| |
| |
| |
Om het kind Dramatische schets door Dr. J.B. de la Faille.
Personen: { De advocaat.
Personen: { De jonge vrouw.
De werkkamer van een advocaat. Links, een schrijfbureau, waarop vele dossiers, boeken en een huis- en stadstelefoon. Langs de muren, kasten, enz. Op een laag dressoir, een vaas met bloemen. Deur midden op den achtergrond.
Als het scherm opgaat is de advocaat bezig te telefoneeren:
Nee meneer.... (met nadruk) nee meneer, ik herhaal U, wat ik reeds gisteren bij Uw bezoek heb gezegd. Een kinderlooze echt is geen reden tot echtscheiding. Ik heb U uit art. 264 van het B.W. de gronden van echtscheiding voorgelezen: overspel, kwaadwillige verlating, veroordeeling wegens misdrijf tot een vrijheidsstraf van vier jaren of langer, na het huwelijk uitgesproken en tenslotte zware verwondingen of mishandelingen. Meer zijn er niet.... Wat zegt U?.... U vindt dat krankzinnig (lacht) , krankzinnigheid is ook geen reden tot echtscheiding.... Buitensporigheden meent U.... Van den wetgever bedoelt U?.... Oh, neen, nu begrijp ik U (wat geërgerd) . Ach nee meneer, dat waren de gronden voor scheiding van tafel en bed, die ik U gisteren opsomde: buitensporigheden, mishandelingen en grove beleedigingen door de eene echtgenoot jegens de andere begaan, art. 288 B.W..... Wel nee meneer, natuurlijk niet. Kinderloosheid is geen buitensporigheid (glimlachend) .... Ja, maar iets zeldzaams is nog niet iets buitensporigs.... Neen, niet in de zin van de wet.... Nee, dank U, daar begin ik niet aan (geënerveerd) , trouwens als U gescheiden is van tafel en bed, kunt U toch niet hertrouwen, dat kan alleen na echtscheiding.... Neen meneer, niets.... Ik kan heusch niets voor U doen.... Wilt U het hoogerop zoeken (spottend-hoofdschuddend) .... moet
| |
| |
U vooral probeeren.... zeker, zeker.... gaat U Uw gang, U excuseert mij, ik heb meer te doen. Dag meneer. (hangt telefoon op, schudt het hoofd) . Stumperds! (neemt huistelefoon op) . Juffrouw Melgers, is er nog iemand? Is dat de eenigste? Ja goed, laat die maar binnen. (Hij verschikt zijn dossiers. Er wordt geklopt) . Binnen!
(Deur gaat open. Een jonge vrouw komt op; ongeveer dertig jaar oud, eenvoudig, doch zeer smaakvol gekleed. Gedistingeerd, intelligent gezicht met energieke trekken. Zij stapt opgewekt en vriendelijk glimlachend op den advocaat toe, die dadelijk is opgestaan en haar tegemoet treedt. Hem haar hand toestekend).
Dag, meneer van Moll, nogmaals ten zeerste gelukgewenscht met Uw succes.
Dank U zeer juffrouw Christiansen, het heeft mij het meeste genoegen gedaan voor U. Uw zaak was zoo rechtvaardig en overtuigend. Nog hartelijk dank voor Uw mooie bloemen (wijst op het buffet) . Dat hadt U niet moeten doen.
Ik vond het zoo aardig, dat U mij dadelijk de uitslag telefoneerde en mij vroeg vandaag nog bij U te komen, om tezamen even te overleggen.... en ik dacht, een bloempje hier tusschen al die dossiers en paperassen, vroolijkt wat op.
(zacht) Dat doet het dan ook, maar gaat U zitten, (gaat nu zelf ook zitten) . Ja, we hebben een mooi vonnis gekregen. Het is dom geweest van Uw impresario, dat hij niet eerder heeft toegegeven. Nu heeft hij heel wat meer aan U te betalen.
Wanneer krijgt U het geld?
(glimlachend) . Dat duurt nog even. Eerst moet ik de grosse van het vonnis hebben, om daarop te kunnen executeeren. De griffie is overkropt met werk en daar zal nog wel een maand overheen gaan.
O juist. Ja ziet U, het is minder om het geld, dan wel, of ik alles nu aan U kan overlaten. Hoe prettig ik het ook in Holland heb gevonden, toch wilde ik nu weer naar mijn vaderland terugkeeren.
Natuurlijk zal ik voor alles zorgen en wanneer U mij Uw adres in Noorwegen geeft, dan zal ik U het geld daarheen overmaken.
Dank U. De zomer duurt bij ons maar kort, maar als we
| |
| |
geen regen hebben is Noorwegen zomers zoo prachtig. U moest eens komen kijken. De Hollanders kennen ons land zoo slecht.
Dat is zoo; eerlijk gezegd gaan de meesten van ons liever naar het Zuiden, waar meer zon en warmte is. We zitten hier meer dan een half jaar in mist, kou en vocht en als ik er dan eens uitbreken kan, ga ik het liefst naar Zuid-Frankrijk, waar je zoo goed als altijd zon vindt, een prachtige natuur en een heerlijk klimaat. Kennissen van mij hebben eens bij een bezoek aan Uw land voortdurend regen gehad en dan is het daar wel erg eenzaam, nietwaar?
(wat ernstiger geworden) : Eenzaam, ja dat is het.
En somber lijkt mij, met die fjorden en die dorre hoogvlakten. Mijn vrienden hebben daar dagenlang in een karretje, ‘stolkjärre’ noemt U die, rondgetrokken. Per dag kwamen ze slechts een paar menschen tegen; dat lijkt mij niet erg vroolijk.
Nee, dat kan ik me begrijpen. Hier in Holland woont, geloof ik, op iedere vierkante meter een gezin. Als U uit zoo'n dichtbevolkt land komt, moet het U bij ons wel vreemd vallen. Maar wij zijn daaraan gewoon. Wij, die op het land wonen, weten niet beter en we hebben niet zoo veel menschen noodig. Hier in Holland wordt het me wel eens te benauwd. Nergens bijna meer een plekje, waar je alleen bent. En als je eindelijk ergens in de duinen of op de hei meent een plaatsje gevonden te hebben, dat niemand kent, dan verraden de papieren en de etensresten je wel, dat het allang ontdekt is. Bij ons hebben de menschen meer eerbied voor de natuur.
Dat zal wel zoo zijn. Wij werken hier al met versjes: ‘En laat niet als dank voor het aangenaam verpoozen, den eigenaar van het bosch de schillen en de doozen’.... Dus U gaat weer terug naar Noorwegen. Denkt U daar ook concerten te geven?
(ernstig, langzaam) : Nee, dat denk ik niet.... Ik zal denkelijk niet meer zingen.
(verbaasd) : Wat zegt U? U, die overal zoo'n succes heeft gehad, zelfs bij ons; in dat Holland, dat in de muziekwereld als uiterst critisch bekend staat. Wilt U nu plotseling ophouden? Na zoo'n tournée? Beroemd en gevierd? Dat zou toch buitengewoon jammer zijn.
(melancholiek glimlachend) : Gelooft U, dat beroemd en
| |
| |
gevierd zijn aan een leven voldoende inhoud kan geven? Gelooft U, dat men daarin een levensvervulling kan vinden?
Maar zeer zeker. Als men zulke bizondere talenten heeft. Als men zoo'n stem heeft en zoo de liederen van Grieg, Richard Strauss, Mahler, als ik van U gehoord heb, kan vertolken, dan moet dat heerlijk zijn.
Heerlijk voor U, voor het publiek, ja....
Maar dat is toch juist Uw roeping! Schoonheidsontroering de menschen te kunnen geven, het publiek in verrukking te brengen door zijn kunst....
(langzaam):
Een mensch kan niet altijd geven, meneer van Moll, een mensch wil ook wel eens ontvangen....
(niet begrijpend):
Maar.... U ontvangt ook veel. Het applaus van de menigte, haar geestdrift, haar bewondering, haar vereering. Dat is toch voor een kunstenaar het hoogste geluk?
Zeker, maar in de kunstenaar leeft ook een mensch.
Maar mensch en kunstenaar zijn één. Geld, eerbewijzen, erkenning van Uw kunstenaarschap, alles is U te beurt gevallen.
(schamper):
‘Wat baat het een mensch of hij alle schatten der aarde verwerft en hij lijdt schade aan zijn ziel!’....
(niet begrijpend, spotachtig-lachend en met de vinger dreigend):
Is dat niet juist, juffrouw Christiansen, de heilige ontevredenheid, die iedere groote artist soms voelt? Die onvoldaanheid, die hem steeds weer aanzet, tot nieuwe, nog grootschere scheppingen?
(droomerig voor zich uitstarend):
Nee meneer van Moll, dat is het niet.... Ik wil hier weg, ik moet hier weg. Ik heb geen rust meer.... En toch.... ik ben bang, bang weer in het hooge Noorden terug te zijn, alleen in mijn huis....
Alleen? Hebt U geen ouders meer, of broers en zusters?
Nee. Mijn ouders zijn dood. Mijn moeder stierf het eerst. Mijn vader liet mij zijn geheele vermogen na. Ik was eenigst kind en werd bij een oude tante in Oslo opgevoed. Bezocht toen later conservatoria en kreeg les in Weenen, Brussel en Parijs. Tante is ook lang dood.... Ik heb geen famille meer.
(op wat gedempter toon):
Zoo.... maar enfin, U hebt toch overal kennissen gemaakt en natuurlijk in iedere stad vereerders gevonden.
| |
| |
O ja, kennissen, maar als je reist en trekt zooals ik, dan vergeten die je gauw weer. En die vereerders (flauwtjes glimlachend) .... nu U begrijpt zelf wel van welk slag, die meestal zijn.
Maar waar U woont, hebt U daar geen verwanten?
Nee. Ik woon in het ouderlijk huis, dat ligt hoog in het noorden van Noorwegen bij Rörstad aan de Foldenfjord. Daar wonen alleen boeren. Maar U denkt natuurlijk: Ik kan gaan wonen waar ik wil. Dat is zoo, maar dat is het niet.... (zit voor zich uit te staren, haar omgeving vergetend, in eigen gedachten verloren) .
(heeft de stilte even geëerbiedigd, beseft, dat zij aan iets bepaalds denkt en tracht haar te helpen):
Dus heeft U in Uw zangcarrière geen bevrediging gevonden?
(als uit een droom ontwakend):
Bevrediging, nee. Omdat men vond, dat ik een mooie stem had, ben ik zanglessen gaan nemen. Ik heb veel gestudeerd, maar het is nooit van harte geweest. Ik heb het nooit gevoeld als iets, dat ik móest doen. Het was geen roeping, alleen het vullen van een leegte.... en die is gebleven, is steeds grooter geworden, ondanks mijn succes.... (voor zich zelf heen pratend) . Soms, als ik in mijn hôtelkamer terug kwam, 's avonds na een concert, als in mijn ooren nog nasuisde het applaus, als de bloemen op mijn tafel lagen, wachtend op een vaas,.... dan heb ik me vaak zoo wanhopig, zoo hopeloos-eenzaam gevoeld. Maar het ergste was nog, als ze mij na afloop een souper aanboden en ik er niet af kon. Dan, temidden van al die menschen, die zich opschroeven tot vroolijkheid en jovialiteit, voelde ik me zoo intens verlaten.... Want nooit is een mensch eenzamer dan temidden van luidruchtige, hem onverschillige menschen.... (langzamerhand hartstochtelijker) . O, die menschen, die je niets zeggen, die zich uitsloven in vriendelijkheden en vleiende woorden, die je je rust ontnemen, die je gedachten tegen je zin afleiden, die je dingen vertellen, die je niets interesseeren en aan wie je, om onderhoudend te schijnen, ook weer verhalen moet doen, die hún geen belang inboezemen.... afschuwelijk. En zoo trek je rond, van de eene plaats naar de andere. Altijd alleen, altijd met dat gevoel van een gemis, met één verlangen, één groot verlangen....
| |
| |
(belangstellend):
Maar wat wilt U dan eigenlijk?
(hem ineens strak aanziende.... even pauze,.... dan langzaam en nadrukkelijk, met lage stem):
Een kind. (dan zinkt haar hoofd en zij barst in krampachtig snikken uit) .
(is van zijn bureau opgestaan, kijkt haar hulpeloos aan, legt zijn hand op haar schouder, buigt zich voorover, zacht):
Hebt U dan nooit heel veel van iemand gehouden?.... Dié had het U kunnen geven.
(smoort haar tranen, heft haar hoofd op, staart voor zich uit. Koel):
Nee, nooit genoeg.
Maar U kunt toch een kind aannemen?
(levendiger):
Aannemen? Nee, het moet van mij zijn, mijn eigen kind, deel van mijzelf.
Ja.... dan moet U trouwen.
(zelfden toon):
Gelooft U dat? Maar ik verlang geen man. Een man, die steeds bij je is, daar moet je van houden, anders is dat samenleven onduldbaar. Maar van je eigen kind houd je vanzelf. Dat is je moederliefde.... (even strak nadenkend....) Meneer van Moll, stelt U zich eens voor, dat een vrouw, die nu niet direct afstootend is, U de vraag stelt: Wilt U mij een kind geven, niets dan dat. Geen zorg, geen verbintenissen, geen verdere verantwoordelijkheid. De vrouw gaat direct uit Uw leven weg en U zult nooit meer iets van haar hooren. Wat zoudt U dan antwoorden?
(verlegen glimlachend, aarzelend):
Ja daar kan ik niet zoo onmiddellijk op antwoorden.
Nee, ik begrijp het. Die vraag is U nog nooit gesteld en U als advocaat zoudt natuurlijk allerlei bijbedoelingen daarachter zoeken, angst hebben voor chantage (schamper) . De wereld is er wel frisscher op geworden. (Langzaam resoluut) . Maar als ik U nu die vraag stel, op dit oogenblik, wat antwoordt U dan?
(verbluft):
Ja.... waarom wilt U juist mij kiezen. U zult toch wel andere personen ontmoet hebben. (zoekend) .... kunstenaars....
(snel):
Omdat U een van de weinige menschen bent, waarin ik vertrouwen stel. Tijdens het proces heb ik U leeren kennen als een eerlijk, fatsoenlijk mensch. U bent hoffelijk gebleven, beleefd, correct. Mijn vraag overrompelt U, dat begrijp
| |
| |
ik. Wij Noorderlingen zijn nu eenmaal vrijer, geëmancipeerder, als U wilt, hebben minder valsche schaamte. Inplaats, dat ik verlegen ben, bent U het. Ik heb echter al zoo lang dít als de eenige oplossing leeren beschouwen, ben er zoo mee vertrouwd geraakt, dat ik, als het ware, zoekende ben, naar de man, aan wie ik het zou willen vragen. Ja.... ik weet het.... het klinkt afschuwelijk-zakelijk en ontstellend nuchter.... voor U. Een vrouw moet veroverd worden is de leus van de man. Voor een vrouw, die zich zelf komt aanbieden, deinst U terug. Ik weet het, maar mijn eenige drijfveer is: het kind.... (Even is er een zwijgen) .
Ik begrijp, dat er heel veel in U is omgegaan, vóórdat U dit besluit hebt genomen. Maar.... ik hoop, dat U het mij niet kwalijk neemt, als ik U eens iets delicaats vraag.... Gelooft U niet, dat wanneer U een kind geboren zal worden, daarmede een band tusschen ons beiden gelegd wordt?
(snel):
En daarvoor bent U bevreesd.
(langzaam nadenkend):
Neen, bevreesd is het woord niet, maar er komt plotseling iets nieuws in mijn leven. Ik word vader, dat valt niet te ontkennen en daaruit ontstaat een nieuwe verantwoordelijkheid.
Ik neem alle verantwoordelijkheid op mij.
Ja, dát is het nu juist.... Maar al doet U dit, toch is er een zekere verhouding in het leven geroepen. Een groot geheim is ineens tusschen ons gekomen en dat schept altijd een band. Want een geheim, dat je je heele leven moet bewaren, gaat niet uit je hoofd weg, vergezelt je steeds. Je draagt het met je om, juist omdat het verborgen moet blijven. Groote geheimen blijven leven in je, want ze worden door je gedachten gevoed.
Ik voel dat volstrekt zoo niet.
Nee natuurlijk niet, want U heeft het kind en daarom was het U alleen te doen, maar ik heb niets anders dan het geheim. Ook voor mij heeft de daad consequentie's....
(invallend):
Die alleen bestaan in Uw gedachtenleven. U moet zooveel ambtsgeheimen bewaren.
Dat is juist het groote verschil, want hier ontstaat het geheim door een vrijwillige daad van mijzelf.
Gelooft U niet, dat dat alles toch niet opweegt tegen het
| |
| |
geheel nieuwe leven, dat ik er door zou krijgen en dat U op grond van dergelijke subtiele overwegingen, die ik volkomen respecteer, niet weigeren móógt. Die staan toch in geen verhouding (aarzelend voor het groote woord) .... tot het redden van een mensch, want dát is het voor mij. Het leven zal voor mij alleen beteekenis krijgen door het kind.
Ja.... dat is natuurlijk ook wel juist, maar vindt U het niet onverantwoordelijk tegenover het kind, want het zal dus geen eigen vader hebben. U verzwijgt mijn naam, die gaat met U in het graf, nietwaar? (Zij knikt bevestigend) . Wat zult U moeten antwoorden, als het U later vraagt, wie zijn vader is?
Ik zal het zóó opvoeden, zóó liefhebben, dat het zijn moeder nooit iets zal verwijten. En als het naar den vader vraagt, dan zal ik zeggen, dat die lang geleden gestorven is.
Goed, want ik besta dan ook voor U niet meer, maar het zal Uw naam dragen.
Dat weet ik, dat kan ook niet anders.... want het is als 't ware voor het huwelijk geboren. Dat ik geen huwelijk wilde, daarvan kan het onkundig blijven. Trouwens, mijn kind zal zoo veel vragen niet stellen.
Misschien aan U niet, uit kieschheid, maar zeker zich zelf. Want het zal later, grooter geworden, op school en in het verdere leven steeds de vraag om zich heen meenen te hooren fluisteren: Waarom heet het naar de moeder? Wie was de vader?
Daarvoor ben ik niet zoo bang. U leeft in een kleine, dichtbevolkte wereld, die ondanks haar democratische beginselen zeer conventioneel voelt en denkt. Men kan hier niet leven zonder zich aan het oordeel van de publieke opinie te storen. Maar waar ik woon, is dat geheel anders. Ons volk is wellicht minder ontwikkeld dan het Uwe, maar het leeft vrij, voelt nog zuiverder en gezonder, omdat het dichter bij de natuur staat.
Ik wil U daarin niet tegenspreken, maar meende U toch daarop te moeten wijzen. (even stilte) .... Mag ik U nog een vraag, de laatste, stellen?
Natuurlijk, ik zie tot mijn genoegen, dat U zich in mijn geval wilt verdiepen.
Stel eens, dat U later werkelijk van iemand gaat houden, wat zal dan dit kind, wiens vader een vreemde voor U was,
| |
| |
ineens ver van U gaan afstaan en wat zal het achterblijven bij eventueele kinderen, die uit die liefde nog geboren worden.
Ik geloof, dat, wanneer ik met mijn kind samen zal zijn, ik niet de minste belangstelling voor mannen zal hebben. Ik heb nog nooit diep van een man gehouden, en kan mij niet voorstellen, dat ooit te zullen doen. Ik heb een zeer sterk moedercomplex, zooals men dat tegenwoordig gelieft te noemen en een kind beteekent voor mij: de groote vervulling van mijn leven.... Maar laten wij toch eens aannemen, dat het mogelijk zou kunnen worden, dat ik een man liefkrijg, dan zal dit kind er nooit onder lijden, want dit was er het eerst. Steeds en uitsluitend was in mij het verlangen naar een kind. Dit kind krijgt ál mijn liefde, ál mijn teederheid. Als er een man in mijn leven komt, zal hij altijd tweede zijn. Vóór alles zal het kind gaan. Neemt hij genoegen met die tweede plaats en worden er dan kinderen uit ons geboren, dan zullen die nooit de liefde voor mijn eersteling kunnen verzwakken of verminderen, want dat eerste kind zal toch altijd voor mij blijven: de vrucht van de volle bloei van mijn eigen leven.
U spreekt met zooveel zekerheid, dat ik niet twijfel aan Uw overtuiging. U hebt dit zeker ook zelf wel allemaal overdacht....
Ik ben blij, dat U ziet, dat ik alles wel heb overwogen. (opstaande en hem recht in het gezicht aanziende) . Ik kom overmorgenmiddag bij U terug. Denkt U er eens ernstig over na. Zoodra ik zekerheid heb, ga ik weg en U zult nooit, nooit meer iets van mij hooren. (Zij steekt hem haar hand toe) . Ik reken erop, dat dit gesprek door U aan niemand, wien ook, wordt medegedeeld. Het is een ambtsgeheim, nietwaar? (Hij knikt bevestigend) . Tot overmorgen. Dag meneer van Moll. (af) .
(belt, gaat dan naar zijn bureau, draait zich om, kijkt naar de bloemen, streelt een bloem in de vaas en loopt dan peinzend door de kamer. Zijn oog valt op den kalender, die niet afgescheurd is. Hij trekt het blaadje eraf en leest):
‘Waarheen de mensch ook gaat, wat hij ook mag ondernemen, steeds zal hij op dien weg moeten terugkeeren, dien de natuur hem eenmaal voorgeschreven heeft. (Goethe) .
DOEK.
|
|