En met welk een vriendelijkheid! Dé brief, die berichtte, dat hij een vers van je plaatsen zou.
Al die andere brieven, - want hij schreef graag - waarin hij die grote hartelijke genegenheid legde, wanneer hij eindigde:
met groeten, wensen en gedachten,
je Willem Kloos.
Het niet te zeggen genot, als hij je ontving en met je sprak.
Wat is dat een vreemde, maar grote ontmoeting geweest, voor allen, die hem in hun leven zijn tegen gekomen en voor wie hij een kameraad en een geestelijke vader was.
Ik was uw vader, ja, vol mededogen,
een vader, als geen ander kind ooit had:
Ik leerde u spreken, voelen, zien met ogen,
lopen met voeten op uw werelds pad.
Nu is hij heengegaan, en heeft ons voorgoed verlaten. Eenzamen voelen we ons, nu hij het groot vaarwel gesproken heeft. Want het wordt leeg in Holland!
Een dichter ging heen, een kunstenaar bij Gods gratie, een tuinman in de hof van de schoonheid. Een vakman en een goed mens. Een strijder voor waarheid en waarachtigheid, die tot het laatst tegen de leugen en de schijn vocht met grimmige vastberadenheid. Een ridder, die in zijn tournooien helaas nooit een tegenstander van gelijke grootte vond. Een held, die elke aanval aanvallend afsloeg. Een mens, die bespot werd, maar die zich zelf verwezenlijkte en uitdrukte in duizenderlei lijning.
Wij allen zijn zijn nabestaanden. En we blijven achter, met zijn verzen, zijn brieven, zijn portret, en de herinneringen, vele.
Smart voelen we allen, maar er is vreugde in ons, dat hij er ìs geweest, dat we hem hebben gekend, deze artiest, die ons feilloos de weg wees naar de oorden van opperste schoonheid.
‘Wat is dat goed, de grote rust van God.’
Den Haag, 4 April 1938.