maan, een vermoeden, bereikte zij de openstaande slaapzaal. Toen zag zij haar, die ze zocht. Slechts een heet medelijden maakte zich van haar meester. Enkele meisjes, wakker geworden, kwamen nieuwsgierig om haar lamp heen staan, die gedoofd werd. M'elle schudde voorzichtig Johanna bij de armen en voerde haar weer langs de trap naar boven. Charlotte's angstige snikken bleven hoorbaar. Johanna achter de gegrendelde deur sliep rustig in tevredenheid der ziel, die een rustpunt heeft bereikt. Den volgenden dag bleef Charlotte schuw en ontweek elken oogopslag; Johanna was vriendelijk en open van blik, een raadsel voor m'elle. In de daarop volgende nachten zag m'elle, dat de slapende slechts de aanstalten maakte om het bed te verlaten, doch tot slaapwandelen brachten deze het niet. Het dek werd wel weggeslagen, de romp kwam overeind, een der voeten stelde zich op den grond, maar zóó, na eenigen tijd, viel het hoofd terug en trok zich de voet in. Zou het kind van binnen zien, dat de deur op slot is? dacht zij. Zij liet daarom de deur, den derden nacht, onafgesloten. Ook in dien nacht vermocht de poging tot opstaan zich niet rechtstandige gestalte te verschaffen, als was Johanna's lichaampje te zware last geworden voor de ziel. Charlotte echter deed behoedzaam de deur open en, ziende dat m'elle sliep, - het was omstreeks twee uren vóór den dageraad - wekte zij zacht haar ontbering. Deze sliep zeer vast, doch ontwaakte ten langen leste. ‘Ik ben gekomen, Johanna; kom jij niet meer?’ en Charlotte trok Johanna op. ‘Ach, jij bent mij niet meer zoo duidelijk’, klonk het antwoord. - ‘Wat is er dan gebeurd, Johanna?’ - ‘Ik weet het heusch niet, Charlotte.’ - Zij namen afscheid, beiden teleurgesteld. Nauwlijks sliep Johanna weer of zij droomde. En toen zij ter rechter tijd ontwaakte, riep zij naar m'elle: ‘Wat ik gedroomd heb? Ik liep over een diep en rood meer, dat mij scheidde
van mijn spiegelbeeld.’ - M'elle, mede verheugd, zei hartelijk: ‘Wat heb jij dan heerlijk geslapen in zoo'n evenwicht.’ Het roode water kwam in haar hoofd niet aan de oppervlakte eener verklaring. Deze droom herhaalde zich en verdrong den drang tot opstaan geheel. Johanna werd levendiger, Charlotte treuriger. Ofschoon Johanna des nachts rustig bleef en overdag onluid fleurig babbelde, moest zij, zoo meende m'elle, terwille van Charlotte, gescheiden slapen blijven. M'elle stond nog in tweespalt of zij Charlotte al dan niet zou wegsturen, toen op