menschelijkheid. Zij, die je meer van nabij hebben gekend, weten dit. Geen hunner, die niet innig overtuigd is van je goedheid.
Gestadigheid in 't goede is als een bloem,
Die nooit ontbladert, schoon de stormen razen.
Dit zijn je eigen woorden, en daarnaar heb je geleefd en gehandeld. Je was echt als zuiver goud. Je wilde, naar het woord van je geliefden Euripides, niet goed schìjnen, maar het werkelijk zìjn. Welk een afkeer had je van alle fraze en rhetoriek!
Je was de hartelijkheid en hulpvaardigheid zelve voor jonge schrijvers die om raad kwamen. Je was belangeloos, vol deernis, vol begrip. Je was zacht en vriendelijk. Soms onstuimig-heftig als een orkaan, maar dit alléén, wanneer je je gegriefd voelde in het edelste wat in je was: je liefde voor de Muze, je liefde voor de waarheid, je liefde voor je naastbestaanden en je vrienden. - Je was trouw, door alles heen! Ik heb het eens in mijn leven ondervonden, zoo ondubbelzinnig als maar mogelijk is.
Ik verlies ontzaglijk veel in je, lieve vriend. En zeker sommige anderen veel meer dan wordt vermoed.
Wat je heengaan voor Jeanne en Jacqueline beteekent, ik mag er niet aan denken. Maar vooral voor de eerste, voor je lieve vrouw, met wie je, in een wedstrijd van toewijding, het voorbeeldige huwelijk hebt verwezenlijkt. Haar eenzaamheid moet nu verschrikkelijk zijn!
En toch - er is een groote troost voor ons.
Hoe hartelijk je mocht meeleven, als man, als huisgenoot en kameraad, hoe kinderlijk vroolijk je lachen kon en schertsen, hoe vol van universeele belangstelling je was voor aardsche dingen: je verkeerde voortdurend in stilte met het Eeuwig-Ondoorgrondelijke. In dit Eeuwige eens te zullen opgaan, is voor jou, den toch zoo innig gelukkige, nooit een schrikbeeld geweest, maar veeleer een belofte van rust en vrede. Wat zouden wij dan klagen? Wàt ons ontvallen mocht, wij behouden onze groote dankbaarheid, en ik, voor mij, de zoo weldoende, blijvende herinnering aan het onbeschrijfelijk geluk van je vriendschap.