Beteekent dit, dat, als men maar lang genoeg wacht, de genialiteit op ons komt neergedaald?
Of beteekent het, dat de kunstenaar een groot geduld moet hebben, - omdat zijn beproevingen zóó vele zijn, dat hij, zonder geduld, bezwijken zou in den zwaren, niet-aflatenden, helschen strijd om het bestaan van zijn kunstenaarschap.
Er bestaat voor den waarachtigen kunstenaar altijd deze, bijna onoverkomelijke moeilijkheid, dat hij zijn tijd vooruit is.
En dat is de reden van den hoon, den haat, den tegenstand, den tegenzin en de tegenwerking, of, in het gunstigste geval nog, de onverschilligheid van de tijdgenooten.
Heeft Rembrandt ooit voldoening van zijn werk gehad, heeft Shelley ooit voldoening van zijn werk gehad, om slechts twee der eminentste kunstenaars van alle tijden te noemen?
Zeide Lamartine niet terecht:
Tout génie est martyre...?
Maar waarom het zoo is?
Waarom het zoo moet zijn?
Men kan er over mijmeren, men kan er het hoofd over schudden, men kan er over treuren... men heeft het feit te aanvaarden.
En men zal het noodlottige verschijnsel zien wederkeeren, zoolang er menschen leven en er onder hen kunstenaars zijn. Doch temidden van de ‘hydraheaded rabble of the mental underworld’ beweegt zich de kunstenaar, en zooals Mallarmé zegt:
Il se promène, lisant au livre de soi-même.
Dát is het bedrijf van den kunstenaar in de eerste plaats: te lezen in zijn eigen levensboek, en wat hij daar ziet, te noteeren voor de verhooging van des levens waarde.
De meest wijzen van alle tijden hebben onveranderlijk geweten, dat aan de kunstenaars gegeven is, de waarheid het dichtste te benaderen.
Solon zeide het reeds:
Die het geschenk der Olympische Muzen verkreeg,
In zijn geest ontving hij de wijsheid.