooneel... Een ongekend, tenvolle verdiend succes. Oprechte hulde en gelukwenschen!’
- Hoé dan ook, er heerscht een roerende eenstemmigheid, merkte Sommers, ontevreden, op. Het is voor je te hopen, dat er gauw een beroerde critiek loskomt.
- Hèb ik al te pakken, van moeke Poppink. Rookt, menschen!
Lou Cooimans prefereerde een sigaar, de anderen staken een sigaret op.
- Nu vieren we toch zeker gauw bruiloft? vroeg Max. De ouwe van Willy zat gisteravond te snotteren als een alligator.
Welmers antwoordde niet dadelijk.
- ‘De Hoofdstadbode’ heeft me het correspondentschap te Weenen in het vooruitzicht gesteld, zei hij eindelijk, timide. Waarom zou ik dus zoo overhaast trouwen?
De anderen keken hem verwonderd aan.
- Omdat, merkte Max bedeesd op, je succes van gisteravond het begin van een prachtige carrière is. Willy zei trouwens verleden week nog tegen Martha, dat jullie alleen nog wachtten op een succes.
- Nu, dat wàs het immers! daverde Cooimans. Heb je iets, Ru?
Welmers schudde het hoofd, stapte op zijn schrijftafel toe.
Max wenkte den anderen dringend, niets te zeggen.
| |
[pagina XXXIX]
[p. XXXIX] | |
Willem Kloos en Jeanne Kloos Reyneke van Stuwe temidden van de genoodigden op het Feest-diner ter gelegenheid van Kloos' Huldiging bij zijn 70sten verjaardag, 6 Mei 1929. Aan 's Dichters linkerzijde, zittend zijn echtgenoote; achter haar, staand, de Heer Dr. Lodewijk van Deijssel.
| |
| |
- Neem me niet kwalijk, Ru, het spijt me, dat ik er over begonnen ben, zei hij, op gevoeligen toon.
- Onzin, daar is geen reden toe. Ik had jullie al dadelijk op de hoogte moeten brengen, maar ik vond het te pijnlijk, om er mee voor den dag te komen.
- In orde, bracht Jan Sommers in het midden. Dit onderwerp heeft afgedaan. Wat doen we, vanavond?
- Jullie behoeft volstrekt nog niet weg te gaan, als er maar niet over Willy of bruiloft gesproken wordt.
- Dat verdraai ik eeuwig! brulde Cooimans. Als we blijven boomen, ben ik niet voornemens heilige huisjes te ontzien.
- En ik wèl, beloofde Max. Mijn woord heb je, Ru.
- Ik stem met Lou in, zei Sommers. Doe niet zoo sentimenteel, stel je niet als een schoolmeisje aan. Als je plotseling den bons gekregen hebt, vertel het dan ronduit.
- Hoe kun je nu zoo onkiesch zijn? protesteerde Goldberg.
- Maak je niet druk, Max. Voor zoover ik hem ken, verlangt hij niets liever dàn te spuien èn ons in verbazing te brengen. Heb ik gelijk, of niet?
Welmers haalde de schouders op.
- Als jullie het dan precies weten wilt... er is niets voorgevallen, van dien aard. Integendeel, verwacht ik Willy zoo aanstonds hier.
- Maar...? vroeg Sommers.
- Maar ik trouw in géén geval, hoeveel ik ook van haar hou. Dàt is nu alles.
Max Goldberg staarde hem ontstemd aan.
- En hoe denkt Willy daar wel over? zuchtte hij.
- Dat moet ik afwachten, want ik heb het haar nog niet gezegd. Rooken?
Hij zette zich aan zijn schrijftafel. Lou Cooimans strekte zijn lang lijf op den divan uit en Max ging op den rand van den schommelstoel zitten. Alleen Sommers bleef staan, keek Welmers ironisch aan.
Eigenlijk is die heele kwestie in twee minuten opgehelderd, mompelde deze, zijn pijp stoppend. De schuld van alles, is mijn drama. Ik liep er al twee jaar mee rond, met het idee dan en had het feitelijk compleet, in aanteekeningen, stof, intrige, karak- | |
| |
ters... alles, maar kon het nu eenmaal niet schrijven. Nu ja, ik probeerde het vaak genoeg, zette tot drie maal toe het eerste bedrijf op en verscheurde het, toen ik het àf had. Ik kòn het en ik kon het nièt; er ontbrak namelijk nog iets aan, iets...
- Inspiratie? vroeg Max, op weeken toon. Bedoel je dat?
- Als ik dàt bedoelde, zou ik het wel zeggen. Nee, vreemd, wàt me inderdaad ontbrak, was het geloof. Ik kon me namelijk niet pressen tòt het geloof in de tendenz van mijn stuk, dat een man uitsluitend door zijn liefde voor een bepaalde vrouw tot zijn beste werk kon worden geïnspireerd.
- Zie je wel, dus tòch inspiratie.
- Laat Max maar raak wauwelen, bromde Sommers. Je hebt er zelf ook aardig slag van.
- Dan beoordeel je me toch verkeerd. Het was werkelijk het ontbreken van die overtuiging, dat mijn stuk zielloos maakte.
- Valt hem toch niet voortdurend in de rede! bulderde Cooimans. Wil je ons nu vertellen, dat je die overtuiging door Willy verkregen hebt?
- Ik wist, ging Welmers op droomerigen toon voort, dat ze al sedert lang veel hield van iemand, die jullie onbekend is. En nu stelde ik mezelf tot taak, haar die liefde te doen vergeten, door genegenheid voor mij op te wekken en zoodoende een sfeer van lyriek te weven, waarin ik mijn stuk zou kunnen schrijven. Weken aaneen wandelde ik met haar, in mooie avonden, vaak langs den Amstel, uren achtereen en sprak eindeloos over Beatrice, Mathilde en andere klassieke inspiratrices, om haar ervan te doordringen, hoezeer ik haar liefde behoefde, om te kunnen werken. Ik beken, soms zóóveel wartaal te hebben uitgebracht, dat ik den heelen nacht niet slapen kon. Dan toch was het me nèt, of ik me aan dat gebabbel bedwelmd had, als aan cocaïne of morphine.
- Schaam je je niet? kreet Max, verontwaardigd. Ik noem het onteerend, op dién toon over liefde te praten.
- Stoor je maar niet aan hem, moedigde Sommers aan. Max leeft nog in een vroegere periode. Als ik je goed gevolgd heb, beweer je, gedurende dien tijd in een toestand van auto-suggestie te hebben verkeerd?
- Ik noem het liever, begeestering. Spoedig gelukte het mij, naar wensch te schrijven; binnen een week kwamen twee bedrijven
| |
| |
af. Die lyriek, of hoe jullie het noemen wilt, had me zelfs zóó geweldig te pakken, dat ik huilde, als ik het geschrevene overlas. Toen het me nu voorkwam, dat ik Willy's invloed ontberen kon, verminderde ik gaandeweg de ‘spreekuren’.
- Je bent me toch een rare ridder ook, bromde Cooimans. Ik kan je dan ook nu wel vertellen, dat Rie die plotseling zoo hevig oplaaiende liefde van jou nooit ernstig genomen heeft.
- Laat hem verdorie toch vertellen, foeterde Sommers. Dus eigenlijk, was het toén al fini, voor jou?
- Ja, of eigenlijk, dat verbeeldde ik me. Want, nauwelijks had ik het lyrisch gebabbel stop gezet, of het was wéér mis, met mijn werk. Ik dus spoedig den omgang hervat, maar toen scheen Willy me dóór te hebben. Ze stelde, om zoo te zeggen, de kabinetskwestie. Wandelen en babbelen, dat wilde ze wel, maar, als mijn verloofde. Toen hing ik, als een kantoorslungel.
Nu schudde Sommers het hoofd.
- Tòch klopt er iets niet, zei hij. Je stuk was al drie maanden geleden af en toch heb je al dien tijd de verloving laten voortduren. Waarom heb je dan niet direct het slotwoord gesproken?
- Inderdaad, had ik dat moéten doen, maar liet háár liever het initiatief ertoe. Eerlijk gezegd, ben ik een beetje bijgeloovig en wilde het daarom liefst rekken, tot de première. Maar gek vind ik het wel, dat zij het maar niet schijnt te begrijpen.
- Ik geloof je niet! kreet Max, met hooge stem. Je kùnt niet op zoo'n gevoellooze wijze aan Willy denken.
- Stop eens Max, viel Jan Sommers uit. We mogen Willy allemaal wel, maar voor mij persoonlijk heeft dit geval een zeer interessanten kant. Hoe stel je het je namelijk voor, Ru, van haar af te komen?
- Wat is dat nou voor 'n onzinnige vraag. Ze kan immers niet trouwen zonder mijn instemming. En nu ja, jongens, ik reken een beetje op jullie medewerking. Max, jij bent, van ons vieren, de meest geschikte, om het geval zoo gevoelig mogelijk met haar te bepraten.
- Zoo? Nu, laat ik je dan direct vertellen, dat ik me er volkomen buiten hou, omdat ik je gedrag verachtelijk vind.
Welmers trok de schouders op.
- Dan reken ik op jou, Lou. Jij bent getrouwd en kan Willy
| |
| |
dus op grond van ervaring duidelijk maken, hoe verderfelijk het huwelijk vaak op den geest van een kunstenaar inwerkt.
- Kunnen ja, maar ik bedank voor de eer. Als Willy die opvatting aan Rie overbracht, had ik binnen den kortsten tijd de grootste ruzie met haar. Ze kan al zoo sarcastisch uitvallen, als ik er alleen maar van rep, een model voor naakt-studieën te engageeren.
- Hoe is het mogelijk! bromde Jan.
- Dan moet jij me helpen, wendde Welmers zich tot hem. Jij bent niet getrouwd of verloofd en ook geen kunstenaar. Mogelijk, dat Willy jou daarom juist voor den meest normale van ons aanziet.
Sommers keek hem ironisch aan, wreef zich het voorhoofd.
- Ik acht het niet noodig, dat we je allemaal in den steek laten; tot zoover heb je me. Maar, beloven doe ik niets, vóór ik weet, wáárom je van Willy af wilt. Dàt heb je ons nog niet duidelijk gemaakt, Ru.
- Wel heb ik van m'n leven. En nauwelijks tien minuten geleden vroeg je, waarom ik het al niet voor drie maanden heb afgemaakt.
- Dat kwam toen zoo in het gesprek te pas. Maar, àls ik het nu voor je in orde maakte en over een maand zou je haar weer voor een nieuw stuk noodig hebben, zou je me wié weet wat voor verwijten doen.
- Ik verzeker je plechtig, dat ik Willy nooit weer noodig zal hebben, om een stuk te kunnen schrijven.
- Daar kun je heelemaal niet zeker van zijn.
- Integendeel. Ik wil voortaan niet anders dan blijspelen schrijven en daar heb ik heel andere begeestering voor noodig.
Jan Sommers grijnsde. Lou gaf Rudolf de hand en wenkte den anderen.
- Ik loop zoover met je mee, zei Max, op weemoedigen toon. Ru, ik kan niet uitdrukken, hoezeer het me spijt, dat je ons zoo tegenvalt.
Hij keek bij de deur nog eens, hopend, om, doch Welmers lette niet meer op hem.
- Ik bemerk wel, dat je mijn situatie niet duidelijk inziet, richtte hij zich tot Sommers, die zich in den schommelstoel had
| |
| |
laten vallen. Op mijn manier hou ik werkelijk van Willy, maar haar persoonlijkheid staat het scheppen van mijn nieuw werk in den weg. Dat is het typisch-eigenaardige van zoo'n natuur. Zij is mijn hindernis, om tot het blijspel over te gaan.
- Heelemaal onbegrijpelijk is me dat niet, gaf Jan toe. Het is immers het kenmerkendste van heel ons, overigens zoo nuchter, volk. Bij ons hangen de flinkste en meest praktische kerels nog aan het melo-dramatische. Nu, weet je wàt, ik wil een poging doen, je van dienst te zijn. Ook, dat voeg ik er aan toe, omdat ik geloof, dat het tot haar eigen bestwil is.
- Moet ik dat als een hatelijkheid opvatten?
- Doe niet zoo jongejufferachtig, dat maakt toch geen indruk op mij. Intusschen, stel je vooraf niet àl te veel van mijn bemoeienis voor, want het is juist het burgerlijke en fatsoenlijke meisje, dat zich het geroutineerdst toont, wanneer het er opaan komt, te behouden, wat ze eenmaal veroverd heeft. Als je dus eenige waarde mocht hechten aan de raad van een onbelangrijk en onartistiek mensch, zoek dan voortaan, als je wéér behoefte mocht krijgen aan begeestering, je object een beetje meer links van de moraal. Gebeld, nietwaar? Kan ze dat al zijn?
Welmers luisterde aan de deur en stapte toen op het gordijn toe, dat de kamer afscheidde van zijn slaapvertrek.
- Ja, 't is Willy. Nu, ik vertrouw er op, dat je je best doet. Ik kleed me intusschen aan, snap je?
* * *
Een groot slank meisje, in gabardinemantel, een leeren regenhoedje op, trad als zwevend binnen.
- Dag Jan, slaapt de triumfator nog? Gooi toch de balcondeuren open, roep de lente binnen!
- Dag Wil! Zou dat niet een beetje te luchtig zijn?
Ze lachte spottend, trok de deuren open en betrad het balcon.
- Aansteller! Kom liever ook hier, het is fijn, in de morgenlucht. Heerlijk, zooals je over het heele park heen ziet. En, zeg eens wat, kun jij nalaten te spreken, over gisteravond? Bovenmenschelijk was het, dat gejuich en dat applaus. Het is me nog geen moment uit de gedachten geweest. Alleen om dàt te ondergaan, zou je wenschen, kunstenaar te zijn.
| |
| |
- Dunkt je? vroeg hij, voor zijn doen zoo somber, dat ze hem verwonderd aankeek. Maar kind, dat is immers niets dan de buitenkant van het kunstenaarsleven.
Overmoedig schaterde ze hem haar lach in het gezicht.
- Jan Sommers, in de rol van pessimist! Schei uit, jongen!
- Zoodra ik het over anderen dan mezelf heb, mag ik zoo pessimistisch zijn als ik verkies. En zéker, als het op kunstenaars neerkomt. Spreek me niet over die stumpers, ik vind ze de ongelukkigsten onder de menschen.
- Wel verbazend, dan heb je die overtuiging tot nog toe energiek voor je weten te houden. Of het moest zijn, dat nog maar zeer kort geleden een kunstenaar zijn gemoed voor je gelucht heeft. Biecht eens op, Jan!
- Wie weet? mompelde hij, naar het gordijn turend.
Ze stapte op den schommelstoel toe, liet zich er in vallen.
- Je bent mysterieus vaag, weet je dat? Bedoel je Ru, soms?
Bij deze vraag gluurde ze langs hem heen, naar het gordijn.
- Hij nèt zoo goed, hij èn anderen. Neem Max, bijvoorbeeld. Die heeft toch zeker met zijn liedjes succes en is met een aardig meisje verloofd en tòch kan hij soms zitten zuchten, of niets in de wereld eenige waarde voor hem heeft.
- Nu ja, nu noem je ook een voorbeeld op: een musicus. Toonkunstenaars zijn immers precies nog niet verloofde meisjes, kunnen zenuwachtig doen en huilen, wanneer ze maar willen. Beeldhouwers en schrijvers zijn heel anders, dat zijn mannen.
- Mogelijk, erkende Jan. op bedrukten toon. Maar dan is Ru zeker een uitzondering, met zijn sensitieve natuur.
Ze wipte op.
- Jan, je maakt me werkelijk ongerust!
Hij trok de schouders op, stak de handen in de zakken en wandelde de kamer op en af.
- Doe je mond open, wàt is er gaande, met Ru? Heeft-ie soms zorgen?
Jan bleef voor haar staan, legde den vinger op den mond.
- Is het je nu werkelijk nog nooit opgevallen, fluisterde hij. dat hij soms angstaanjagend neerslachtig kan zijn?
- Nooit, op mijn woord, eerder het tegendeel. Jou dan wel?
| |
| |
- Vaak! Daar wijt ik ook zijn slapheid aan, om iets nieuws op te zetten.
- Maar nu ben je toch beslist abuis! schalde Willy's stem. Laat 's zien, eergisteren heeft hij me nog pas het eerste bedrijf van een blijspel voorgelezen en dat was om je dood te gieren.
Ze lachte zorgeloos, bij die herinnering, doch Sommers schudde ontevreden het hoofd.
- Op mijn woord, Wil, daar zou ik nu heelemaal niet om kunnen lachen. Dan is het dus al erger met hem, dan ik dacht.
- Jan, schei uit, met dien onzin. Als iemand een blijspel kàn schrijven, is dat toch zeker een bewijs, dat hij zich gelukkig en zonder zorgen voelt.
Sommers lachte grimmig.
- Inderdaad, dat is de waangedachte van het domme, oppervlakkige publiek. Maar weet je dan niet eens, fluisterde hij sinister, dat alle beroemde blijspelen geschreven zijn door krankzinnigen, althans ongeneeslijk-zwaarmoedigen? Heb je nooit gelezen, dat de groote tragedie-dichters naar het blijspel grijpen, als laatste verweer tegen den dreigenden ondergang?
Ze staarde hem verschrikt aan, als hoopte ze, dat hij met één dwaas woord deze bewering herroepen zou. Maar nu hij bleef zwijgen, het hoofd gebogen, liet ze zich weer in den schommelstoel zakken, het gezicht verbergend in de handen.
- Jan, je maakt me huiverig, ik word er bang van. Ru is immers gezond van geest, niet? Je weet immers, dat we spoedig trouwen.
- Dat weet ik. En ik vroeg me juist af, of dat het 'm ook kon zijn.
Weer stoof het meisje op.
- Zeg eens, moet dat soms een grap beteekenen? riep ze, gekrenkt. Schud maar niet je hoofd, want dàt zou ik er uit kunnen opmaken. Of, wou je soms beweren, dat Ru niet van me houdt?
- Integendeel, ik weet dat hij veel van je houdt. Maar besef je dan niet, dat het allerfataalst voor een kunstenaar is, dàn te trouwen?
- Belachelijk!
- Ja, wij gewone menschen vinden zoo'n bedenking belachelijk. Een man, en zeker een kunstenaar, moet uitsluitend trouwen met
| |
| |
de vrouw, waar hij veel van houdt. Maar, wat weten wij, nuchteren, van de kunstenaarsziel af? Kunst en liefde zijn twee grootmachten, die elk apart den mensch opeischen en hem geheel vervullen kunnen. De kunstenaar die het waagt, ze beide tegelijk te dienen, bereidt dus zijn catastrofe voor.
- Dat is Latijn, voor mij.
- Maar het moest je juist heel duidelijk zijn. Liefde en kunst, die hem beide bezitten, beide overmeesteren willen, voeren dus een nooit-rustenden strijd, in de ziel van den kunstenaar. Aan welke van de twee moet hij de voorkeur schenken, welke andere kan hij opofferen, zonder er aan te gronde te gaan? Voel je de moeilijkheid nu?
Willy gaf blijken, onder den indruk te komen van zijn ernst. Ze kwam aarzelend op hem toe, legde de handen op zijn schouders en begon te snikken.
- Bedoel je... Jan, dat Ru me zou gaan... haten, als hij om mij... zijn kunst verwaarloosde?
Sommers gluurde verwoed naar het gordijn en vloekte, binnensmonds.
- Wil, lieve Wil, maak je toch niet overstuur.
Langzaam hief ze de rood-behuilde oogen tot hem op.
- Dat kan ik immers niet helpen, Jan. Het is ook zoo ontzettend voor me. En ik, die nog wel had gedacht, dat ik hem van nut ben geweest, bij zijn werk. Wel honderd maal heeft hij gezegd, dat hij zonder mij dat drama nooit had kunnen schrijven. Zie je nu wel? riep ze, opeens opgewekt. Dat weerlegt immers, dat ik hem zou tegenwerken!
Jan Sommers weifelde een moment.
- Je vergist je, dàt heb ik niet beweerd. Wij allen weten immers heel goed, hoe prachtig je hem geïnspireerd hebt. Maar, dat bergt nu juist de groote moeilijkheid in zich; een waar kunstenaar moet zich veelzijdig kunnen openbaren. En stel je nu eens voor, dat hij den drang in zich voelde ontwaken, een blijspel te schrijven...
- En straks vertelde ik je al, dàt hij er momenteel een schrijft! riep ze, levendig. Hij heeft het eerste bedrijf al heelemaal af.
- En het tweede? vroeg Sommers, met glad gezicht.
- Het tweede...? Bedoel je soms? Waarom vraag je dat?
| |
| |
Jan, kijk me toch niet zoo strak aan. Wil je zeggen, dat hij er niet aan voort kan, door mijn toedoen, door mij?
- Acht je dat heusch onmogelijk, Wil?
- Ik weet niet meer, wat ik mogelijk of onmogelijk moet achten, klaagde het meisje, benepen. Wie weet? Maar, als het zoo is, laat hij zich dan bij het drama houden. Zijn succes van gisteravond zegt immers alles. Heb je de menschen niet hartroerend hooren snikken?
- En òf! beaamde hij. Ik kreeg er zelf, tegen mijn zin, tranen in de oogen van. Maar, is die ééne keer nu niet genoeg? Laat hij de menschen een volgend keer maar aan het lachen maken.
- Vind je? Het vreemde publiek laten lachen, al zou ik om de oorzaak ervan moeten huilen? Dank je feestelijk!
- Willy!
- Ja, dat verdraai ik, stel je voor. Ik offer me niet op, om vreemden de gelegenheid te verschaffen, te kunnen lachen. Ze komen tòch maar voor ontspanning in den schouwburg, dus kunnen ze evengoed, ja veel beter, grienen.
- Je hebt het over vreemden, je bedoelt het publiek, dat laat je onverschillig. Goed, dat begrijp ik. Maar, als het nu eens Ru zelf betrof? Als zijn drang, blijspelen te schrijven, nu eens zóó sterk was, dat hij er aan móest toegeven, zou je dan ook...? Zou je dan niet eerder, natuurlijk voor korten tijd, jezelf kunnen uitschakelen?
Willy staarde hem als verstard aan.
- Dat is een positieve vraag, Jan. Daar kun je onmogelijk uit jezelf op gekomen zijn, mompelde ze, met bevende lippen. Kom met de waarheid voor den dag. Heeft Ru je opgedragen, zóó tegen me te spreken?
- Opgedragen? Indien hij me nu eens verzocht heeft, Wil, je dit te zeggen en uit te leggen?
- Indien? Je bedoelt, hij hééft het. Ik hoor ons fluitje. Ga eens zien, wie d'r is.
Onwillig liep hij naar het balcon. Max Goldberg stond voor het huis, met opgericht hoofd. Hij wenkte hem, beneden te komen.
- Ik kan nog niet! riep Sommers. Over een kwartier en anders spreken we elkaar vanavond wel, in American!
- Nee, kom nu meteen! drong de pianist aan. Martha moet je beslist nú spreken!
| |
| |
- Goed! bromde Jan. Max heeft weer eens wereldnieuws, Wil. Wacht hier maar op me, ik kom over een paar minuten terug.
* * *
Achter de deur staand, beluisterde zij zijn voetstappen. Daarna, zacht op het gordijn toetredend, trok ze dit met een ruk opzij. Ru stond er achter, zijn pijp in den mond, zwijgend. Ze keek hem eenige oogenblikken star aan, schoof den ring van haar vinger en legde hem op tafel.
- Hé, wat moet dat? riep hij, onthutst den ring oprapend. Hier, doe hem meteen weer aan.
- Ik denk er niet aan; hij is vacant.
Ze keerde zich om en liep langzaam op het balcon toe.
- Keer je behoorlijk om, zoodat ik je gezicht kan zien! Je hebt niet de geringste reden, om zoo theatraal te doen. Hier, steek je vinger op.
- Wil je daarmee zeggen? vroeg ze, snel op haar hakken omdraaiend, dat heel die tragische declamatie van Jan niets dan kluchtspel was?
- Ik snap je beeldspraak niet. Bij mijn weten heeft hij heelemaal geen dramatisch talent.
- Ru, wees eerlijk, draai er niet om heen. Heb jij Jan ongedragen, onze verloving àf te maken, ja of nee?
- Als je dan persé tooneel wilt spelen... ja èn nee!
- Ik heb recht op een ernstig antwoord.
- Dat is zoo. Nu dan... ja!
- Zoo? Dan is het dus tusschen ons uit.
- Geen kwestie van! Hoe kom je aan die dwaasheid?
- Ru, hèb je Jan die opdracht gegeven, ja òf nee?
- Ja, verdorie, zanik toch niet zoo!
- En, met welk doel?
- Nu, dat is toch zoo duidelijk als wat. Natuurlijk, omdat ik het woú afmaken. Mensch, ga toch rustig zitten. Ik wil 't immers niet afmaken.
Ze trad op hem toe en reikte hem de hand.
- Dag Ru, vind maar spoedig een geschikte blijspelverloofde. En mocht je, na vele jaren, weer tot het lyrisch drama terug keeren... Dag!
| |
| |
- Hard als... een vrouw die niet meer liefheeft!
- Ja, hard, gaf Willy toe, maar eerlijk. Eerlijker althans dan de man, die liefde huichelt, om voldoening te kunnen vinden voor zijn ijdelheid. Rudolf, zei ze, hem opnieuw de hand toestekend, laten we in elk geval als vrienden van elkaar gaan.
- Goed, best, bromde hij, maar dat heeft immers geen haast. Of, staat mijn opvolger soms al te wachten?
- Misschien!
- Wees tenminste zoo oprecht, een positief antwoord te geven. Já of néé?
- Als je het dan graag weten wilt, ja èn nee!
- Flauwe nadoenster! hoonde hij. Maar, we zouden vriendschappelijk van elkaar gaan. Je houdt dus van een ander?
- Hoezoo? Waarom moet men juist van iemand houden? Ik zou immers even goed uit verstandelijke of zakelijke overwegingen kunnen trouwen.
- Prachtig gezegd. Je hebt plotseling wèl een nuchteren kijk op het huwelijk gekregen. Dan doe je ook inderdaad verstandig, den kunstenaar den bons te geven en een gewikst zakenman te trouwen.
- Dat ben je dus met me eens? Nu ja, òf een verstandig bankbeambte.
- Hoe kom je dáár opeens op? Bedoel je Jan soms? Zoo, zoo? Zijn jullie het stiekum eens geworden?
- Misschien wel. Ofschoon een verstandig en zakelijk schilder als Cooimans ook niet af te wijzen valt.
- Wil, maak geen gekheid, dat kùn je niet meenen! riep hij, geroerd. Lou is getrouwd. Zou je Rie en hun lievelingen ongelukkig willen maken?
Ze schudde spottend het hoofd.
- Voorzichtig, jonge dichter. Zoo'n ziekelijke sentimentaliteit zou je prachtige blijspelstemming kunnen bederven. En trouwens, wat een argument. Alsof een getrouwd man géén man zou zijn.
Ru trad een paar stappen terug, keek haar minachtend aan.
- Zwijg, ik walg van dat cynisme. Alsof het noodig is, een getrouwd man aan zijn gezin te ontrukken, als de wereld vol is van ongetrouwden.
- Daar is toch iets van aan, gaf ze peinzend toe. Nu, dàn Jan
| |
| |
maar, die is zoo ongetrouwd als wat. Hij staat op straat met Max te praten, dus kan hij me even naar huis brengen. Die kleinigheid maken we wel onder weg in orde. Dag Ru!
Hij greep haar hand vast en trok haar mee naar het balcon.
- Jan en Max! riep hij. Komt nog een oogenblik hier! Ziezoo, Wil, nu hoef je die teere aangelegenheid niet op straat af te handelen. En, wie weet, neemt hij wel meteen mijn ring voor een koopje over.
- Gedraag je althans vast tegenover mij als een heer. Een dame sleurt men niet bij haar hand door een kamer.
- In de liefde weet men niet van dames en heeren, maar alleen van mannen en vrouwen. Binnen!
Willy strekte zich onbelangstellend op den divan uit.
- Gelukkig, jullie bent dus verstandig geworden, merkte Max op.
- Ja, antwoordde het meisje, kalm. Ru heeft zijn zin gekregen en is weer vrij.
- Zeker! beaamde Welmers, toen de jongens hoofdschuddend hun ongeloof uitten. En Willy heeft jou iets vertrouwelijks mee te deelen, Jan.
- Ja, Willy? Nu, Ru en Max, als jullie ons dan even alleen wilt laten...?
- Jan! stoof Ru op, dat is de grootste...
- Ru, bedwing je toch, vermaande Willy. We kunnen er wel even goed in hun bijzijn over praten, Jan. Nu Ru en ik niet meer verloofd zijn, kun je me zonder eenig bezwaar vragen. Hier ben ik.
Bij deze woorden trad Max impulsief op Jan toe, gebarend, als wilde hij hem door elkaar schudden. Sommers lette echter alleen op Welmers, die uitdagend de handen in de zakken stak. Hij naderde Willy, een oolijke trek op het gezicht.
- Wel kind, zei hij hartelijk, als je de taak op je durft te nemen, een prozaïschen kantoorkruk in een geschikt huwelijksmensch te hervormen...
- Sommers! schreeuwde Welmers, ik wensch die taal in mijn kamer niet te hooren!
- Dat zou ik ook denken, bemoeide Max zich er mee. Jan, misschien verbeeldt je je wel, grappig te zijn, maar ik vind...
- Dat interesseert me niet! snauwde Jan. Hou je er buiten!
| |
| |
- Mag ik misschien óók een woord zeggen? vroeg Willy, liefjes. Ru, heb jij me niet dringend aangeraden, Jan ten huwelijk te vragen?
- Willy, ik verbied je...!
- In een huis, waar mij het spreken verboden wordt, blijf ik geen oogenblik langer. Jan, we kunnen beter naar huis gaan.
- Jan, Jan! prevelde Max, smeekend, bedenk wel, wat je doet. Is dàt vriendschap? vroeg hij, met luider stem. En jij, Willy, sprak hij nu gebiedend, tracht je te beheerschen.
- Dat kan ik best, gaf ze toe, zich weer op den divan neervlijend. Wat we elkaar te zeggen hebben, kan ook even goed hier gezegd worden. Jan, in tegenwoordigheid van Ru en Max herhaal ik mijn aanzoek en beloof ik, te trachten, een goed echtgenoot van je te maken.
- Als je het hart in je lijf hebt! schreeuwde Ru, met gebalde vuisten op Sommers toetredend, haar ook maar één letter antwoord te geven...!
Met een snelle beweging drong Max zich tusschen zijn beide vrienden in.
- Ik schaam me, sprak hij, ontroerd, dat ik jullie ooit als vrienden gekend heb. En voor jou, Willy, weet ik zelfs geen kwalificatie te vinden.
- Probeer jij maar niet, me aan het huilen te maken, Maxie, zei het meisje, koel. Dat lukt je tòch niet. Vriendschap of géén vriendschap, ik trouw met wien ik wil.
- Maar dan toch zeker, als ik het goed vind! schreeuwde Ru. Hé, wat moet dat, juffrouw Poppink?
De hospita trad de kamer binnen.
Ik heb er heusch geen bezwaar tegen, dat u aanklopt, voor dat u binnen komt. Of, hebt u al dien tijd staan luisteren?
- Natuurlijk heb ik staan luisteren; wat dacht u dàn wel? Kun jullie, met je drieën, dat ééne meisje wel aan? vroeg ze verontwaardigd, hen beurtelings in het gezicht ziend.
- Och, mensch, bemoei je met je eigen zaken!
- Of, wat in mijn eigen huis voorvalt, soms niét mijn eigen zaken zijn. U hebt hem zeker de waarheid gezegd, over dat prachtstuk van hem, niet juffrouw Willy? Nou, dan slacht u mij wat. Ik heb hem vanmorgen direct al verteld, dat ik óók niet mijn buik heb hoeven vast te houden, van het lachen.
| |
| |
Willy keek de jongens veelzeggend aan.
- U hebt gelijk, moeke, daar ging het ook over, maar mijnheer Welmers kan erg slecht tegen critiek.
- Of ik dat niet al lang wist. Maar daarom heb ik hem tòch maar mijn meening gezegd.
- Dat was heel flink van u, mevrouw, prees Sommers en ging haar voor naar de deur. Maar, hij begint het nu al in te zien.
Hij deed de deur achter haar dicht, presenteerde sigaretten.
- Nu, Rudolf, je hebt de wijze les van moeke vernomen, sprak hij, op hartelijken toon. Een feit is het, je moet wèrkelijk nog leeren, critiek te verdragen. Waar of niet, Wil?
- En òf! Ja Ru, je moet goede en slechte critieken éven dankbaar aanvaarden, omdat ze allebei van nut zijn. Ru? fluisterde ze.
Jan stompte Max in de zij en duwde hem naar het balcon.
- Hou je dan wèrkelijk nog van me, Willy? Meende je niet, wat je tegen Jan zei?
- Stil. Ik wist immers, dat jullie een grap met me wilden uithalen. Ik had Max op straat al gesproken.
Ru had haar tegen zich aangedrukt, doch keek perplex op.
- Een grap...? Nu, was ze leuk, of niet?
- Integendeel, jongen, het was heelemaal niet leuk. Trouwens, werd je er zelf boos om. Vooral dit moet je tot bewijs strekken, dat je nog lang niet rijp bent voor het blijspel. Schrijf gerust voorloopig nog maar dramas. En nu moet ik heusch naar huis, Ru. Kom je niet zoo laat?
- Zoo vroeg als ik kan. schat, mompelde hij teeder.
Toen ze gegaan was, kwamen Max en Jan weer de kamer binnen en gingen zitten. Ru bleef staan, keek peinzend voor zich heen.
- Kop op, kerel! maande Jan aan, er nou niet langer over mijmeren. We gaan er een borrel op pakken en er wordt niet meer over gesproken. Man, kijk toch niet zoo somber; je hebt alle redenen, om je gelukkig te voelen. Wàt en hoé je voortaan ook zult schrijven, ik garandeer je, dat je geen moeite zult hebben, het opgevoerd en uitgegeven te krijgen. En, je trouwt met een lief en intelligent meisje.
Welmers knikte, afwezig.
- Zoo is het, zei hij, droomerig. Mijn drama heeft succes gehad en ik trouw met een zéér intelligent meisje. Of, wat dunkt jou, zou ik dat correspondentschap in Weenen tòch maar aannemen?
|
|