De Nieuwe Gids. Jaargang 53(1938)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 443] [p. 443] Vrouwen door Hélène Swarth. I. Verwijt Streng laakt een stem: - ‘Uw liefde is menschvergoden! Eéns treft u straf des Heeren Zebaoth, Die niet gedoogt dat, Hem verzoekend, spot Een zondares met d'ernst van Zijn geboden. Hem is de wrake! Aanbid alleen uw God.’ En droef, na jaren, zwaar van zielenooden, Herdenkt zij 't woord - Haar liefde kwam hij dooden, Zijn ontrouw werd de geesel van haar lot. Moest wie ze aanbad haar levensblijheid dooven, Haar 't argloos hart verbrijzlen voor altijd, Was dit de wraak van Hem, die troont Daarboven En liefde straft, niet Hem alleen gewijd, Doch God van liefde is? - Nooit zal zij gelooven Dat Christus' God hield haar die smart bereid. [pagina 444] [p. 444] II. Angst De Ziener ziet zich een gestalte opbouwen En hoort de woorden: - ‘Ja, ik leefde slecht. Ik heb geboet en streng was Gods gerecht. 'k Ben rein gebrand, gelouterd door berouwen.’ Zij, huivrend, luistert - Wat die Ziener zegt Is 't waar? - Den geest vermag zij niet te aanschouwen Is hij 't ook wel? Nu wankelt haar vertrouwen. Is wat die Ziener hoort en ziet wel echt? Nu plechtig spreekt de Ziener: - ‘Hij zal leiden Uw geest naar 't Land aan de overzij van dood, Waar vreugde bloeit, waar juublen stofbevrijden. In 't nieuwe leven zal hij trouw u wijden.’ Hoe zij vergaf, zijn bijzijn deed haar lijden - Dan liever 't graf, dat zich voor eeuwig sloot! [pagina XXVII] [p. XXVII] De handen van den dichter Willem Kloos. De handen van den dichter Willem Kloos. [pagina 445] [p. 445] III. Troost In bangen doodsstrijd hijgt de grijze moeder, In peluwstapel kreunende opgericht. Haar laatste hoop, die 't lijden nôo verlicht, Is 't wederzien van d'eengen vromen broeder. Hij komt - en maant voor 't strenge Godsgericht En laat haar ziel vol vrees voor d'Albehoeder. Zij klampt zich vast aan 't arm bestaan, ál moeder En de oogen star in 't angstvol aangezicht. Dan, warm ontroerd door teeder mededoogen, Neemt zacht haar hand haar schroomvol jongste kind, In schaduw levend, eenzaam, onbemind. Tot kalme doodslaap luikt de brekende oogen, Uit welke bron die woorden vloeien mogen, Waarin de stervende eindlijk vrede vindt? Vorige Volgende