De Nieuwe Gids. Jaargang 53
(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 487]
| |
Buitenlandsch overzicht door Maurits Wagenvoort.Vrijheid! Er is nauwelijks een denkbeeld in de mentaliteit der beschaafde volken, waarover de individuen meer spreken en schrijven dan over deze eerste leus der Fransche Revolutie, en waaraan zij, in het algemeen, behalve dan in vastbelijnde gevallen voor zichzelf, minder feitelijke waarde hechten. De meeste menschen weten niet wat het woord eigenlijk beteekent. Wij zijn nog onder den indruk van het gebeurde in Oostenrijk, thans ‘Ostmark’ getiteld van het ‘Derde Rijk’. Daarbij van Adolf Hitlers alles door de Algemeene Volksstemming neerslaande overwinning. Min of meer versuft aanvaardt men daarvan het feit. Met meer dan negen-en-negentig procent der stemmers is zij behaald als iets van-zelf-sprekends. Hoewel men er buiten het ‘Derde Rijk’ bezorgd over denkt, spreekt en schrijft. Er bestaat geen Oostenrijk meer. Zoo min als er thans eenig ander ‘rijk’, ‘Mark’ of ‘Gau’ in het Derde Rijk bestaat. Er zijn ook geen wezenlijke vorsten meer in het Duitsche Rijk. Er is alleen ‘der Führer’, die de onnoozelen, meerderheid van wat voorheen het ‘volk der denkers’ werd genoemd, prijst. Het tegenwoordige Duitsche volk bestaat uit stemvee, en het juicht het feit toe, dat het thans zwijgen moèt en toejuichen màg. Beklagenswaardig intusschen lijkt die late keizerszoon Otto von Habsburg, te laat geboren afstammeling van een welhaast ontelbare volgorde van ridders, hoog geborenen, hoogst geborenen zelfs, wier laatste heel-machtige keizerin Maria-Theresia was, hoewel haar dochter, Marie-Antoinette, door het Parijsche bloedgepeupel onder de lamentabelste omstandigheden, onder schelden en dreigen van | |
[pagina 488]
| |
het plebs, het hoofd op het schavot moest verliezen. Gelukkig nog, dat de jonge pretendent-keizer Otto veilig in België woont. Doch intusschen, wijl hij getracht heeft de ontgloorde kroon zijner vaderen te herwinnen, is hij door het Duitsche Recht van het oogenblik van hoogverraad beschuldigd en tot ‘Duitsch burger’ gedegradeerd. Talrijke gemeenten in wat voor kort Oostenrijk werd geheeten, hadden hem in eerbiedige sympathie voor zijn lot, voor het verleden van zijn Huis, voor zijn jeugd, voor zijn streven tot ‘eereburger’ verheven. ‘Herr’ Göbbels, of een andere hoog opgetuimelde trawant van den ‘Führer’, heeft hem daarvan vervallen verklaard, en hem en zijn familie nog eens ontstolen, wat men reeds ontstolen, doch berouwhebbend terug gegeven had, althans gedeeltelijk: zijn familiegoederen. Zijn moeder is keizerin geweest, zooals Wilhelm II in ons fraaie Doorn keizer. Maar Otto zal met tot zekerheid gegroeide waarschijnlijkheid nimmer keizer worden. Want de jeugdige straatschreeuwers in de thans zoo geheeten ‘Ostmark’ roepen met nog onnoozeler geestdrift ‘Heil Hitler’ dan hun makkers in het Derde Rijk. Wie eens, tot voor vijf jaar althans, in het partijleven van het Duitsche volk gelóófde, ziet dit thans uit zijn mentaliteit los geweekt: het eerst zij die zich ‘Communisten’ waanden, doch nu waarschijnlijk het luidst ‘Heil Hitler’ roepen, met uitgestrekten rechter arm. Negen-en-negentig procent en meer hebben zich bij de jongste volksstemming uitgesproken voor het nieuwe geloof des Duitschen ‘Heils’, en de Heiland Adolf Hitler verklaarde zich daar ingenomen mee, terwijl hij met smaad sprak over hen, die de oneer van hun volk niet wenschten te overleven en een eind maakten aan hun aardsch bestaan. De laatste hun nog overgebleven vrijheid. Intusschen is de Oostenrijksche Bankschat voor die van het Derde Rijk een teleurstelling gebleken, en het Huis Rothschild had, der traditie getrouw, reeds toen dit nog mogelijk was, zijn liquide bezittingen buitenslands in veiligheid gebracht. Ofschoon de Oostenrijksche ‘chef’ dezer internationale firma, daarvoor in hechtenis genomen, kort daarna weer los is gekomen. Misschien op verzoek van den tegenwoordigen Hertog van Windsor, die Louis de Rothschild een zijner vrienden noemde. En ofschoon dan de schrijver dezer bladen Judophiel is noch Judophoob, gevoelt hij toch medelijden met de Joden in het Derde Rijk, in het bijzonder voor die in Weenen, die er zich in | |
[pagina 489]
| |
den loop der eeuwen, althans in de laatste eeuw, in grooten getale hadden gevestigd, en nu daaruit systematisch zullen worden verdreven, of op maatschappelijk-vivisectische wijs van de voor hen noodzakelijke economische atmospheer worden beroofd. Zij moeten uit Weenen weg vluchten, willen zij niet stikken. Men schat hun getal op 300.000. Waar moeten die menschen heen? Merkwaardig is intusschen het bericht, dat generaal Von Fritsch, die onlangs, vóór hij daarop recht had, pensioen kreeg, en derhalve uit den militairen dienst, waarin hij opperbevelhebber was, werd ontslagen, op Hitlers verjaardag weer zal worden gerehabiliteerd,Ga naar voetnoot*) hoewel hij het een en ander had te zeggen over het nationaal-socialistische régime en vooral gekant was tegen een annexatie van Oostenrijk, dat in tijd van oorlog zijns inziens nuttiger zou blijken buìten het ‘Militär’ van het Derde Rijk, dan daarin. Voorts bleek, dat hij niet zoozeer ingenomen was met de opvoeding der Duitsche jeugd in nationaal-socialistischen geest. Men belooft hem nu een eereplaats bij de groote parade ter eere van des ‘Führers’ verjaardag op den twintigsten April, en misschien zelfs een promotie. Dit alles is akeligheid der wereldsche akeligheden, doch in blijder stemming mag de wereld het feit aanvaarden, dat dank zij het vredelievend streven der Britsche internationale politiek een Engelsch-Italiaansch verdrag is tot stand gekomen, dat het werelduitzicht op vrede verheldert, ofschoon de schrijver hier aan het woord wil herhalen, dat hij niet aan oorlog in Europa gelooft. Althans niet voor vele jaren lang. Het is waar, dat in de door dictators geregeerde landen veel en met ingenomenheid over oorlog wordt gesproken, veel er mee wordt gedreigd, maar het bewustzijn, dat in het vervolg in een Westerschen oorlog slechts overwonnenen en geen overwinnaars mogelijk zijn, doet deze dictators heel ernstig denken, of niet zij-zelf van zulk een oorlog de eerste slachtoffers zouden zijn? Zelfs de vervaarlijke dreigbliksems van Mussolini jagen nu niemand meer vrees aan. Toegegeven wordt, dat de spanning tusschen verschillende nationaliteiten soms den adem beklemt, maar als de ontspanning daarop intreedt, blijkt het, dat allereerst de dictators-zelf er bij opademen. De pas door lord | |
[pagina 490]
| |
Perth voor Engeland en graaf Ciano, Mussolini's schoonzoon, voor Italië gesloten algemeene overeenkomst heeft waarlijk recht om met het Grieksche woord daarvoor een ‘symphonie’ te worden geheeten. Misschien is het wààr wat het gerucht in Italië weet te vertellen, dat de ‘duce’, die maar één dochter heeft, doch verscheidene zoons, een dochter echter met een helderen kijk op de staatkunde van haar land, haar echtgenoot, den minister van Buitenlandsche Zaken, graaf Ciano, en haar vader, den zoo vaak dreigenden ‘Duce’ soms haar vredelievend woord doet hooren. Zou het waar zijn? Het zou niet de eerste maal zijn, dat een vrouw in de politiek vredestichtend werkt. Deze jonge vrouw kent Engeland, kent de Engelschen en giet, zegt men, in de politiek van haar land een scheut ‘milk of human kindness’, zooals men zooiets in Engeland pleegt te noemen. Hoe dit alles zij, de verhouding van Engeland tot Italië, ofschoon beide landen in het laatste jaar heel dicht aan een openlijken strijd toe waren, is nu belangrijk verbeterd. Al dadelijk zijn de levensbelangen van beide landen in de Middellandsche Zee openlijk wederkeerig erkend en duidelijk afgebakend; die in de Roode Zee, waaraan Italië thans een Abessynisch keizerrijk beheerscht, evenzoo, met de daaraan verbonden vrije scheepvaart door het Suezkanaal. Financieel nogal duur. Trouwens even duur, maar even geldig voor alle andere mogendheden. De Italiaansche radio-uitzending zal dan voortaan in het Arabisch geen leelijke dingen over de Britsche politiek meer uitzenden naar de landen aan de Roode Zee. Kortom, het is ‘pais en vree’, maar... het accoord kan eerst tastbare werkelijkheid worden als zìj daar, in dat dol geworden Spanje van vandaag, eindelijk uitgevochten zijn, en de twee partijen zich afvragen hoe zij de verwoesting in hun land nog kunnen te boven komen? Dan eerst kan Italië zijn manschappen en oorlogsmateriaal uit dat ongelukkige land terug trekken. Maar al dadelijk geeft het Engeland zwart op wit, dat het geen Spaansch bezit of extra-invloed op de regeering beoogt, noch op het Iberische schiereiland, noch in Marokko. Dan is er voor de Britsche regeering nog wel de moeilijkheid hoe zij deze lieflijke ‘symphonie’ aangenaam zal doen klinken voor haar gast, den Negus, wiens keizerlijke zetel voortaan zal worden bezet door Victor Emanuel III, koning van Italië, keizer van Ethiopië. Maar de Volkenbond dien zij heilzaam voor | |
[pagina 491]
| |
algeheele instorting behoedt, zal wel een weg weten te vinden ‘pour contenter tout le monde et le Negus’. Een Volkenbonds-vergadering in optima forma is daartoe onnoodig, zegt men. De Volkenbondsraad, kleiner in aantal leden, dus gemakkelijker te bepraten, is beter geschikt. Vele regeeringen, ook de onze, hebben den koning van Italië reeds als keizer van Ethiopië erkend, wijl men algemeen inziet dat idealisme in de internationale staatkunde mooi is, maar het practische leven practisch idealisme nuttiger acht. In Frankrijk is men zeer ingenomen met de Italiaansch-Engelsche ‘symphonie’, omdat er geen land in West-Europa is, dat erger bevreesd is voor een oorlog dan dit, wijl men er begrijpt, dat, hoezeer dit land en zijn volk ook populair zijn, zelfs in Duitschland, de onberaden Fransche binnenlandsche politiek voortdurend met politieke springstof goochelt. Onlangs hield zekere Duitsche geoloog en ontdekkingsreiziger, Max Grün geheeten, te Konstanz een voordracht, waaruit men zou moeten afleiden, dat het laatste uur voor Engelands wereldmacht weldra zou slaan, wijl het, ondanks dat het voortdurend streeft naar een schrikaanjagende bewapening, door de heele wereld om zijn onmacht wordt uitgelachen. Maar, beweerde deze heer Max Grün, Duitschland is met Italië vereenigd in bewapening allen andere te ver vooruit dan dat de twee nog zouden kunnen worden ingehaald. Het is duidelijk, dat deze heer Grün een dier laatdunkende Duitschers is, die hun volk in discrediet brengen en de Duitsche natie algemeen doen vreezen. Het getroffen accoord tusschen de Engelsche en de Italiaansche regeering lijkt echter voor langen tijd een bevestiging van den wereld-vrede. Groot-Brittannië erkent het voldongen feit in Ethiopië, al zal het nog moeten trachten het voor den Negus aannemelijker te maken dan hij het met het weinige, dat hij ten slotte nog het zijne mag noemen, hopeloos van den troon is gedaald. Het is daarentegen voor den Soedan, d.i. voor Egypte, een heel gunstige oplossing, wijl Italië het belangrijke Tsanameer, een der machtigste bronnen van den Nijl, zooals men weet, geheel aan dat dorstige land overgeeft, met een geringe grenswisseling daarbij. Bovendien zullen de twee natiën haar houding tegenover Frankrijk herzien. Dit was in het bijzonder aan den Franschen kant noodig, dat met zijn antifascistische neigingen in zijn taal geen uitdrukking | |
[pagina 492]
| |
te krachtig vond om land en volk van Mussolini zijn verachting te betuigen. Het is heel jammer geweest voor de algemeene verhouding in ons werelddeel, dat de twee natiën, Engeland en Italië, die zoozeer en zoolang wederkeerig de hartelijkste gevoelens toedroegen, zoozeer uit elkaar waren gedreven. Duitschland heeft daarvan door de zoogenaamde ‘as Rome-Berlijn’ geprofiteerd om zijn machtpositie te versterken. Dermate zelfs, dat de ‘Duce’ met een glimlachend gezicht moest erkennen, dat het, wèl bezien, volkomen voor Italië in orde is, dat het thans aan den Brenner te doen heeft met het machtige Duitschland, zonder dat daar meer een Oostenrijksch stootkussen bestaat. Niettemin, Mussolini zou Mussolini niet zijn, indien hij niet met klaroengeschal had te kennen gegeven, dat Italië een sterker leger bezit dan ooit, waarvan de koning en hij - eigenlijk moet de volgorde omgekeerd zijn: hij en de koning - thans tot groot-maarschalken zijn benoemd over een leger van 4 tot 5 millioen man. ‘In geval van oorlog, deelde hij mede, zal op bevel van den koning, evenals dit in Afrika is geschied, een enkele man het opperbevel voeren en wel ik-zelf.’ Wat Italië's macht ter zee betreft: in 1940-41 zal de kern der vloot zijn 8 linieschepen, totaal 240.000 ton, een groot aantal snelvarende schepen, terwijl de Italiaansche onderzeevloot de sterkste ter wereld is. De vrede in Europa hangt dus nog geheel af van de positie en de kracht der legers en vloten en tevens van den voortaan ongewijzigden loop der grenzen. In dit laatste opzicht is dan Tsjechoslowakije wel het meest in gevaar, wijl het in de tang zijner minderheden voortdurend bedreigd wordt door zijn omgeving. In het bijzonder door Duitschland. Frankrijk en Soviët-Rusland mogen het steunen, maar, zei de Britsche premier Neville Chamberlain, ‘de Britsche regeering is niet in staat bij voorbaat borg te blijven voor de grenzen van dit land in benauwenis. Engeland mag zoo nauw met Frankrijk verbonden zijn als men beweert, dat het is, dit verbond sluit niet in Tsechoslowakije onder alle omstandigheden te verdedigen.’ Zoo heeft het den schijn, dat de Britsche regeering, als er werkelijk gevaar van oorlog in Midden-Europa is, het spel zal herhalen van 1914, toen het den oorlog had kunnen stuiten, indien het onmiddellijk den Franschen kant had gekozen. Doch is dit méér dan een losse bewering? Het bewijs er van is nooit ter tafel | |
[pagina 493]
| |
gebracht. Voor het heden is daar echter het nieuwe verbond Engeland-Italië: het is veel of het is weinig, het is in dezen duisteren tijd iets, dat verblijdt en den vrede versterkt. Met het Eerste-ministerschap in Frankrijk van ‘kameraad’ Blum wil het maar niet, en de brave man heeft alle redenen om te bidden: ‘Bewaar mij, Heer, voor mijn vrienden, aanhangers, volgelingen. Met mijn tegenstanders zou ik wel een stabiele regeering weten te vormen.’ Voorheen sprak men eigenaardig genoeg van den rooden draad in iemands levensgeschiedenis, of in een beschrijving. Indien er ergens werkelijk sprake kan zijn van een ‘rooden draad’, dan zou het wel in het leven van zulk een volksleider moeten zijn als kameraad Blum. Hij en zijn naaste kameraden hebben echter te doen met het minst-logische deel van een volksmenigte: individuen, mannen, vrouwen, jonge menschen in het bezit van het stemrecht, en door vakvereenigingen steeds óp- en voortgezweept door schoone beloften, zonder verantwoordelijkheidsgevoel of slechts met een minimum daarvan. Deze stemgerechtigden blijven een algemeenen leider slechts trouw voor zoo lang en zoo ver deze zonder besef van eigen en anderer onverantwoordelijkheid gegeven of afgedwongen beloften van lotsverbetering weten te verwerkelijken. Al loopt dit dan uit op verzwakking van den Staat in de mededinging met andere volken en ondergang er van in tijd van gevaar. Moet zulk een volksleider niet ten slotte inzien, dat het niet, nooit ofte nimmer gaat op den maatschappelijken weg welken hij zijn onnadenkende volgelingen als de eenige om tot algemeene lotsverbetering te komen, heeft aangewezen? Moet hij niet ten slotte afkeer krijgen van wat men politiek noemt? Afkeer van zijn eigen machtspositie, geheel afhankelijk van de steeds draaiende volksgunst, welke den minister-president het pistool der algemeene werkstaking met de bezetting der fabrieken er bij op de borst drukt. In het leven van zulk een volksleider is ‘de roode draad’ der maatschappelijke logica geheel verdwenen, tot op het oogenblik, dat de machtig-gewaande volksleider moet erkennen onmachtig te zijn, wijl gebonden aan zijn niet te verwerkelijken beloften. Dan treedt hij af en staat zijn zetel af aan een zijner min of meer gelijk gestemde politieke vrienden, die de politiek van de ‘roode draad’ in een andere schakeering tracht voort te zetten. | |
[pagina 494]
| |
Zoo is dan kameraad Blum nu opgevolgd door kameraad Daladier, op voorwaarde, dat de Kamers dezen volmacht schenken gedurende een half jaar in de eerste plaats om eenige orde te brengen in de verwarde financieele belangen van het land, met het recht om ook voortaan met kracht op te treden tegen de in Communistische vakvereenigingen sterk geworden arbeiders, die voor geen rede vatbaar zijn, en tegen wie een regeering slechts met geweld kan optreden. Waarvoor echter iedere minister, bang voor de verantwoordelijkheid, terug deinst. Algemeen echter ziet men in een ministerie-Daladier, hoewel het dan door de machtige socialisten in de barre koû wordt gelaten, een krachtiger bewind dan het zooveelste van kameraad Blum, die den indruk maakt van de politiek allengs genoeg te krijgen. De oorlog in Spanje lijkt het einde weldra te zullen bereiken. Al zal het nog een poos moeten duren eêr Katalonië tot berusting in de overwinning der tegenpartij zal worden gedwongen. Wat den oorlog in het Verre Oosten betreft: het is duidelijk, dat Japan zich in zijn Chineeschen tegenstander heeft misrekend. Het heeft lang zoo'n ‘schoon gezicht’ niet meer - en daaraan hechten Japanners, zoowel als Chineezen hooge waarde - als toen het zoo licht van hart den oorlog, die geen oorlog mocht heeten, tegen China begon. |
|